| |
| |
| |
Narcose.
Tooneelspel in drie bedrijven
door Dop Bles.
2e Bedrijf.
1e Tooneel.
Germaine Delanau.
(Een Franschs-modern ingerichte salon. Rechts voorgrond divan met tafeltje en stoel, groote lamp met kap. Links achtergrond een deur. De salon staat een meter van 't voetlicht af zoodat links en rechts een gang blijft)
Pardon, pardon, deze woorden gelden niet mevrouw Delcour maar Germaine de Beaufleur.
Excuseer je niet. Zoo moest iedereen erover denken.
(lachend).
Daar zou ik niet persoonlijker door worden.
Ik bedoel dat ze de artiste van de vrouw konden scheiden. 't Is best mogelijk dat ik nog te veel voel voor succes, ik heb werkelijk behoefte aan hulde, maar die moet dan louter de actrice gelden. Wil je gelooven, dat ik nog niet gewend ben aan bloemen, dat ze me altijd opnieuw verrassen en 't kaartje vaak een deceptie is? Bewondering zou zooveel mooier zijn als je niet wist van wie....
Ik begrijp. Je geeft je liefde en wil liefde terug ontvangen, die anoniem moet blijven om mevrouw Delcour niet te verstoren.
(verrast)
Zou het dat zijn?
Heel 't publiek je amant als 't ware.
(lachend)
En dan in eens opgelost hoe 't mogelijk is, dat ik nooit een andere verlang? Ja 't kan best. Als kind wilde ik in een stil
| |
| |
bosch wonen en droomde ik van verdwaalde ridders, die ik helpen zou en die dan heentrokken, om me alleen te laten met mijn boomen en vogels.
En zóo spreekt de ster van de lichtstad?
Onbegrijpelijk? En misschien niet. Als 't gewone leven jeniet voldoet, dan staan er twee wegen voor je open er naast of er boven te blijven. En daar ik mij niet kon terugtrekken in mijn woud, kreeg ik de behoefte er boven te staan!
Je zelf zoo objectief te zien.
O, ik verdiep m'r nooit in. Ik vind mezelf zoo eenvoudig, dat ik niet begrijp hoe anderen....
In 't leven is niets zoo zeldzaam en zoo moeielijk te begrijpen als 't eenvoudige, niet het nuchter onbeduidende, maar het klare....
Toch, hoe z'er toe kwamen, mij la ‘douceur fatale’ te noemen?....
Och kom, als zooiets toevallig in 'n zekere kring opgang maakt...
Die dan toch de kring is waarin ik mij beweeg hè? Enfin 'k beklaag me niet. Wie heeft ook weer gezegd, dat voor een vrouw op een zekere leeftijd haar fatsoen 'n armelijk bezit wordt?
Kan 't niet La Bruyère zijn?
Welnu misschien is 't juist door 't fatale dat van mij gedacht wordt, dat ik dat fatsoen als iets kostelijks kan blijven apprecieeren.
Ik hoop het, want je spel heeft, waarschijnlijk daardoor, die bekoring, die behalve Duse, geen andere actrice in die mate bezit. Ik bedoel die droomerige atmosfeer, die warme stille gloed, die aan Da Vinci doet denken.
Spreekt de vriend of de kritiek?
De vriend luistert met vreugd naar de kritiek.
Dat vergat ik nog te zeggen, Lespière is zoo gelukkig nu jij de hoofdrol wilt spelen!
Ik heb ook een zeker zwak voor dat stuk. Weet je hoe hij aan dat idee kwam? Neen? Uit een gesprek, op mijn avond in l'Homme Doré, toen je m'n man voor 't eerst ontmoette.
| |
| |
Dat 's eigenaardig! 't Is van een troostend idealisme.
Hij had toen een heftige discussie met Martens, tegenwoordig onze huisvriend, over liefde, die hij vergeleek met de dans van een jonge danseres, waarover hij zeer enthousiast was. Maar hoe gaat het nu met hem?
Voor een dag of tien was ik bij hem. ‘Ik kan mijn bordes niet meer opspringen, en toch wil ik leven’ zei-d'-ie.
Herinner je je die bewering niet van vroeger? Elke ochtend sprong-ie zijn, vier treden hoog, bordes op, want, beweerde hij, zoolang ik dat doen kan, ben ik nog jong. En de eerste keer dat 't me niet lukt, wil ik ook dood. Zonder jeugd geen leven.’
't Is erg triestig buiten Parijs te zitten. Wat was-ie altijd vroolijk en hartelijk, herinner je je nog de opvoering van ‘'t Masker’? Wat hebben we toen met hem gelachen.
Ja en toen heeft Edmond... (houdt plots in.)
Ja, neem me niet kwalijk.
Je kunt gerust over hem spreken.
Is 't waar, dat ie weer in Parijs is?
Ik heb 't ook gehoord. Maar 't werd zoo vaak beweerd! Als 't waar is hoop ik maar dat ie gelukkig is; begrijp je waarom?
Ja, dat's vreemd hè? Er zijn menschen, voor wie je je absoluut onverschillig weet, maar toch zou 't je hinderen of verdrieten als 't hen slecht ging.
| |
2e Tooneel.
Kamermeisje, Zelfden.
(Germaine staat op om Yvonne tegemoet te gaan).
| |
3e Tooneel.
Germaine, Delanau, Yvonne.
Dag Germaine, ik kom even naar binnen vliegen, hoewel ik eigenlijk geen tijd heb.
