| |
| |
| |
De vrouw die wachtte.
IX.
Novembermist, een dichte vuil-gele nevel omsluierde alles; ruchtloos en ongezien lieten daarin de boomen hun laatste loover glippen, de wingerdblaren fladderden onafgebroken naar omlaag, al waaide het in het geheel niet. In luttele dagen lag de gansche herfstpracht gevallen en vertreden.
Vanuit het venster onderscheidde Minne flauw, in de huizen aan den overkant den rooden gloed der haardvuren. Ook in de eigen woonkamer vlamde het vuur; nu ze zich op een pouf dicht er voor neerliet, blakerde de hitte haar gezicht, terwijl ze op haar rug de kilte voelen bleef. Ze huiverde in haar dunne morgenjapon.
- Wat ben jij toch kouwelijk! plaagde haar zuster, die het ontbijt stond af te wasschen. En nu vriest het nog niet eens, hoe wil je het dan wel van den winter stellen!
- Als ik niet bij Dolf ben, heb ik het altijd koud, zei Minne eenvoudig.
De gloed van het vuur tintte haar bleeke wangen, ze hield de lippen even geopend als om de warmte volledig in zich te laten dringen. Ze leek heel jong zoo, kinderlijk bijna met haar korte ronde kin en haar verwonderde oogen. Vanonder het zachte bruine haar lagen de waswitte oorschelpen uit.
Nell keek naar haar, en plotseling voelde ze een deernis in zich die haar deed vragen, al wist ze het eigenlijk wel:
- Heb je nog bericht uit Holland?
Minne ging er grif op in.
- Nee, niets na die eene keer. Ik wou hem nog wel eens schrijven.
- Wàt wou je hem eigenlijk vertellen?
Minne raadde afkeuring in haar zuster's stem, verdrietig haalde ze de schouders op. Met gerinkel bergde Nell het ontbijtgerei in het buffet, ze zette zich dan ook bij den haard, de armen om de opgetrokken knieën. Beslist zei ze:
| |
| |
- Als ik in jouw plaats was, schreef ik hem zeker niet. Geloof me je moet de mannen niet naloopen. Als hij niets van je hoort, zal hij onrustig worden, verlangen naar eenig bericht, je wel zelf schrijven. Ben jij de eerste, dan voelt hij zich zeker, scheept je af met een paar regels, als de vorige keer. Hoe onverschilliger je je tegenover hem betoont, hoe sterker je staat.
Minne antwoordde niet. Starend in het vuur, verwerkten haar hersens de vele malen, dat zij oneenigheid gehad hadden; nog meende ze te ondergaan het gevoel van ellende dat haar beving, zoodra ze de voordeur achter hem in het slot hoorde vallen. Zeker zou niet altijd het ongelijk aan haar kant zijn geweest, dacht ze nu.... Doch toen had dat weten in het minst niet haar spijt verminderd, noch verzachtte het de armelijke gewaarwording, als van te zijn buitengesloten in koude en duisternis. Ze prevelde, zonder op te zien:
- Ik geloof niet, dat onverschilligheid veel doet op Dolf. En ik kan ook niet onverschillig zijn, ik voel me dan zoo ongelukkig. Ik ben nu eenmaal zwak.... jij bent altijd de flinke van ons beiden geweest.
- Je moet sterk willen zijn, weerlegde Nell. Denk je niet, dat het mij wel eens moeite kost vol te houden tegenover Jack? Maar ik weet dat als ik toegeef, ik het een andere keer verlies.
- Jullie zijn even oud, zei Minne, blij om het argument. Dolf is ouder dan ik, meestal heeft hij ook wel gelijk....
- In dit geval toch zeker niet?
- Ik ben altijd zoo angstig, praatte Minne voort, zonder te letten op Nell's schamperen toon. Dat maakt me zwak. Als hij, na een kwestie tusschen ons, een uur over gewonen tijd uitblijft, begin ik al te denken aan een ongeluk. Ik zeg mezelve, dat het overdreven is, dat ik volmaakt onverschillig ben.... Ineens, is de angst er. Als er eens iets met hem gebeurde, juist nu... De mogelijkheid bestaat toch... Ik loop de kamer heen en weer, ik word hoe langer hoe ongeruster, langzamerhand stel ik me de vreeselijkste dingen voor. Je begrijpt, dat er weinig van mijn boosheid over is, wanneer hij naar huis komt! Nu ook denk ik dikwijls: honderd maal liever zou ik hem die andere laten, dan dat hij stierf....
- Je bent niet wijs, onderbrak Nell kwaad. En dit wil ik je wel zeggen, Minnelief: het zijn de vrouwen als jij waar een man mee doet wat hij wil. Met mij zou Jack niet durven handelen als Dolf met jou heeft gedaan!
Minne zweeg verslagen.
| |
| |
Nu was daar alleen het knetteren van het vuur, het regelmatig neertikken van waterdroppels buiten op het kozijn. Smoezelig als kolendamp kleefde de mist tegen de ruiten, zelfs binnen de kamerwanden leek een grijze wasem om te drijven. En ook op straat hing een onwezenlijke stilte, of alle geluid door de mist werd opgeslorpt. Minne keek naar haar zuster, zooals ze daar op het lage stoeltje zat, klein en sierlijk als een japansche pop in haar hel-roode kimono, ze wist niet, waarom ze daarbij aan de blikken denken moest, waarmee Dolf naar haarzelve had gekeken wanneer ze er, na eenige oneenigheid, boos of behuild had uitgezien blikken waarin lag opgesloten dat hij haar dan leelijk vond.... Hij was wel gevoelig voor het uiterlijk! Hoe heugde haar het overweldigend geluk dat haar had doen snikken in bed, uren lang, toen ze bemerkte dat hij haar begeerde en niet haar zooveel mooiere zuster.... Nog wist ze niet, welke de gevoelens van haar zuster voor Dolf waren geweest.... Doch vlak daarna verloofde Nell zich met Jack Archer, trouwde spoedig daarop. Met de Archer's die zich in Londen vestigden reisden Dolf en zij mee en lieten daar hun huwelijk voltrekken. Waarom eigenlijk....? Vrij wilde ze hem laten, zoo min mogelijk hem binden, dat leek haar toen, in haar algeheele overgave wel het eerste wat ze den kunstenaar in hem was verschuldigd....
Nu dacht ze daarover anders. Alsof een man al niet genoeg geneigd is, zich vrij te maken! Zeker zou Dolf niet zoo lichtvaardig tot deze verhouding zijn overgegaan, zonder die wederzijdsche belofte, eenmaal, wanneer ze niet meer van elkaar hielden, goedschiks uit elkaar te gaan.
Het vuur brandde haar in de oogen, het schroeide haar oogleden, heet als de tranen die ze had gestort; wrevelig schoof ze achteruit. Zij, ze hield immers nog van hem, meer dan ooit die andere van hem zou kunnen houden! En ook hij hechtte aan haar, tallooze kleinigheden hadden dat bewezen, de dagen vóór haar vertrek. In een siddering onderging ze in gedachten zijn laatste omarming, zijn stellige beloften haar terug te halen stilde haar gekweld herinneren. Tegelijk, in zelfspot, wist ze:
Het is dus louter een kwestie van concurrentie, wie van ons het winnen zal!
