Buitenlandsche litteratuur
Pierre Benoit, Les Suppliantes. Paris, Albin Michel.
Dat Pierre Benoit een dichter is die zichzelf beheerscht - iets wat niet te verwonderen is van den schrijver van zulke sterkgebouwde romans als Koenigsmark en L'Atlantide - blijkt niet zoozeer uit het feit dat hij aan al de uitingen zijner gevoelens, zonder ééne uitzondering, eenzelfden vorm geeft: vier strofen van vier alexandrijnen, dan wel uit het feit dat hij zijne emoties verbergt achter het masker eener historische of legendarische figuur.
Men moet evenwel niet denken dat dit iets te maken heeft met de zoogenaamde impassibiliteit der Parnassiens, die door eenigen tot theorie werd verheven om de armoede hunner gedachten en gevoelens te verbergen. Wel zou die lange stoet van legendarische vrouwen en godinnen, die in de harmonieuze verzen van Benoit hare eeuwige klachten uiten, evenals de vorm zelf dezer klachten met hare vele vreemde woorden en opvallend zoogenaamd rijke, maar niet altijd even gelukkige rijmen, bij een eerste gezicht de herinnering kunnen opwekken aan zekere verdienstelijke, maar vervelende, dorre dichters, als b.v. de Heredia. De geest dezer poëzie is echter een gansch andere.
Het is dezen dichter er niet om te doen harmonieuze gestalten voor ons oog te doen verrijzen op een sterk-gekleurden historischen achtergrond, noch verdwenen beschavingen en antieke werelden te verbeelden in plastische lijnen en kleuren. Het is steeds zijn gevoel, het is steeds het menschelijk hart, dat in zijne verzen spreekt. En al die weemoedige, suggestieve schimmen die de dichter hier oproept: Arethuse, Agrippine, Athalie, Hermione, Andromaque, Aride, geven uiting aan gevoelens die, in de eerste plaats, die des dichters zijn. Zij zijn symbolen, als ge wilt, van de onveranderlijke emoties en hartstochten van het menschelijk hart.
Het is dan ook niet zonder reden dat Pierre Benoit boven een groot aantal zijner gedichten een vers van Racine als motto plaatst. De zuivere menschelijkheid van den schrijver van Andromaque lijkt hem ongetwijfeld de schoonste eigenschap die een dichter kan bezitten. Toch meen ik dat deze citaten uit den grootsten der Fransche klassieken het werk van den dichter die ze koos niet altijd ten goede komen; er is een al te groote tegenstelling tusschen de sterke gebondenheid in den meest harmonieuzen vorm die Racine kenmerkt en de bevallige, naar zooveel lossere kunst van Benoit. Het aanbrengen van citaten is soms gevaarlijk.
Wat den vorm betreft, is naast den invloed van Racine, die van Baudelaire in sommige gedichten terug te vinden. Dit is bijzonder typisch in verzen als deze b.v
Mais hélas! j'ai passé la saison des semailles
Sans avoir pris le soin d'enrichir mon terroir,
Et maintenant j'entends résonner sur les pailles
Les fléaux des voisins qui battent dans le soir.