Mag ik je even voorstellen: Georges Delanau, redacteur van de Revue-critique.... Yvonne Ledon actrice.
| |
| |
(geeft hem de hand)
Ik heb al zoo vaak van u gehoord en gelezen! En Germaine, wat zeggen de kranten van je?
Le Boudrau hemelt 't stuk erg op maar vergeet mij totaal.
Geen wonder, hij is met Helene Bardy en die haat-je!
O! sinds kort natuurlijk!
Renau maakt alles goed, hebt u gelezen wat hij van haar zegt?
't Stuk beviel hem niet, maar Paulin is zijn intieme vriend, dus moest hij wel goed over mij schrijven.
Enfin als 't nu maar tegen elkaar opweegt, dan kan je best tevree zijn. Ja je vermoeit je meer om heeren critici dan om je rol te kennen! (tot Delanau) U schrijft toch niet over tooneel?
Mij nimmer aan schuldig gemaakt.
Ik lees ook veel liever uw gedichten.
Mijn gedichten? O dat's waar! Ik publiceer ze zóo weinig, maar verleden maand is juist een heele cyclus verschenen in ‘les Poèmes Modernes’ Die bedoelt u zeker?
Ja juist, ze hebben me buitengemeen getroffen.
Kort geleden is er een bundel litteraire studies van me verschenen, indien u die soms mocht interesseeren, dan zou ik hem u met genoegen toezenden.
(geeft kaartje)
Ziehier mijn adres. Ik zal ze met de grootste aandacht lezen.
Ik hoop dat ze genade bij u vinden (staat op) 't Was me zeer aangenaam (geeft haar een hand) (tot Germaine) Wil je je man mijn groeten overbrengen? 't Beste.
Dank je en groet de oude vrienden.
| |
4e Tooneel.
Germaine, Yvonne.
Delanau? Nog nooit van gehoord. Voor 't eerst van mijn leven dat ik blij ben dat iemand dichter is!
Hij heeft wel naam in zekere milieus.
| |
| |
O, zeker in 't quartier Latin! Daar ben ik nog wel geboren. Lieve hemel wat zoek jij 't ver.
Ik dacht dat je me iets vragen wilde.
O neen, ik kom je een nieuwtje vertellen, waarvan je zult opkijken. Ik heb vanmorgen een engagement geteekend voor 't komende seizoen, raad eens waar?
Wat een verrassing! Ben je gelukkig?
O ja, hoewel als 't niet gebeurd was, dan....
Je hoorde toch, dat ik met de oude Corenet ben?
Ja, waarom niet? Vervelender dan een andere man is hij niet en hij heeft veel invloed. Verbeeld je hij wilde me direct een auto geven, waarvoor ik bedankt heb. Een engagement bij 't Gymnase.... of.... au revoir et merci! Zijn leeftijd heeft beslist veel voor. Als ze dan van je houden en naar de pen grijpen, krijg je tenminste geen gedicht, maar een cheque.
Bij de zestig, maar nog flink. Och daarin zijn ze allen gelijk, ze zien en hooren altijd te veel! Is 't niet waar? 't Is beter om naar leeftijd te zien. Zou ie die invloed hebben als-ie dertig was? En dan, je hebt van een man toch nooit meer last dan je zelf wilt! Heb ik geen gelijk?
Nu ja, zooals jij.... je voordoet althans!....
Laten we 't daar niet over hebben, we voelen beiden 't meest voor onze eigen opvatting. Ik geloof alleen, dat de theorie, dat alle moraal burgerlijk en 't breken er mee artistiek is, wat overdreven is. Voor mij kan 't eerste iets verhevens hebben en 't laatste iets burgerlijk-banaals.
Maar je wilt toch niet beweren, dat je je man altijd trouw was. Dat zou te....
Burgerlijk-fatsoenlijk zijn! (lachend) Beweren zal ik 't nooit, wees maar niet bang.
O! ik kan m'er best indenken, dat, als je toevallig waarach-
| |
| |
tig van je man houdt, als je werkelijk gelukkig bent, dat je dan.... neen op den duur moet het je toch gaan vervelen. En je zult zien hoe gauw ik mijn auto heb! Hij wil m'er nu een geven voor m'n fète, dan heeft ie zoowat een heel jaar tijd! Ja leep is-ie! Als ie net zooveel haar als hersens had....! Maar ik heb hem gezegd, dat ik 'm nu voor m'n verjaardag wil hebben.
Dan schiet j'r niet hard mee op.
Dat weet hij toch niet? 'k Zal hem wel wijsmaken, dat 'k dit seizoen nog jarig word.
Dan mag je 't wel noteeren, om 't volgend jaar in dezelfde maand jarig te zijn.
Waarom? O, je kent me niet! Als ie op al die kleinigheden letten gaat, dan houd ik het toch niet met hem uit! Daar heb ik geen geduld voor!
Ja graag (Germaine schelt) Hè, wacht even, hoe laat is 't?
| |
5e Tooneel.
Zelfden, Kamermeisje.
(Kamermeisje geeft Germaine een kaartje).
Laat even in de zij kamer (tot Yvonne) 't Is op slag van vijven (kamermeisje af).
Onmogelijk, neen hoor, merci, dan vlieg ik heen!
Tot ziens (Yvonne af) (Germaine schelt).
Mijnheer kan binnenkomen?
Ja. (Germaine toont lichte opgewondenheid).
| |
6e Tooneel.
Germaine, Edmond.