Nuchter ging ze dan de partijen opstellen tegenover elkaar. De paar jaar die Linet ouder was, maakten geen onderscheid. Mooi waren ze geen van beiden, wel bezaten ze bekoring. Doch waar haar eigen
| |
| |
charme school in een soepele en zwoele gratie, leek bij Linet alles kracht, een ietwat ongebreidelde kracht als van een jong en vurig dier. Een parvenu's-dochter! Smalend trok Minne de lippen samen. Nog brandde afgunst in haar op, als ze zich het jonge meisje voorstelde, in haar gewild-losse sportkleeding, het harenblond als een trillendgulden rand kruivend om haar bloeiend zongebronsd gezicht.
Om haar geld is het, haar geld!
Aldoor, in haar overspanning, had ze dit Dolf voor de voeten geworpen, als een laatst en wanhopig argument, waarvoor ze zich diep-in schaamde. Hij had er niet op geantwoord, enkel hooghartig de schouders opgehaald....
Plotseling, in een opwelling, wendde ze zich nu tot haar zuster, die nog altijd droomerig staarde in de dansende vlammetjes van den haard!
- Geloof jij, dat geld werkelijk de gevoelens van een man voor een vrouw beinvloed?
- Natuurlijk! En zeker wel die van kunstenaars, die heusch zoo los niet zijn van aardsche zaken als ze graag voorgeven....
Als zoo vaak verwonderde Minne haar zuster's hatelijken toon, waar het Dolf betrof, ze voelde spijt, haar meening te hebben uitgelokt. Doch of Nell het eigenlijk verband harer gedachten raadde, zeide ze, zich rechtend, op milder toon:
- De fout van jullie huwelijk schuilt in de losheid er van. Je hadt je destijds nooit door Dolf moeten laten overhalen hier in Londen te trouwen, en nog minder tot dwaze beloften als vrijwillig van elkaar scheiden bij minder goede verhouding.
- Ik ben niet overgehaald, viel Minne heftig uit. Van mij is het uitgegaan! Begrijp je dan niet, dat een kunstenaar zich niet gebonden of gedwongen voelen mag? Dat ik zonder deze overeenkomst tusschen ons, geen uur van onvergald geluk genoten zou hebben?
Ze hijgde van opwinding, uitdagend keek ze haar zuster aan, die zonder te antwoorden lichtjes de schouders schokte. En plotseling zonk haar opwinding; nuchter begon ze, hoe het nog zoo pas haar zelve had berouwd, Dolf niet vaster aan zich gebonden te hebben.... Vlijmend besefte ze het belachelijke van de eigen beweringen, die meer ten doel hadden zichzelve, dan Nell te overtuigen....
Stellig nam ze zich voor, dit onderwerp niet meer aan te roeren tegenover haar.
| |
| |
| |
X.
Al vertrouwde Nell Archer voorzichtelijk niet haar man de ware reden toe van Minne's lange logeerpartij, toch ving Jack aan te begrijpen dat er wat haperde, al bij voorbaat zijn zwager, die hem altijd als een toonbeeld van deugd werd voor oogen gehouden, in het ongelijk stellend. In zijn goedhartigheid verzon hij van allerlei om Minne af te leiden.
Zoo namen ze tot gewoonte aan, het late middagmaal te gebruiken in stad. De zusters haalden dan Jack van zijn kantoor aan de fabriek, gedrieën slenterden ze door de lichte avondstraten, waar op dit uur de stroom van voertuigen en voetgangers het woeligst golfde. Het verdroot Jack, dat Minne zoo lijdzaam meestapte, met een eenderen matten en gelaten glimlach; het bedierf zijn goede stemming. In het drukbezochte Italiaansche restaurant, dat de meeste vreemdelingen verkozen boven de Engelsche keuken, en dat bekend stond om het uitgebreid menu, drong hij haar te drinken van de overzoete witte wijn, tot haar bleeke wangen zich kleurden. Een warrigheid ging aan genaam omgonzen in haar hoofd, de kwelgedachten weken verderaf. Later, op straat, verdreef wel de prikkelende koude die lichte roes. Maar al dadelijk sloeg daar het avondleven als een golf over hen heen, meesleepend. De dreigende lucht, waartegen aldurig de reclames flitsten, leek zwaar, als over verzaad van al de geluiden rondom.
Hel streepten daardoorheen de belklanken van trams en motorbussen. Ze moesten langzaam gaan, waar bij het opera-gebouw de blonde vrouwen in haar bontkleurige avondmantels blootshoofds uit de taxi's stapten en door de donkere volte gleden op haar goudlijkende schoentjes.
Dan zochten ze zelf plaatsen in een music-hall, waar Jack verzot op bleek te wezen. Al gauw, na de eerste nummers, voelde Minne haar aandacht verslappen. In de zaalschemering, waar ze staarde in het schelle lichtvak van het open doek, dreven onder haar schedel de oude beelden aan. Met oogen die niet zagen, droomde ze zich weg, in het eigen thuis dat ze achterliet....
Dien warmen achtermiddag, - het gras van het weiland aan den overkant glansde goudig onder den schijn van lagen zon, - had hij na zijn verblijf aan zee onverwacht voor haar gestaan. Hoe bruin hij er uit zag, gansch zongebronsd, dat stond hem prachtig! Een fijne
| |
| |
groene duintak, besjes er aan als bloedkoralen, droeg hij achteloos in de hand.
Een rood overtoog haar wangen, een schaamrood. Die tak met roode bessen werd mogelijk door die ander geplukt, of door Dolf met haar samen. Tot nu toe was dit niet bij haar opgekomen, doch nu ineens vermoedde ze het. Ze herinnerde zich hoe ze, zelve verzot op planten en bloemen, met bizondere zorg de sierlijke tak had in een vaas gezet.... Haar blos brandde, hoe had ze zich tegen hem aangevlijd voor zijn omhelzing.... O, waarom besefte ze nu pas recht, hoe links hij zich had laten kussen, dan haar zoetjes van zich afgeschoven in één adem vragend, vertellend.... Zij, argeloos, ze luisterde naar het diepe geluid van zijn stem, alle tweedracht vergeten in het zalig besef hem weer bij zich te hebben!
Wel trof haar later op den avond, - dit bezon ze zich thans eensklaps met zonderlinge klaarte, - zijn zonderlinge terughoudendheid, of er iets killigs van hem uitging.... Maar hoe gemakkelijk lachtte hij dat weg: het was zoo zwoel en niet waar, ze bevonden zich toch niet meer in de wittebroodsweken? Zijn goede handen om haar hoofd maakten toen nog alle dingen waar en zoo onzegbaar vertrouwd. Terwijl toch al die andere....
