vestigd, die nu pas, na soms jaren onopgemerkt te zijn gebleven, druk gelezen worden en bestudeerd.
Vaihingers ‘Philosophie des Alsob’, nu als Bergson, zoozeer en vogue, werd reeds voor enkele tientallen jaren geschreven, Spenglers werk was gereed toen de oorlog uitbrak.
De latere cultuurhistoricus zal op deze kenterende tijd hebben terug te zien als op een periode van groote ontwikkeling, te midden waarvan de oorlog viel. En hij zal uitmaken, dat de oorlog enkel het tempo dezer ontwikkeling heeft versneld, doch er niet de directe oorzaak van was.
Een der belangrijkste wendingen der laatste jaren is ook de drang naar cosmopolitisme, die ook in Keyserlings ‘Reisetagebuch eines Philosophen’ aan het licht treedt. Een werk als dit kan al dadelijk belangrijk genoemd worden, hoewel ook hier, als bij Spengler's werk en dat van vele anderen, het ons treft, hoe men eigenlijk in Duitschland wil dat wij de groote begaafdheid en de enorme geleerdheid, die al deze werken bevatten tevens ook als hoogste wijsheid zal aanvaarden. Eerst Spengler's werk met zijn exuberant, doch in wezen dogmatisch intellect, beschikkend over een meeslepende stijl en een ontzaggelijk materiaal, nu Keyserling met zijn groot tweedeelig werk, ons een wijsgeerig verslag gevend van een wereldreis, ons toonende alle culturen en godsdiensten die hij ontmoette.
Doch heeft één tijd de diepe klove tusschen machtige geleerdheid en waarachtige wijsheid, het doodloopen van het een tegen de eenvoud van het ander aan het licht gebracht - zoo is het deze tijd.
En even, reeds voor we de lectuur dezer werk recht aangevangen zijn, denken we aan het boekske van Thomas van Kempen, de ‘Belijdenissen’ van Augustinus, het brevier van Marcus Aurelius.
Keyserling geeft in zijn werk in de vorm van een wijsgeerig dagboek verslag van een wereldreis door hem in 1911 begonnen. Hij behoort tot een zeer oude Baltische familie (en woont thans te Rayhull in Estland), die onder zijn leden belangrijke kunstenaars en geleerden telt. Goed vriend en bewonderaar van Houston Steward Chamberlain, heeft hij een soortgelijke opleiding doorloopen, studeerde hij eveneens biologie alsook geologie en chemie en volgde daarna te Londen en te Parijs colleges in de philosophie. In 1919 trouwde hij met de kleindochter van Bismarck, de dochter van Prins Herbert.
Dadelijk bij lezing treft ons zijn wel zeer buitengewoon intellect, en zijn groote cultureele kennis der verschillende volken. Reeds in het begin zegt hij hoe zijn werk gedreven werd door deze eene drang die zoozeer van dezen tijd is: die Sehnzucht nach Selbstverwirklichung.’ Zijn ‘höchstes Glück’ vindt Keyserling echter niet in de persoonlijkheid: ‘es’ ist die Tragödie der Tragödien der Metaphysikers, dasz er das Individuum in sich nie völlig überwinden kann’. Hij bekent dan zijn Proteusnatuur: ‘Ich fing an Persönlichkeit zu werden. Da erkannte ich, wie weise Pythagoras und Plato daran getan, dasz sie bis ins späte Mannesalter hinauf ihr Wanderleben fortsetzten, solang als irgend möglich musz der unvermeidliche Kristallisationsproces aufgehalten werden, solang es irgend geht musz Proteus proteisch bleiben, denn nur Proteusnaturen sind berufen zur Priestertum der Metaphysiek’.
Tot een werk van een waarlijk diep denker is deze arbeid echter niet gegroeid. Keyserling ontbreekt wat Weininger eens noemde: ‘ein socratisches Daimonien’.