(Edmond komt binnen, gaat naar Germaine toe, geeft haar een hand. Even stilte).
| |
| |
(Antwoord valt niet dadelijk. In den aanvang telkens even rust na elk spreken).
Merci.... ga zitten....
Is 't goed dat ik.... gewoon gekomen ben.... Eens.... je opzoeken....
O ja... misschien had je beter gedaan vooruit te schrijven dan had je ineens met mijn man....
Och waarom? Een ontmoeting is 't niet! Na zooveel jaren, is 't nog mooi, als je elkaar herkent, nog weet, dat je eens.... Met mij is 't een ander geval, als je daar zit in een vreemd land, ver van Parijs, daar kan jij je natuurlijk niet indenken, dan blijf je toch met je gedachten hier leven! Je geeft je volstrekt geen rekenschap - och dat misschien wel, maar 't dringt toch niet tot je door, - dat hier 't leven niet zoolang werd stil gezet, als een klok.
Ik dacht juist dat daar, waar altijd zoo'n oorlogs-toestand is, je bestaan meer bewogen was dan 't onze hier.
O, ja natuurlijk 't gaat alleen buiten de beschaafde wereld om. En jij hebt groot succes, je bent éen der eerste actrices geworden!
Och, wie bepaalt dat? Ieder op z'n beurt is zoo'n seizoen in de mode, je weet hoe dat gaat.
Waarom maak je 't minder dan het is? 'k Heb nog een ‘Comoedia’ ontvangen toen je getrouwd bent, met 't portret van jelie beiden erin. En later nog een ‘Théâtre’ met dat mooie portret van je op den omslag. Toen leek je wel meer veranderd dan nu. Je man staat heelemaal buiten de kunst hè?
Ja, maar hij is zeer artistiek, hij is au fond meer artiest dan meenig kunstenaar!
Is ie niet jaloersch als jij zoo gefeteerd wordt?
Jaloersch? Hij heeft er geloof ik nooit aan gedacht!
Ik zou 't wel zijn (pauze).
Je wonden, zijn die heelenaal genezen? Alle kranten schreven toen over die expeditie.
't Is al vier jaar geleden. 't Is toevallig goed afgeloopen.
Onverschrokkenheid en moed zijn toch geen toeval?!
Daarvoor ben je soldaat! En bovendien, wat is moed? Ik had een jong sergeantje onder me. Hij had willen studeeren, doch moest voor zijn vader in den handel. Hij trouwde jong: zijn vrouw
| |
| |
bedroog hem. Toen richtte hij een zaak op met zijn intiemste vriend, die hem bestal en de zaak deed failleeren. Nooit heb ik een moediger soldaat gezien; bij hem vergeleken was iedereen laf. En weet je wat ie zeide? ‘Op alle wijzen is mijn leven mislukt. Er bestaat niets meer, waardoor ik gelukkig kan worden, op geen gebied vermag ik nog iets te bereiken. Nu is mijn laatste illusie zóo dood te gaan, dat mijn sterven althans iets was!’ En niet éen kogel heeft hem die vreugd gegund. Zie je, dan lijkt je moed niet meer toe dan wanhoop voor een praktisch doel aangewend (pauze).
Ben je dan niet gelukkig?
Ik? Waarom niet? Gelukkig, mijn hemel dat is toch wel het allerminste dat een mensch kan zijn.
(korte pauze)
Ik heb het vaak verlangd, en 't zou me spijten....
(gewild.... kwaad te veel gezegd te hebben)
't Behoeft je niet te spijten. Ik ben gelukkig, dat zei ik toch? Je krijgt alleen een andere kijk op 't leven. En je wordt ouder. Ik kan 't niet meer zeggen met 't enthousiasme van voor tien jaar! Dat is al! Toen ik hier nog officier was, was 't mijn metier, niets méer, je bleef er mensch bij! Maar daar in de koloniën krijg j'n gevoel of de mensch in je dood ging en alléen de soldaat leven bleef. Dat is zoó vreemd, dat je dan aan alles terugdenkt, niet zooals jij bijvoorbeeld aan je jeugd, maar als aan 't leven van een doode vriend, die je zelf was! Dat doordenken wordt je een amusement, een verdoving, zooals opium, alleen blijf je 'r gezond bij! Hoewel denken.... ik weet niet, 'k heb me dikwijls afgevraagd of 't wel goed is te denken. Zooals je als kind wel eens 't verlangen hebt iets reusachtigs te bouwen, met alle stukken van al je doozen bij elkaar en 't dan telkens ziet instorten hoe vaak je ook opnieuw begint.... totdat je op z'n laatst den moed mist om alles weer behoorlijk uit te zoeken en op te bergen.... Zoo gaat het je ook als je al je gedachten bijeen neemt om iets op te bouwen dat staat
(ziet Germaine aan die aandachtig luistert) Je kunt zien dat ik lang weg was, hè? L'esprit parisien, verlies je 'r wel. Ik had beter gedaan me niet te vertoonen eer ik weer een normaal mensch was geworden. En toch doet 't me genoegen je weer eens gesproken te hebben gezonden (kijkt haar even aan) gelukkig.
Je hebt in elk gevecht een oogenblik, waarop het je volkomen bewust is, dat je overwonnen of verloren hebt. Je laat dan
| |
| |
doorvuren, hoewel je overtuigd bent, dat 't lot al belist werd. Tijdens 't gevecht verwacht je van elke treffer resultaat, en dan.... na de crisis is 't of 't raken nog doelloozer is, dan 't missen, dat dan nog een moreele waarde bezat.