Hard handgeklap schrikte Minne op, verwezen keek ze Jack aan, die een anecdote scheen te vertellen van den gevierden komiek. Hij had al gezien aan haar oogen hoe ver haar gedachten waren afgedwaald.
Zijn goedige dikke kop met de sluwe muizenoogen trok in knorrigen plooi, onvriendelijk zette hij zich recht. Ook Nell blikte afkeurend. En terwijl opnieuw het open doek aller aandacht tot zich trok, brandde een zoo radelooze wanhoop in Minne op, dat ze de tanden opéén klemmen moest om het niet uit te gillen. God, zou dat nu voortaan zóó blijven, aldoor die onrust, die knagende onzekerheid! Elke grauwen mistigen winterdag van voren aan, het vroolijk moeten zijn omdat iedereen je anders vervelend vindt, en hem daarginds te weten, dichtbij en toch onbereikbaar, te weten dat die andere hem zien en spreken kan, terwijl zijzelve, zijn eigen vrouw....
Ik verdraag het niet langer!
Als een openbaring stond daar het simpele zinnetje in haar verhit verbeelden, ze herhaalde het telkens opnieuw, als om zich aan te moedigen, onder het koortsig zinnen door wàt haar te doen stond. Schrijven.... bleef alweer het eenige. Maar nu dringend en welberaden. Dat
| |
| |
ze, wanneer hij geen tijd noemde, waarop hij haar halen kwam, naar hem terugkeerde. Het gold haar recht!
Nu verder nergens aan denken, dwong ze zich. Met een uiterste inspanning wist ze een opgewektheid te veinzen, die den goedhartigen Jack ontwapende. Nell's scherpe oogen drukten haar wantrouwen uit om dezen plotselingen ommekeer. Nee, ze wilde haar niets vertellen, nam Minne zich voor, zeker dat haar zuster het plan zou afkeuren. Ze stoorde zich ditmaal aan niemand. Ze verlangde eindelijk zekerheid.
Deze brief werd gansch anders dan de oorspronkelijk bedoelde. Minne bedacht het zich zonder spijt, nu ze hem had gepost en door de dorpsachtige straten terugkeerde van het postkantoor naar huis. Hoog en waardig had ze willen zijn, een vrouw die eischen stellen kan, wijl het recht aan haar kant is.... In plaats daarvan was het een bede geworden, een dringende hartstochtelijke bede: kom me halen.... kom me nu dadelijk halen, mijn heele leven zal ik je daarvoor mijn dankbaarheid toonen!
In één drift had ze de regels neergeschreven, zonder overlezen den brief gesloten in het omslag. En terwijl ze, om het ongestoord alleen zijn te rekken, opzettelijk langzaam voortliep door den val-avond, groeide, als buiten haar eigen denken om, de koesterende zekerheid dat het ditmaal niet vergeefs zou wezen. Ze kende de spontaniteit, die hem tot een plotseling handelen drijven kon: drie maanden werd het, dat ze hem had overgelaten aan zichzelf, aan die andere.... Stellig geraakte hij nog niet tot klaarheid, en zoo hij nog aarzelen mocht op dit oogenblik, deze brief zou hem doen besluiten en tot haar terugvoeren!
Haar voeten droegen haar licht, de winterlucht tintelde langs haar wangen en langs de schelpen van haar ooren. Even kwelde het ongegronde, het dwaze van deze zorgeloosheid, die Nell met enkele nuchtere woorden te niet zou kunnen doen.... Maar de zekerheid gloorde op als een warmrood schijnsel door donkerheid. Zoovele jaren kende ze hem.... Zoo goed als hij dat vreeselijke deed in een opwelling, kon hij het in een opwelling te niet maken. Hij hield immers nog altijd van haar....!
Nell en Jack waren dien avond uitgevraagd, Minne verheugde zich er op alleen te blijven. Dadelijk na het late middagmalen vertrokken
| |
| |
ze, haar radend eens extra-vroeg te gaan slapen, wijl het laat zou worden eer ze terugkwamen. Minne beloofde, ze bracht hen tot aan de voordeur en keek ze na, tot de zware mist ze een huis verder onzichtbaar maakten. Ze huiverde en weer, sterker dan te voren, lokte van verre de koesterende veiligheid van wat komen ging....
Terug bij het haardvuur, werd dat een lief ding om uit te spinnen. Ze raakte niet moe aldoor opnieuw zich voor te stellen hoe het zou gebeuren: Ze wilde hem niet halen van den trein, dat zou hen beiden onzeker maken, verlegen met zich zelf. Hier, in haar eigen kamer, ontving ze hem, gewoon, of er niets gebeurde, of hij overkwam, als vroeger eenige weken later dan zij, door drukke bezigheden. Nooit, door eenig woord, zou ze er op zinspelen, noch hem een verwijt maken. Want dieper dan verwijten moest hem die edelmoedigheid treffen, waartoe zeker niet veel vrouwen in staat waren....
Minne glimlachte zalig voor zich heen. Ze stond op om naar buiten te kijken, of al de mist optrok, nog altijd kleefde die aan het vensterglas, van de huizen aan den overkant onderscheidde ze niets. Het hinderde niet, stelde ze zich gerust, het weerglas liep vooruit, eer hij vertrok zou het helder wezen. Het was nu dinsdag, niet voor donderdagochtend kon hij den brief ontvangen. Vrijdag regelde hij zijn zaken, zaterdag reisde hij ongetwijfeld af om met den zondag in Londen te zijn.
Zondagmorgen! Als de kerkklokken hun gamma's verluidden, als de straten zoo plechtig-stil uitlagen onder het ijle grijze licht, zou hij weer hier zijn.... Als vroeger dwaalden ze over de altijd groene grasvelden, in de taveerne op den heuvel namen ze de middagthee. En als ze terugkeerden door het duister, liet ze weer haar hand in de zijne glijden, diep in zijn ruige warme jaszak. En daarna....
Een bevende vreugde doorstroomde haar. Onzeker hief ze zich overeind, ze wilde immers vroeg gaan slapen.... In den spiegel ontmoette ze haar overbloosd gezicht, haar even open verlangenden mond. Haar donkere oogen glansden vochtig, als de oogen van een vrouw die op haar minnaar wacht.
| |
XI.
Vrijdagavond stak er wind op, die de nevels verjaagde, de sterren tintelden vrieshelder, toen Minne uit het raam van haar slaapkamer keek hoe weer van dichtbij en verre de huizenblokken opdoemden in
| |
| |
het donker. Er leefde maar één gedachte in haar: morgen reist hij af.... Ze zon noch redeneerde meer, vaster dan ooit geloofde ze in hem, en wachtte.
Diep in den nacht ontwaakte ze door het gerucht van den storm. De wind gierde om het huis, de luiken rammelden, duidelijk kon ze de takken van den ouden appelboom op het grasveldje knappend hooren afbreken. Een seconde kromp haar hart ineen, als het eens niet beterde.... Dan troostte ze zich er mee, dat het nog vele uren duurde eer het uur van vertrek der boot sloeg. Zoolang hield zeker de storm niet aan.
In koortsigen onrust bracht ze den volgenden dag door. Soms leek het of de wind ging liggen, minuten lang bewogen niet de takken, ze verademde, opzettelijk plaatste ze haar stoel zóó, dat ze het venster den rug toewendde. Tot een hernieuwde vlaag met naargeestig gehuil door den schoorsteen blies en de vlammen van het haardje deed neerslaan, flikkerend omhoog schieten. Zenuwachtig wendde ze zich weer naar het raam, en tuurde troosteloos de leege straat af, en dan weer omhoog naar de jagende wolken, de zwiepende kruinen.
- Kind wat ben je rusteloos, merkte Nell op. Ze borduurde een bloese, nu hief ze die in het licht, met voldoening het effect beschouwend van de kleurige zijdedraden tegen de effen stof. Minne benijdde haar zuster hartgrondig. Wat kon het Nell schelen, al stormde het dat de daken van de huizen vlogen, zij zat daar en borduurde.... straks reisde hij af, niets kon hem meer tegenhouden, de boot moest vergaan in een orkaan als deze, en zijzelve had hem in den dood gedreven!
Haar keel neep dicht, gesmoord kreunde ze. En nu ze Nell zag opkijken met een wrevelig ongeduld, verloor ze alle zelfbeheersching. Ze sloeg de handen voor het gezicht, met lange uithalen snikkend zonder tranen, en door alles heen sneed martelend door haar hoofd het geweld van den storm.
- Minne dan toch! riep Nell verschrikt. Ze sloeg de armen om haar, aandringend de reden te vernemen van die opwinding. Als Minne niet antwoordde, krampachtig snikken bleef, werd ze boos. Natuurlijk weer de oude geschiedenis....! Heftig viel ze uit, verweet haar zuster gemis aan eergevoel; om dag aan dag te kwijnen om een man die haar verstiet voor een ander, duidelijk toonde haar in het minst niet terug te verlangen!
| |
| |
Minne hield al met snikken op. Ook Nell zweeg; ontsteld om de eigen harde woorden zocht ze naar iets wat vergoelijken kon, ze meden het elkaar aan te zien. Zóó schenen ze beiden, naar buiten starend in de straat, doelloos den storm te beluisteren, die gedurig leek toe te nemen in kracht. Dreigend grommend naderde hij uit verre verte, ineens vlakbij, met zinloos geweld zich stortend tegen de muren, de boomen, de huizen. Even wachtte hij, als om op adem komen, hijgend nog nam hij opnieuw zijn aanloop.... Heel de lucht raakte vervuld van zijn woede, of er voor iets anders geen plaats overbleef. En het leek ook Minne, of daar niet anders bestond dan het stormgeweld, dat alles buigen en sidderen deed, dat daarginds, de dichtbije zee zou opzweepen tot een schuimende kolk van onheil! Zoozeer vervulde dit schrikbeeld haar, dat de woorden van Nell haar nauwelijks deerden, enkel voor een oogenblik, ruw haar aandacht hadden afgeleid. Nu keerden met wanhopige vasthoudendheid haar gedachten tot dat ééne. Haar verwijde oogen streken de kamer rond, het ging al schemeren, je zag het in de hoeken en aan het rosser opvlammen van het vuur. De boot was op weg! Er viel niets meer aan te veranderen.
Met een hulpelooze beweging streek ze zich het haar van het voorhoofd; ze zag er zoo kinderlijk-ongelukkig uit dat Nell zich het hart voelde week worden. En nu vond ze ook de juiste woorden, meende ze: Minne raakte wat overspannen van alle emoties, misschien deed gedwongen afleiding haar geen goed, kon ze beter rust nemen. Ze zouden de huisdokter daarover eens raadplegen....
Minne schudde het hoofd. Ze drukte de koude handpalmen tegen haar oogen die brandden, afgemat trachtte ze te bepeinzen, hoe het Nell uit te leggen. Ze zag tot een logische uiteenzetting geen kans. Botweg zei ze daarom:
- Ik ben niet overspannen. Ik ben ongerust, omdat het zoo stormt en Dolf morgen komt.
- Morgen? Dolf?
Enkele tellen staarde Nell haar zuster aan, of ze aan haar verstand twijfelde, dan overstelpte ze haar met vragen, doch op alles antwoordde Minne, dat ze hem had geschreven en dat ze hem zondagochtend verwachtte. En als Nell ten einde raad aandrong:
- Maar hoe weet je dat hij werkelijk komen zal? schokte ze de schouders, als verwonderd over een dergelijke stompheid:
- Ik ken hem toch! Hij komt.
| |
| |
En opnieuw zette ze zich aan het venster, om met angstige oogen den storm gade te slaan.
Tegen den avond bedaarde het weer. Minne scheen dadelijk gekalmeerd. Na het middagmaal liep ze uit om een bos chrysanten te koopen, die ze in een vaas op haar kamer schikte. Ondanks zichzelve raakte Nell onder den invloed van haar zekerheid en zelfs Jack ving aan te twijfelen. Doch als Nell hem vroeg of hij van plan was den volgenden morgen naar het Fenchurch station te gaan, schudde hij energiek zijn dikken kop.
- Om daar voor gek te staan schilderen op mijn kostelijken zondagochtend! Als meneer mijn zwager werkelijk onverwacht blieft aan te komen waaien, kan hij niet verwachten in triomf door zijn familie te worden ingehaald.
- Dan ga ik zelve....
Minne zij het zonder spijt, ze bedacht zich dat Dolf slecht overweg kon met het Engelsch, zeker zou hij het onaangenaam vinden niemand te treffen aan het station. Erkentelijk knikte ze haar zuster toe nu die verklaarde mee te zullen gaan.
- Als ik maar in mijn bed mag blijven, lachte Jack zonder de minste wroeging.
Ja, dacht ze, lieve dikkerd, blijf jij maar je gemak houden. Jij en Nell, jullie zijn zoo vertrouwd met het gewone leven, zoo burgerlijk ook. Je kunt dit niet begrijpen, niet aanvoelen als ik het doe: Natuurlijk, natuurlijk komt Dolf! Ik heb het hem toch zoo dringend geschreven, zóó dringend.... Luidop zei ze de laatste woorden, als om zichzelve te verdooven.... Want gelijk voelde ze een lichte twijfel in zich opkomen, dat de anderen, dat Jack en Nell mogelijk gelijk konden hebben.... Nee-nee, drong ze zich heftig op dat hadden ze niet!
Later te bed bleef haar geest koortsig werkzaam, als viel er iets dierbaars te verdedigen tegen een aldoor groeiend aantal hoonende tegenstanders. Was het niet juist het mooie, tusschen Dolf en haar, dat ze elkaar niet bedrogen, eerlijk tegenover elkaar stonden, al deed het ook pijn?.... Wat wist Nell eigenlijk van Jack's doen en laten, daar ginds in de city! Wat van zijn eigenlijk leven?