Ik bedoel dat ik nu spreek met de overtuiging, dat mijn woorden machteloos zijn en ik vind het zelf goed dat 't zoo is, Germaine. Want zoo je nu gelukkig bent met een ander, dan moet het mijn schuld geweest zijn, dat toen....
Beiden zullen we schuld gehad hebben; 't is lang geleden...
Ik heb je niet volkomen begrepen.
Och misschien hebben we elkaar wel begrepen, maar ons zelf niet. De liefde leert je nu eenmaal eerder een blik slaan in wie je liefheeft, dan jezelf beter kennen.
Altijd kwelt mij dezelfde vraag: waarom heb ik toen het scheiden als absoluut onherroepelijk moeten beschouwen, en kan ik nooit en nooit meer die noodzakelijkheid inzien, wanneer al 't gebeurde, elk woord wordt opgeroepen in herleving. (pause) (weerbarstig) Er is toch iets afschuwelijks wreeds in 't onherroepelijke van den daad. Wij leven nauw, zijn sterfelijk, goed, maar waarom moet onze daad voor ons dan onsterfelijk zijn? Dat mag nu 's levens loop, of God's wil zijn, maar 't wordt daarom niet minder monsterlijk!
(springt op met blijde verrassing)
Germaine! (ziet haar aan begrijpt de dwaasheid van zijn veronderstelling en zegt dof) Pardon, Germaine.
Als ge in ons beiden vrienden kon zien....
Neen, neen Germaine, zoo hoog sta ik niet! Ik ben geen droomer, helaas. 'k Ben soldaat en zie alleen de realiteit. Als ik uittrok op den vijand en 'k vond eindelijk een ellendige patrouille, welnu dan maakten we die af, in behoefte om te verslaan. En als ik 't geluk niet vind, dat ik zocht, welnu dan behelp ik me met 't geen, dat duizenden met mij er voor houden. Niets is gemak'lijker te bedriegen dan jezelf.
Overschat me niet! Geloof niet in mijn wanhoop, in zooiets bij mij. (even smartelijk) 'k Zal me best amuseeren.
| |
| |
| |
7e Tooneel.
Zelfden, Kamermeisje.
| |
8e Tooneel.
Germaine, Edmond, Lespiere.
(Hem tegemoet gaand)
O, wat een verrassing! Wat een tijd, dat ik u niet zag!
Duivels ja! Hoe gaat het generaal? Je ziet er uitstekend uit! Onherkenbaar! (zingt) ‘Il y a la goutte à boire la haut’ (lacht) (kan vervangen worden door b.v. ‘Turref in je ransel’)
Hier hebt u een gemakkelijke stoel.
Ja, ik moest in Parijs zijn en dacht zoo, eens even zien of Germaine thuis is. Om je nog eens persoonlijk te bedanken, dat jij de hoofdrol in de ‘Afgrond’ wilt spelen. 't Doet me veel, veel pleizier, neen gelukkig maakt 't me! Als ik 't nu maar beleef en 't volgend seizoen nog haal. Ja, die ziekte heeft me oud gemaakt. Van morgen zei ik nog tegen m'n dokter: als je gelooft dat de natuur me moet opknappen, dan mag je met heel je wetenschap en al je professoren erbij naar den duvel loopen. De natuur! puh! Wat doet ze meer dan ons oud maken?
Kom, dat heeft niets met leeftijd te maken. Ik heb daar ook in 't hospitaal gelegen, nu, dan voel je je allemaal afgeleefd, 'k heb ook met een stokje geloopen. (biedt Lespière een cigaret aan, die aanneemt)
Ja, maar ik zal vechten, ze kennen me niet! Zoolang ik leef zal ik rechtop blijven, nietwaar?
Mooi, nu bent u de oude weer, als u maar wilt!
De wil is er wel, maar 't is soms zoo moeilijk als je alleen bent. Als ik daar in mijn huisje zit en 't begint te regenen; vooral dat neertikken, als van nerveuse vingers op 't kozijn! Ja, dan.... Il pleut sur la ville comme il pleure dans mon coeur! (lacht meelijdend) En
| |
| |
dan mijn kat, dat beest houdt nog van vechten! Ja, op zijn leeftijd! Die kwam me gisteren naar huis: z'n kop vol bloed en geel, grauw als de duivel! Waar ie ingezeten heeft? (schudt het hoofd) Nu trekt hij ook al met z'n eene poot.
| |
9e Tooneel.
Zelfden, Kamermeisje.
(Kamermeisje brengt Germaine een kaartje).
O, dat is zoo'n onbekende aanbidder! Mag ik hem nu ontvangen, dan ben ik er ineens van af?
Nou, dat zijn meestal zulke vervelende kwiebussen! Goed ben ik, nietwaar Germaine, ik geloof nooit slecht gehandeld te hebben, maar iemand, die me verveelt! Duivels nog toe, laat ie uit m'n handen blijven..
(tot Kamermeisje).
Zeg dat...
Wel neen, laat komen (tot Norvy) wij vluchten wel, hè, als 't ons te machtig wordt. (Kamermeisje af).
| |
10e Tooneel.
Germaine, Norvy, Lespiere, de Berton.
Mevrouw, nu ik voor u sta besef ik pas de onbescheidenheid voor mezelf 't geluk te verlangen tot de geniale actrice mijn dankbare hulde uit te spreken.