Dolf en zij, dag aan dag hadden ze al die jaren naast elkaar geleefd, ze kende zijn werk zoo goed als hij zelf het kende.
Zijn werk....
Het was de oude wrevel die haar bekroop, bij de simpele voorstel- | |
| |
ling, hoe hij daar, laat in den nacht zou gebogen zitten over die hatelijke papieren. Vaak begon hij in den vooravond, om niet te eindigen voor het vale ochtendgloren de rolgordijnen zichtbaar maakte in het donker van de kamer. Natuurlijk, hij moest daarmee zijn geld verdienen, verontschuldigde ze hem als tegenover zich zelve. Maar vrouwelijk-onlogisch stelde ze dadelijk daarop vast, dat het in een ernstige kwestie als deze, waar het voor haar een soort levensbelang gold, geen beletsel mocht leveren! Een paar dagen konden al die gewichtige paperassen toch wel rusten!
Dus bleef enkel het bezwaar van die andere.... van Linet....
Minne schouderschokte onder het dek. Als alle vrouwen, telde ze de hartsbelangen van haar medezusters gering. Als een roes verhitte het haar lichaam: wanneer hij nu kwam, voldeed aan haar vurigen wensch, beteekende dit haar eindelijke overwinning op die andere!
Door het venster, waarvoor ze het gordijn open liet uit vrees van verslapen, zag ze hoe de nachtnevel buiten weefde zijn sombere sluiers. Het weer werd goed, het werd alles goed! Ze duwde haar gloeiend hoofd in de kussens, ze wou niet meer denken, niet meer twijfelen of vreezen. Ze herhaalde, krampachtig, als de kleine kinderen doen, die zich uit angst voor het duister trachten in slaap te zingen: morgen komt hij.... morgen komt hij.... Haar wijd-open oogen staarden glanzend in het schemerige raamvak. En weer, streelend, als met voorzichtig tastende vingers, gingen ongewild haar gedachten uit naar hem....
| |
XII.
Met een schok zat Minne overeind en staarde verdwaasd.
Door het venster drong tragelijk een triestig schijnsel, als van vaalgele dageraad. Toch niet te laat? Zenuwachtig tasten haar handen naar het horloge, zes uur pas! O, nog geen ochtendschemer, enkel maneschijn die door den nachtnevel drong. Wat te doen?.... Opstaan? Ja.
Het elektrisch licht verdreef den gelen schijn. Onder het aankleeden keek ze opmerkzaam om zich heen. Of hij de kamer aardig zou vinden....? Ze was wat klein, maar die boekenstapels op den smallen schoorsteenrand deden kleurig, de fijntintige Dickens-prenten braken aardig de somberheid van het vaalgroen behang. En dan de bloemen, chrysanten, waar hij van hield, ivoorkleurig praalden ze in de ranke vaas.
| |
| |
Trok nog de nevel niet op....? Ineens gefluit, het geschokker van een trein. Hoe de zee geweest zou zijn van nacht....? Nu weinig wind. In den tuin wuifden de kruinen wat, als met een eigen leven bij het ontwaken, alle huizen stonden stug gesloten, ieder sliep.
Pas half zeven! Minne drukte het horloge tegen haar oor, of het soms haperde, doch duidelijk klonk op het radde getikkel. Niet voor achten hoefde ze uit huis. Voor lezen voelde zich te gejaagd, het beste maar naar buiten te kijken, te denken aan wat komen ging.
In bleeken schemer lag de kleine kamer, nu ze het lichtpeertje had neergedraaid. Wonderlijk blankten de chrysanten boven het groene tafelkleed. Enkele uren nog, en hij zou er wezen....
Haar oogen half geloken, trachtte ze hem voor zich te halen zóó als ze hem zag bij de afvaart uit Holland, staande op de kade in het late middaglicht van dien eersten herfstdag.... De winterkou verkilde haar gestrengelde vingers, ze huiverde; het was haar of rondom ijzige twijfel loerde, om haar aan te grijpen zoodra ze ook maar één oogenblik zijn telkens vervagende beeltenis liet glippen....
Een ijl-grijze okerdoorschenen damp hing nog dreinend boven de huizen, vaar in het plantsoentje aan het einde der straat strakten scherper de kale heesters, de bloemlooze perken. Een bijna landelijke rust heerschte rondom; dan ineens weer het schril gefluit van den trein.
Eindelijk acht uur! Nell riep al om te ontbijten. Zou er nog een brief voor haar zijn.... Ach nee, natuurlijk niet, zei ze zich wrevelig, immers zondag vandaag!
Nell had, na de eerste teleurstelling om het vroege opstaan, haar welgehumeurdheid herkregen. Ze gekscheerde, onder het haastig ontbijten in de koude kamer, om het dwaze gezicht dat Dolf zou trekken zoo statig te worden ontvangen waar hij incognito meende te komen. Minne antwoordde er niet veel op, ze repte zich om buiten te komen.
Het stevig aanstappen door den killen ochtend kalmeerde haar niet, zooals ze gehoopt had. Een knagende onrust bleef haar bij. Vreemd. Naarmate Nell's zekerheid toenam, voelde ze de hare wankeliger. En nu drong zich schrijnend de gedachte op:
- Als hij er eens niet was!
Met geweld schoof ze die van zich af, ze wou niet twijfelen aan hem! Doch zooals na een eindelijken doorbraak het niet te weerhouden water zich een doortocht baant, wist ze plotseling in waarheid haar twijfel oneindig sterker dan het zichzelve opgedrongen geloof. Hoe ze
| |
| |
heel dezen slapeloozen nacht had getracht hem naar zich toe te halen, de warmte van zijn zorgende genegenheid, de goedheid van zijn handen, de verbleekte liefde van zijn mond, en hoe hij steeds verder was weggeweken. Nu, in het nuchtere ochtendlicht, scheen hij onbereikbaarder dan ooit! Haar voeten wogen zwaar, ze nam Nell's arm. Een beetje spottend keek die haar aan, doch haar bleekheid opmerkend, vroeg ze goedig:
- Zeker niet al te best geslapen?
- O ja, genoeg, verdedigde Minne zich. Zie ik er slecht uit?
Ze hoopte op tegenspraak, doch nu Nell zwijgend knikte, meende ze zich opeens veel slapper te voelen. Onder het voortgaan haalde ze haar zakspiegeltje te voorschijn, beschouwde zich aandachtig. Het was waar, ze zag er ellendig uit, overdreef ze, grauw-bleek, kringen onder de oogen. Natuurlijk zou hij haar de minste vinden, wanneer hij vergeleek bij die andere!
Een doffe onverschilligheid zonk over haar. Kwam hij eigenlijk maar niet.... dacht ze, ineens. Maar diep-in wist ze dit niet te meenen, en hoe ze thans, juist thans, hunkerde naar zijn nabijheid.