(meesmuilend, schuivend op z'n steel tot Novy)
A la, la.
Mag ik u even voorstellen. Mijnheer Armand de Berton Mijnheer Bernard Lespière, (zij buigen) Mijnheer Edmond Norvy (buigen) (tot de Berton) Neemt u plaats.
Dank u. Ik hoop mevrouw, dat de bloemen, die ik mij vermeten heb u aan te bieden, beter dan mijn woorden u een indruk gaven van mijn groote bewondering voor uw ongekend talent.
(Lespière knikt van ja, doet gewild onrustig om aan te toonen, dat 't bezoek hem verveelt).
O, ze waren altijd even verrukkelijk en als u uw eigen smaak volgde, dan moet ik u werkelijk....
Geenszins mevrouw; ik voor mij houd alleen van orchi-
| |
| |
deeën en dan (zich tot de heeren wendend) wij denken zoo graag dat een ieder onze smaak heeft.
Waarachtig niet, God bewaart me, dat ik dat denken moest.
A! pardon, nu dringt 't pas tot me door, u bent de dichter Lespière. Excuseer me, dat 'k 't niet direct begrepen heb. Waar zou men eer onze dichters ontmoeten, dan bij de vrouw, die zelf poëzie is?
Waar? In de café's mijnheer, of bij hen thuis. En u zoudt me hier ook niet ontmoeten, indien Ger.... mevrouw Delcour die ik sinds meer dan tien jaar ken niet de braafste en hartelijkste vrouw was van alle die ik ooit zag.
Ik twijfel er niet aan of 't intiem kennen van Mevr. Delcour moet een groot geluk zijn.
(tot Lespière)
Blijft u dineeren in Parijs?
Breng me niet in verleiding, 't is beter, dat ik niet laat thuis kom, maar als je zoo ver mee gaat....
Germaine, nogmaals mijn dank en de groeten aan je man.
(wil wat zeggen, doch zwijgt en geeft alleen de hand. Germaine schelt, 't kamermeisje opent de deur en laat uit).
| |
11e Tooneel.
Germaine, de Berton.
Gelukkig mensch, die dichter is. Er zijn van die oogenblikken waarin je 't gemis van die bijzondere gave als een gebrek beschouwt, waarvoor je je schaamt. 't Lijkt me een fout in de menschelijke natuur. Als mensch moest eenieder die aangeboren gave bezitten, zijn gevoelens en gedachten volkomen weer te geven.
En zoudt u werkelijk reden tot klagen hebben?
Welzeker, mevrouw! En ik hoop dat u niet in 't tegendeel gelooft, want dat zou een miskenning van mijn gemoedsleven inhouden. (gewoon vertellend) Ik kom zoo juist van mijn juwelier. Ik had nog een absoluut vlekkelooze smaragd liggen, niet de minste waas, 't vaagst troebele te bespeuren! Zou de zorgvuldige bespreking, de keuze van de wijze waarop-ie gezet moet worden, zóo, dat niets van de sublieme schoonheid verloren gaat, niet haast meer voldoening
| |
| |
geven, dan 't bezit? En zou het niet net zoo met onze gevoelens gaan? Wat is ons leven, ons geluk, als we 't niet door daden en woorden zoo kunnen plaatsen, dat niets van den glans of gloed verloren gaat? Is u dat niet met mij eens?
Alleen in 't werkelijke leven vinden we niet zoo licht de juwelier op wiens oordeel wij ons volkomen kunnen verlaten.
Indien de steen slechts precieus is....
Laat ik me dan juister uitdrukken, door te zeggen, dat daar, de bezitter en de juwelier eenzelfde persoon moeten zijn.
Waarom? Hoevelen zouden 't niet als de hoogste eer beschouwen u van raad....
Wij spraken in 't algemeen.
Volkomen waar, zelfs al had u van u zelf gesproken! Hoogstaande vrouwen.... ik zou willen zeggen, betreden het universeele, zelfs wanneer zij alleen over zichzelf spreken. (Zoo meen ik ook dat men tegen u oprecht en meer waar mag zijn, omdat u ruimer en dieper voelt, dan elk andere vrouw). Uw heerlijk spel toont, zoo boven alle hulde verheven, hoe u de man met al zijn fouten, in heel zijn kracht uitstekend en, ja, vol mededoogen begrijpt.
Maar de liefde, het meelij, de vergeving, die u zoo diep roerend geeft, zijn toch edele gevoelens van 't eigen hart. U wilt toch uzelf geen onrecht aandoen?
Geenszins, zelfs niet laten doen! De actrice is echter belangrijker; haar wilde u leeren kennen, nietwaar? Zouden we dan niet beter doen, ons er niet in te verdiepen in hoeverre haar persoon hiermede overeenkomt?
Pardon u doet of er van twee verschillende personen sprake is, U bent toch uzelf, zoowel hier, als op 't tooneel steeds dezelfde persoon!
Slechts in zekere mate. Veronderstelt, dat u rechter bent, mag ik dan nu zeggen, zóo is de rechter, of, als ik u hoor in de rechtzaal: zóo is de mensch?
De vergelijking gaat geloof ik niet geheel en al op!
Volkomen waar, doch in uw nadeel! Immers een rechter kiest zelf zijn woorden, terwijl ik als ik speel....