Rondom lagen ongewoon-stil de Londensche straten uit, ontdaan van het gewone drukke gedoe der week-morgens: het jachtig gaan van kantoor- en zakenmenschen. De winkels hielden hun verlokkende uitstallingen schuil achter de beschermende rolluiken; enkel op den hoek van een plein bood een groot bloemenmagazijn onbeperkten aanblik op de Zuidelijke kleurenweelde van zijn koopwaar. Minne voelde een ontroering kroppen in haar keel, bij het vluchtig aanschouwen van de roerlooze massa der kunstig geschikte chrysanten, goudkleurig en geel, warm-bruin en roomig, van de trillend-teere meiklokjes die in roode en paarse mandjes elk open plekje vulden en vizioenen opriepen van de volte van geuren die er hangen moest in de vochtig-warme broeikas-atmosfeer van het magazijn. Vluchtig streelden haar gepeinzen de vaas chrysanten, thuis, in het kleine kamertje. Zou toch, straks, over luttelijke uren, alles goed worden....? Ze trachtte zich op te zweepen tot de extase van, hoe kort nog, geleden. Haar hunkerende oogen omvatten de slapende huizen, de straten, waar al de stijve zondagsplechtigheid zijn stempel op drukte, de nevelige luchten waaronder de schaarsche boomen zwart en naargeestig te druipen stonden. Het faalde, het leek alles klein en armelijk, waar zich haar hoofd en hart mee bezig hield en. Het verdrietige van haar onvoordeelig uiterlijk, juist nu, spijt dat ze Nell mogelijk vergeefs
| |
| |
meetroonde.... Dan keek ze hulpeloos haar zuster aan, en de eigen hulpeloosheid ontmoedigde haar nog meer. Ze meende in tranen te kunnen uitbarsten, nu Nell, verteederd, even haar hand streelde.
De eerste kerkklokken zetten tinkelend hun korte gamma's in, als ze den ondergrondschen bereikten, die haar zou voeren naar Fenchurch-station.
De bekende reuk van de benauwd-heete lucht die opsloeg uit de gangen, het gedempte en spookachtige van dit jachtig gaan tusschen andere jachtende en vage gestalten, gaf haar gedachten plotseling een keer. De actie van het snel moeten handelen, om niet de hekken van den trein te vinden toegeklapt, joeg een bonzende warmte door haar heen. Haar oogen schitterden op. Het naderde, o, het naderde, en nog was daar de mogelijkheid, ongerept, dat het zich ten goede keeren kon! Zij vouwde de handen in den schoot, ze dwong zich tot onbeweeglijkheid. Want daar groeide een spanning in haar, of het te veel worden ging, of al die onrust, de angst en de twijfel en het hardnekkig hopen niet lang meer zouden te dragen zijn. Ze sloot de oogen. Maar haar als verscherpte ooren vingen martelend elk geluid, het stampen en suizen en kloppen van den trein, het gefluister van de medereizigers, geritsel van kranten. Tot eindelijk, met een schok, de trein stopte.
| |
XIII.
Fenchurch-station!
Leeg gaapte de holle vestibule, de hooge hekken sloten nog de beide perrons af. Dadelijk ging Minne informeeren in het glazen kantoortje te midden der hall. De trein uit Tilbury? Daarvan kon men niets naders zeggen, een uur duurde het zeker nog wel, bij stormweer als van de laatste dagen kwamen de booten geregeld te laat. Zoodra iets er van werd bekend, zou dat op het bord worden vermeld.
Mistroostig tuurde ze er naar, gansch zwart hing het daar. Werktuigelijk knikte ze, nu Nell sprak van de warme wachtkamer, maar bij de deur keerde ze plotseling om, liep weer terug naar het ijzeren hek. Gelaten zakte Nell zich dan op een der banken langs den kant, waar Minne zich wat later bij haar voegde, zoo, dat ze aldoor het hek in het oog kon houden.
Geleidelijk vulde zich de hall, de hekken werden nu telkens geopend, en weer gesloten wanneer de menschenstroom uit den aangekomen trein zich had verspreid langs de trappen, verdwijnend in het
| |
| |
groote Londen. Zijn trein kon niet komen.... Toch monsterde Minne ieder gezicht, elke mannengestalte, opschokkend soms bij een schijbare gelijkenis, een overeenkomst in gang of blik, tot weer de vestibule leeg uitlag. Voor de zóóveelste maal dien ochtend vroeg ze Nell:
- Hoe laat is het nu?
- Kwart over tien....
- Zoo laat al! Even voelde ze verheugenis over het snel verglijden van den tijd, dan, sterker, neep weer de onrust. Nog geen bericht van aankomst op het bord! De handen saamgeknepen in den schoot staroogde ze er strak naar, als in verstijving.
- Laten we wat op straat gaan, stelde Nell voor. Ze antwoordde zelfs niet, Slechts één gedachte woonde in haar hoofd: m'n liefste.... m'n liefste.... klaar zag ze hem nu voor zich, zijn mond en zijn handen het lichte kijken van zijn oogen. Zonder hem bleef haar immers niets!
En het werd weer de obcessie van vroeger, maar heeter, medoogenloozer nu dan ooit te voren:
Een ongeluk kon toch gebeuren, juist nu ze zelve hem gedreven had! In wilden warrel bestormden haar daar tusschendoor gedachten over wat was geweest, wat komen zou gaan.... Als iets heel vers, de heugenis aan de kleur van een bloese waarover ze vanmorgen tobde, haar slechte uitzien.... Dan vond ze zichzelve prevelend, luidloos, de oogen blind op het zwarte bord: god, laat hij veilig aankomen, laat hij veilig aankomen....
- Wat is dat nou, malle meid, zie daàr eens!
Door een nevel staarde ze in het lachende gezicht van Nell, die zich naar haar over boog. Nog niet recht begrijpend, volgden haar oogen de wijzende kleine hand: De magere conducteur, zooeven drentelend bij het hek, stond nu voor het bord, het vullend met witte krijtletters en cijfers. Ze greep haar zuster bij den arm, trok haar mee, om van dichtbij zich te overtuigen. Ja, daar stond het: elf uur achttien! Nog een goede veertig minuten, en hij kon hier wezen!
Van opwinding wist ze niet wat te beginnen, hoe dien tijd om te krijgen. Gretig stemde ze toe, als Nell voorstelde wat bloemen te gaan koopen.... Bloemen, ja, viooltjes!
Dichtbij ontdekten ze een kleine winkel, ze bleek er schaarsch, die lenteverheuging. Op beider mantel blij kleurde het teere paars der dubbele nizza-vioolen.
Dan was ook ineens de tijd om. Elf uur vijftien nee, achttien! Ze stormde de trappen weer op, Nell meetrekkend. Daar, dààr was de
| |
| |
hall, de afsluithekken geopend. Er stroomde al een zwarte golf van reizigers uit. Hijgend drukte Minne de hand tegen haar fel-kloppend hart. O, stel je voor, stel je voor dat ik te laat zou zijn gekomen! dacht ze, amechtig speurend.
- Zie jij hem, Minne?