Spreekt dan een rechter tegen zijn gevoel in? Zoudt u dat doen als u rechter was?
| |
| |
Mevrouw de vreugde van de overwinning, weegt niet op tegen het onaangename u te moeten bestrijden. Ik geef me dus gewonnen! Doch éen vraag: Zou een rechter bezwaren hebben, zoo men hem in zijn particulier leven, alle goede eigenschappen toeschreef, die hij in zijn functie toont.
En dat iedereen, onafhankelijk van zijn metier er eveneens over denkt?
Prachtig, dus ook de actrice....
Mevrouw, U verrukt me! De hoop, u te kunnen overtuigen, was reeds vervlogen! Ik mag dus aannemen, dat u ook als vrouw de ongemeene gave bezit, te weten, wat de vrouw in 't leven van een man kan zijn en mag wezen.
Ik geloof dat iedere vrouw die zuiver voelt dit even zoo goed weet.
U wilt toch niet 't klein burgerlijk geluk, 't klein egoisme van burgermenschen, op één lijn hiermede stellen? Uw woorden bewijzen mij hoe u voelt voor 't leven in alle lagen! Maar voor uzelf kunt u toch niet sympathieseeren met wat besloten ligt in burgerlijke moraal. Moraal, après tout, wat is dat? Het idee verlaagt tot een strooibiljet! Een égalité, absurder nog, dan 't in brand steken van de Louvre was!
Uw vergelijkingen zijn geestig!
U erkent dus het recht van de artiste om zich boven alles verheven te achten.
en te stralen boven het conventioneele, als vrouw, en niet te gehoorzamen, als een slavin, aan wetten, die niet bij onze eeuw passen.
Ik erken het recht - en voor een ieder - te leven naar eigen inzicht. Ik voor mij geloof niet in 't conventioneele en traditioneele zooals u. 't Meest conventioneele uit overtuiging gedaan, is anarchie. Al de menschen - en dit is natuurlijk een persoonlijke opvatting - die tegen de conventie ingaan, gelooven er, au fond, toch in en willen zich alleen van 't tegendeel overtuigen. Iemand die er boven staat, is niet bang te handelen en te doen wat ‘men’ als conventioneel of banaal beschouwt.
| |
| |
Uw denkbeelden zijn verrassend.... Ik die 't geluk ken, geen gelegenheid verzuimd te hebben u toe te juichen, ik begrijp volkomen, hoe u....
Pardon, mijn rollen zijn werkelijkheid voor de actrice, spel voor mezelf.
Maar een vrouw als u zal 't waarachtige leven toch niet stellen onder een voetlicht-spel? Zij zal de ware hartstocht toch verkiezen boven.... boven.... een talentvolle-imitatie! Neen, daarvoor is uw spel te waarachtig, te diep, geloof me een antwoord verlangen, een twijfelen hieraan, zou een miskenning, haast een beleediging....
En daarvoor moet u werkelijk oppassen! Want niets dat ik erger vind dan zelfs de lichtste beleediging!
Maar begrijpt u dan niet, wilt u niet begrijpen, speelt u dan met me? Begrijpt u dan niet, dat ik alleen hoop, dat, wat ik niet durf te zeggen. (haar antwoord onderbrekend) Mevrouw, ik ben niet jong meer, op mijn leeftijd zoekt men geen avontuur, geen romaneske afleiding! Op mijn leeftijd is liefhebben lijden vol wanhoop, dan eisch je niet meer, maar aanbidt! Er wordt wel gezegd, dat u wreed bent, ik heb dat begrepen als hooge fierheid. Maar u koud en hoog te plaatsen tegenover de waarachtige liefde van een man, die lijdt, die niets meer vraagt dan u te mogen vereeren, aanbidden, als zijn ideaal en gelukkig te zijn, door u te overladen.... (Hij strekt half knielend de armen naar haar uit, zonder zijn stoel geheel te verlaten).
| |
12e Tooneel.
Zelfden, Delcour, Martens.
Als u opstaat, zal ik u aan mijn man voorstellen. Mijnheer de Berton - mijn man - Mijnheer Martens (buigen).
(tot de Berton die uit 't veld geslagen zijn hoed zoekt).
Mijn komst verjaagt u, hoop ik, niet?
(lachend).
Ik doe u herinneren aan den tijd, die de conversatie u vergeten liet? Dit pleit voor u beiden, u bent zeker een bewonderaar van het tooneel en, naar ik meen te mogen opmaken uit uw aanwezigheid, ook van mijn vrouw!
| |
| |
Een hartstochtelijk tooneelliefhebber, zelfs smaak ik de voldoening jonge talenten geholpen te hebben.
Dit is bijzonder sympathiek! Ach ja, mooie jonge actricetjes.... enfin, maar beschermers van werkelijke talenten zijn zeldzaam.
Ach, op zeer bescheiden wijs....
(tot Martens)
Begrijpt hij dan niet?....
Dat ie 'm de deur uit moet gooien?
Pardon, daar ligt uw hoed, ik wil u niet langer ophouden. Germaine, mijnheer wilde je even goedendag zeggen (hij schelt).
Mevrouw (diep buigend) (tot Martens) Mijnheer!
(geeft hem de hand)
Tot genoegen. (de Berton af).
| |
13e Tooneel.
Germaine, Martens, Delcour.
Zag je niet, toen je binnenkwam, dat ie me verveelde?
Dat behoef ik hem toch niet te toonen!
Enfin, voor jaloersch zal ie je niet houden.
Neen hoor, zeg me nu eerst behoorlijk goeden dag. (hij omhelst haar, Germaine tot Martens) Een ideaal man hè?