- Nee....
- Is hij d'er niet bij?
Minne vond geen antwoord. Met vreemde oogen bestaarde ze de velen, die nog steeds uit den trein kwamen. En terwijl drong het ineens heel zeker zich aan haar op, dat hij er niet bij zou wezen. Dat hij er waarschijnlijk geen seconde over had beraadslaagd, zoo dadelijk over te komen....
Met een blik op haar beiden sloot de beamte reeds de hekken. Ze dienden te gaan.... Ze zag Nell niet aan. Ze maakte haar passen flink. Ze voelde geen smart, alleen een intense gewaarwording, hoe belachelijk en overspannen en noodeloos dit alles was geweest.
Woordloos liepen ze naast elkaar door de ochtenddrukke straten. De mist was opgetrokken, een heldere blanke dag nu, van zon achter wolken; in het hardwitte licht lijnden scherp de gezichten der voorbijgangers, schel kleurden er de vrouwenkleeren.
Minne meende het alles op te merken met bizondere duidelijkheid, zooals ze ook zichzelve zag gaan, fletsbleek en met oogen als van een geslagen hond. Ze voelde hoe Nell haar van terzijde telkens aankeek, in een kleine drift borrelde het dan in haar op: als ze in godsnaam maar bleef zwijgen! het niet ging uitspreken: Hij is niet gekomen....
Nee, hij was niet gekomen, hoonde ze zichzelve. Even week de starheid, als in een donkere ziekenkamer de lentewind wel het gordijn verschuiven doet, een glimp van zon is al weer weggedekt.... Zóó, in een plotselinge wieling, flitste door haar heen de goudglanzende verwachting, ijle draad van dagendagen, nu ineens afgeknapt. O, ze wist het, stellig zou ze zich voor een trein hebben geworpen als de boot met hem was verongelukt! De boot met hem....! Ze lachte dwaas hardop, om de eigen waan.
- Er zal thuis wel bericht liggen, opperde Nell goedig. Het is een vergissing geweest.
- Het is een vergissing geweest, praatte Minne smadelijk na.
Het woord bleef dreinen in haar hoofd. De trein stampte het, eentonig en onverschillig: een vergissing, een vergissing.... Dan waren het
| |
| |
de eigen voetstappen door de straten, op den hardbevroren grond van het park, die het overnamen, voortdroegen met elken tred. Daar lag al hun straat.... O, dat zelfde eind had ze dezen morgen geloopen en, al zoo vele vele malen, bedacht ze zich wanhopig. Het zou na vandaag alles zijn anders geworden, van een eindelooze, onzeglijke gelukzaligheid! En nu....? Wat moest er nu gebeuren, wàt in hemelsnaam?
Jack zou om haar lachen, al toonde hij het niet. Iedereen, ieder ding bespotte haar, tot de morgenzon toe. Die had de gele nevels verjaagd. Sarrend-prachtig glansde het zonnegoud over de heuvels van Hampstead. En aldoor tinkelden de feestelijke klokken, op dezen zondag, haar feestdag, hun feestdag....
Een vergissing....
Daar begon weer de martelende deun, de straat door en langs het kinkerpad, tot op den blauwsteenen stoep. Maar in de hall verstomde het plotseling, een gloeiende stilte vloeide haar vol. Op de eikentafel lag wit zijn brief.
Minne greep ernaar, ze hoorde Nell iets vragen, ze wou wel antwoorden, haar keel was te droog. Op den drempel van haar kamer talmde ze, of ze toch nog wat zeggen ging, dan, met een ruk, sloot ze de deur in het slot. Staande scheurde ze het omslag open, overzag de kortheid van het geschrevene: ‘Dat ze zeker wel had ingezien dat hij zóó niet wegliep uit zijn werk. Dat ze verstandig wezen moest en het hem niet nog moeilijker maken door te handelen als een dwingend kind.’
Minne legde den brief op tafel, naast de vaas met chrysanten. In den toiletspiegel keek ze aandachtig naar haar strak gezicht, terwijl ze de spelden uit het haar trok. Met behoedzame gebaren ontdeed ze zich van haar kleeren, schoof zich onder het dek. Ze rilde in de kille lakens, haar bloote armen zochten de warmte van haar lijf. Haar kinderlijke oogen keken verwonderd in het zonnige raamvak, soezig mijmerde ze:
- Het is dag.... en ik ben naar bed gegaan. In de naaste kamer hoorde ze Nell's stem, gedempt om haar. Zeker legde ze Jack uit, dat het een vergissing geweest moest zijn....
Het woord schokte haar op, moeizaam dwong ze zich tot klaarheid. Hij kwam niet, ondanks haar smeeken, omdat hij het te druk had. Het was alles heel verstandig en gewoon. Alleen zij zelve vergiste zich in de mate van zijn liefde....
Bitter overpeinsde ze: het was dus weer zijn werk, dat de overwinning behaalde, zijn werk, waarbij ze altijd had moeten achterstaan!
| |
| |
Voor haar geest rees zijn overvolle schrijftafel, de overal opgestapelde boeken, de slordig rondslingerende krantenknipsels. Dat zou zoo blijven, ook als ze eens terugkeerde in het eigen thuis. Altijd, zou zijn werk het sterkste zijn!
Even, vluchtig, raakten haar gedachten die andere.... Bijna zonder afgunst voelde ze zich op haar. Smalend wist ze: Ook zij, hoe groot haar macht op Dolf was, tegen zijn werk zou ze het ten slotte toch moeten afleggen.
Twee maal klopte Nell zachtjes aan de deur, roepend of ze sliep, of ze iets noodig had....? Verder bleef het stil. Onbeweeglijk lag Minne op den rug, turend met droge oogen in den lichten dag, en het scheen haar toe of het hart haar langzaam verbloedde in warme droppels, tot koud en gevoelloos haar leege lichaam achterbleef.
| |
XIV.
Het verbaasde Nell, Minne den volgenden morgen als gewoonlijk aan het ontbijt te zien verschijnen, bleek, maar uiterlijk kalm, het deed haar genoegen om Jack die een afschuw koesterde voor sentimenteele scènes en treurige gezichten. Ze toonde zich erkentelijk, door met geen woord te reppen over de mislukking van den vorigen dag.
Minne sloeg er nauwelijks acht op. Nog lag haar geest werkeloos onder een afmatting die haar het doordenken belette, doch onbewust, zooals het vertreden gras langzaam zich opricht, zochten reeds haar gepeinzen een bevredigende oplossing, om weer te hopen en lief te kunnen hebben.
Er waren zonnige januaridagen. Als bij afspraak kleedden de zusters zich dadelijk na de late lunch om uit te gaan, als meden ze beiden de vertrouwelijke gesprekken van vroeger, bij de haard. Minne maakte met zorg, toilet, en tegelijk flitste het door haar heen: voor wie.... Het kan immers niemand meer schelen, hoe ik eruit zie! Ze schokte de schouders, ze wou wel minachtend aan hem denken, hem haten, en diep in wist ze, eigenlijk in het geheel niet boos op hem te zijn....