Neen, een man moet jaloersch zijn als hij geen reden ertoe heeft.
Anders is ie 't, als er wel grond bestaat!
Heb jij al eens iets goed gevonden zooals 't is?
'k Geloof, dat, als je op sterven ligt, je maar éen verlangen zult kennen: eenige goede paradoxen op den dood te vinden! Wat ik zeggen wilde, we dineeren toch met de Toutoules? Als ik me dan nu ging kleeden, dan houdt Martens je zoolang gezelschap, niet waar?
Zóo onuitputtelijk is m'n conversatie niet!
Vijf minuten nietwaar Louis? Nooit langer! (af).
| |
| |
| |
14e Tooneel.
Delcour, Martens.
Zij verkleedt zich even, dan hebben wij den tijd om eens rustig te praten.
Als we's zeiden over 't geen waarover je niet spreken wilt?
Doe me 't genoegen en ga eerst kalm zitten en steek dan op. (biedt hem zijn koker).
Merci! Wat wil je van me?
Ik? Niets? Maar jij? (Delcour maakt afwerend gebaar) Ja, begrijp me goed, als je liever over iets anders spreekt. Heb je gezien, dat ik gelijk had met die Hongaren, die staan weer vier punten lager... heb je gehoord dat Mangin drie ton heeft gestoken in die versnellingsuitvinding voor auto's? Je ziet stof genoeg. Alleen nu we toch praten, wil ik je wel zeggen, dat ik al lang gezien heb dat je iets hindert.
Je bent sinds eenige weken te vroolijk, te geestig en te hartelijk.
Mij hindert dat absoluut niet, maar jezelf!
Waarom verbeeld jij je, dat er een reden voor is?
Zoo doe je toch alleen maar, als je jezelf niet vroolijk gevoelt, vervelende gedachten hebt en iedereen je onverschillig is!
Och niets om 't lijf, de zaken...
(ontstemd)
Hoe weet jij dat?
Als 't de zaken waren had je 't me al lang verteld, of je zou eerst over iets anders klagen en dan als een bijkomend....
Dus jij verbeeldt je iets met Germaine?....
Neen, iets met jou en niet met haar, want zij is niet vervelender of koeler geworden.
Weer zoo'n theorie van jou! Enfin 't is waar, er is iets dat .... maar 't helpt absoluut niet er over te praten.
| |
| |
Ik ben bang, dat jij de dupe wordt van je idealisme.
Je idealisme liet je gelooven aan de absolute trouw van een vrouw. En nu de werkelijkheid je gelijk geeft, nu, als een echt idealist, durf je er niet in te gelooven.
Wil je beweren, dat ik Germaine niet vertrouw? Je bent..
Er niet ver af. Zoo iets heb je je in 't hoofd gehaald.
't Is niet waar. Ik duld zelfs niet dat je zooiets denkt! Ik ben, ik heb door.... 't is alleen iets, dat me nerveus maakt.... en dat geheel buiten Germaine om gaat.
(kalm, rustig)
Je bent toch niet van plan om gek te worden?
Misschien, maar volgens jou bestaan er toch geesten?
Krijgen we een spiritistische séance?
Is 't mijn schuld, dat je geen geheugen hebt voor je eigen woorden? Herinner jij je dien avond met Lespière in L'Homme Doré? Toen beweerde je toch, dat ze van dien ander zou blijven houden, toen vroeg je toch of ik niet bang was van geesten?
En als ik mij goed herinner dan zei jij: neen! Zelfsniet als ze levend waren! Maar hoe kom je daar nu in Godsnaam aan?
Dat weet ik; en denk je dat 't Germaine iets schelen kan?
Zij spreekt er niet over.
Dan weet ze 't misschien niet, of 't zal haar niet interesseeren.
Ons leven was te mooi, zooiets kan toch niet blijven, dat voel je!
Zooiets kan niet blijven. Je was werkelijk te gelukkig. Kijk eens in den spiegel of je 'r niet te gelukkig uitziet. Hoe kan jij - neem me niet kwalijk dat 'k het vierkant zeg - zulke stomburgerlijke principes hebben! Denk je nu heus; dat geluk een artikel is, waarvan je een beperkt kwantum betrekken kan? Of een speculatie a la hausse, een spelen op rouge? Geloof me, geluk is iets, dat je jezelf
| |
| |
wijs maakt en zoolang je nog fantazie hebt, doe je beter 'r daarvoor te gebruiken!
Je bent een goed vriend om terwille van mij je principes op te offeren.
Zoo edel ben ik niet. Het tegendeel doe ik eer!
En je meening dat een vrouw wel aan een verloren liefde en niet aan haar man trouw kan blijven?
Beste jongen, een waarheid is een sleutel en geen passepartout. Toen vond je dat-ie niet paste en nu, na twee jaar, wil j'er een slot mee forceeren. En waarom? Niets is er toch gebeurd!
Misschien. Er zijn duizenden kleinigheden, die je nooit oplet en toch als je ze eenmaal ziet, dan vormen ze een onmiskenbaar bewijs....
Als je een blauwe bril draagt, dan zie je alles blauw en door een groene, alles groen. Bewijst dat, dat vandaag alles blauw en morgen alles groen is? En wat bewijst het dan, als je vandaag door verliefde oogen alles mooi ziet en morgen met jaloersche alles verdacht? Het onmiskenbare bewijs is dit: je beschouwt alles op zoo'n manier dat je er in moet vinden wat je 'r in zoekt.