- Het lijkt wel lente, merkte Nell op.
Ja, het leek een lentedag. Het vlakke park aan het einde der straat met zijn wijde vaalgroene perken lag doordrenkt van goud en blauw, de caramel-man op het bruggetje leunde tegen de tuinmuur en liet
| |
| |
zich koesteren als een kater in de zon. In de straten liep iedereen vief en opgewekt. Hoe kon je haten, waar de wereld weer zonnig werd? Hoe kon je hem haten, waar alle die jaren hadden opgebouwd een wal van teederheid, die nimmer te verwoesten zou zijn....?
Op enkele kleinigheden na, liet Nell zich het huishoudwerk niet uit handen nemen bij slecht weer, als ze thuis moesten blijven, zat Minne soms den ganschen dag leeg. Geleidelijk raakte ze gewend en gehecht aan dat droomend nietsdoen, met een boek op schoot stilletjes erover heen te zitten soezen. De dorpachtige straten met de eendere villahuizen, de rosgele mist, regen of zeldzame sneeuw, het verschemerde en vergleed voor haar starende oogen.... De klok op den schoorsteenrand tikte monotoon en welgeweten, af en toe klikte een klein geluid, als Nell, aan den anderen kant van de haard, haar borduurschaar legde op het marmeren schoorsteenblad. Dan hoorde Minne ook dàt niet meer....
Even niets, een suizende gouddoorweven oneindigheid: het suizen zwelt, luwt, zwelt weer aan, het goud vergeelt, het gloeit en gloort onder een barnende zon. Leeg ligt het strand tot aan den poeierigen duinrand, leeg stompen de gerijde toppen omhoog naar den zengenden zomerhemel. Boven, in den smallen schaduwigen geul zij beiden....
Het thijm geurt van honderd oude bekende dingen. Je kunt nu vergeten, omdat hartstocht het eenige en totale vergeten van alles is. Een blauwe distel wacht vlakbij met zijn vinnige stekels, beneden, achter de wollige witte schuimstrook, deint de zee. Ze deint regelmatig, als ademt ze in diepen slaap, ze is schitterend-blauw en eindeloos, eindeloos-goud stralen en strand en duinen, eindeloozer dan die allen is de liefde in haar hart....
- Klek! deed de schaar op het marmeren schoorsteenblad. Verwezen keek Minne op. Het was alles eender: de roodbehangen kamerwanden, op iederen stoel bijna wat slingerend, een hoed van Nell en haar grijze bont; Nell's fijne vingers bewegend boven de kleurige bloese lap. En buiten, vlak achter de rechte wazige ruiten het grauwwit gewarrel van sneeuwvlokjes.
Behagelijk duwde Minne haar rug in den weeken stoel, haar oogen neep ze klein als een spinnende poes. In haar warm hoofd dreven al weer nieuwe beelden aan, die rillinkjes deden kruipen langs haar rug. Het leek wel of ze aanzeefden op de loome schemerige stilte, buiten haar willen om, of ze enkel ze te volgen hoefde:
| |
| |
Weer de zee, maar nu niet de blauwe, zon-verglansde. Ze heeft de kleur aangenomen van het avondgrauw, dat alles zoo wonderlijk houdt omdonst, ze zou nauwelijks te onderscheiden zijn, als niet de smalle schuimstrook haar verried die groen glorend, haast zonder geruisch, zich omkrult naar het natte strand.
De vloed komt op. Het water plast langs de visschersboot, waarvan de romp donker opbrokt in het rondom vlakke. Die romp is het donkerste van alles, donkerder dan zee en strand en duinen, donkerder dan de avondhemel, waarin aan den einder nog een zwakke schijn vergloeit, als van een vuur dat door gebrek aan voedsel dooven moet.
Dezen avond zal het wonder gebeuren.... Minne weet het, zonder er over te denken, zooals ze weet dat het thijm bedwelmend geurt, zonder dat ze zichzelve behoeft te zeggen: het thijm geurt! Ze is stil in de luidruchtigheid van de andere pensiongasten, een angstige en toch zalige beklemming houdt haar keel genepen. Aldoor is hij naast haar. En nu ze allen met geplas van voeten in het aanspoelend vloedwater dat tintelend gouden vonken verspat, klein joelend in de wijde eenzaamheid, de visschersschuit hebben beklommen, voelt ze opnieuw in het duister zijn nabije aanwezigheid. Waarom beseft ze onomstootelijk, dat hij van haar houdt, enkel omdat zijn handen haar een oogenblik hebben omvat in het tillen op de boot....?
Beneden, met een bons, werd de voordeur toegeslagen, harde stappen kwamen langs de treden. Minne schrikte er opeens heelemaal van wakker, ze nam het boek op, omdat ze wist hoe een hekel Jack aan ‘lummelen’ had, zooals hij het uitdrukte. Met een glimlach lei ze het neer, het was immers veel te donker om te lezen! Nell had zeker ook zitten soezen, dacht ze vaag, in de schemering speurde ze naar de uitdrukking op haar zuster's gezicht.
- Stamp toch niet zoo door huis, je weet hoe zij beneden zich daarover later beklaagt!
Nell's stem klonk scherp, vervaard zochten Minne's oogen Jack's athletengestalte, die de deuropening vulde. Eer hij antwoordde, draaide hij het elektrische op, pruttelend hoe iemand ter wereld iets kon uitvoeren in zoo'n aardsduisternis! Dan verklaarde hij met klem, dat hij nu eenmaal geen kanarievogeltje was dat naar boven vloog, dat zijn hoofd er niet naar stond om den ganschen dag op oudewijvenkuren te letten. Doch op een blik van Nell sloot hij toch zeer behoedzaam de deur.
Wat is hij goedig, met al zijn kracht, overwoog Minne vermaakt.
| |
| |
Ze dacht er aan, hoe kwalijk Dolf haar zoo'n bevelenden toon in het bijzijn van anderen zou genomen hebben. Die liet niet met zich spelen, en toch was hij lang zoo sterk niet als Jack.
Haar oogen streken zoekend langs zijn gestalte, zijn breede schouders en gespierde polsen, een begeerte beving haar, door hem te worden aangeraakt, door die krachtige armen omvat te worden.... Heel den avond bleef haar dat bij, ze moest zich beheerschen om hem niet uit te lokken.
Later, in haar kamer, kon ze den slaap niet vatten. Ze woelde zich om, ze dwong zich aan Dolf te denken, die haar nu toch wel spoedig halen zou.... Doch het oproepen van zijn naam schonk geen rust, eer leek een kilte erdoor op haar neer te zinken, als bij de herinnering aan wat dood en voorbij zou wezen. Wanhopig bekende ze zich, hoe zijn beeld verbleekte en terugweek, elken nieuwen dag, terwijl ze zichzelve groeien voelde in levensliefde ieder uur dat nader voerde tot de eindelijke lente.
(Wordt vervolgd.)
|
|