Trouwens als je eens zoudt beginnen met af te wachten of z'elkaar ontmoeten en dan eerst zoudt zien of ze zich beiden nog voorstellen kunnen dat ze eens van elkaar hielden....
't Idee is prachtig, de raad uitstekend om.... aan een ander te geven. Wachten? hoe lang? Om 't even, heb je wel begrip, wat twijfel is als je liefhebt?
Welzeker, dat is volgens jou het eenige dat de liefde absoluut noodig heeft om te leven! Kom jongen, blijf trouw aan je opvatting!
Maar ik ben méer gaan voelen voor jouw theorieën.
Goed, maar laat het daarbij! Je draagt mijn costuums toch ook niet! En geloof me, mijn theorieën zijn precies op maat voor mij gemaakt. Luister eens heel goed: Je moet niet vergeten dat jij nog liefde voelt en dat je, zoolang je lief hebt, onder narcose bent. Dan moet je oppassen om niet te vroeg wakker te worden, want, wie weet, misschien gaat 't mes juist 't diepst op 't oogenblik dat je ontwaakt.
Dat je'er een ouderwetsche draak van maakt, waarin Germaine, onze moderne actrice, de diluviaansche rol moet spelen van ‘getrouw tot aan den dood aan den vriend harer jeugd’. 't Is
| |
| |
jammer dat w' 't Germaine niet vertellen kunnen. 't Zou zóo komisch zijn als jij 't niet tragisch maakte. (terwijl Martens spreekt blijft Delcour zitten, 't hoofd in de handen).
Iets doen... om zekerheid... desnoods iets krankzinnigs...
Neen niets krankzinnigs, dat is nooit origineel, iets verstandigs b.v. een dokter raadplegen, hem zeggen, dat je leventje zoo volmaakt is en dat je daar niet tegen kan. En misschien schrijft hij je dan wel iets voor, dat je hinderen moet. Of gedraag je als een gelukkig mensch, die er zelf in gelooft, die met zoekt wat niet bestaat, maar desnoods zichzelf beliegt om vast te houden wat hij bezit.
Dat is het juist! Ik twijfel en weet, dat het onredelijk is, maar jij, je gelooft het, je redeneert of ik al berusten moest. Welnu ik zal je bewijzen, dat er niets bestaat, ik zal je overtuigen!
(met kracht).
Wees eerlijk! Er is maar een die overtuigd moet worden en die ben jij! Dacht je dat je om mij?.... Als ik 't was die twijfelde.... je zoudt er om lachen of me de deur uitgooien! Maar je schaamt je zóo over 't redelooze van je ziekelijke verbeelding, dat je jezelf wijs maakt dat je voor mij en niet voor jezelf het bewijs zoekt.
(plotse ingeving).
En als jij eens wist van haar, en daarom...
Een dokter of een gesticht, geloof me! (Germaine is opgekomen heeft de lamp ontstoken, die een rood licht verspreidt waarop zij 't andere licht uitdraait).
| |
15e Tooneel.
Delcour, Martens, Germaine.
'k Ben vandaag over tijd. Als Louis thuis komt, dan laten we altijd alleen de lamp aan - Nooit opgelet?
(haar toilet bewonderend).
En deze metamorphose heb je in geen vijf minuten bereikt.
Louis wat blijf je daar staan?
Neen, ik ga heen, die lamp is me te poëtisch.
Je kunt licht krijgen als je wilt.
Onzin! 't Zal hem voor éen keer geen kwaad doen! Toe ga zitten.
Neen, vandaag doet het me te poëtisch aan, geloof me.
| |
| |
Als ik eens onder de bekoring geraakte. Als je wist Germaine hoe gauw een mensch verwend wordt.
Heusch, je moest trouwen.
Om die arme vrouw te vermoorden? Denk je dat ik dulden zou, dat een vrouw me bewees, dat ik 't veertig jaar lang mis had? Neen, merci. Geluk is goed voor menschen zooals jelui, die er geen diabolo mee spelen om te zien of 't weer telkens op 't koordje terug komt.
De lamp werkt poëtisch op je, pas op!
Wat kijk je? (tot Martens) Heb je 'm weer bang gemaakt voor die vervelende stukken?
Integendeel! Hij heeft geen vertrouwen en wil verkopen en ik beweer dat 't uitstekend is, dat ik alle gevolgen op me neem indien hij ze met rust laat! (tot Germaine) Amuseer je van avond (tot Delcour) Het beste.
Ben je toch niet wel, zie je wel....
Dat zeg ik alleen als iemand volmaakt gezond is, want dan moet hij voorzichtig zijn, bij zieken helpt 't niet!
Dat ik er bij jou nog inloop. (Martens af).
| |
16e Tooneel.
Delcour, Germaine.
Ik weet niet, je bent zoo stil, is er toch iets?
Neen, alleen Martens is me soms wat te geestig.
(ziet haar peinzend aan)
Zeg.... (Germaine draait zich om) Heeft hij....
Hoor eens, als je wat hebt, zeg het.... of wees gewoon.
| |
| |
(uithoorend)
Sinds wanneer?
O, al zeg ik er niets van, ik heb de laatste tijd telkens gemeend.... 't schijnt dus waar te zijn?
(verbaasd)
Heb je zoo'n toilet gemaakt voor de Toulouse's?
Als je nu eens je zelf ging kleeden?
Ja.... (als hij reeds bij de deur is) Germaine!
Hè? Nu wat is er? Wat heb je toch!
Heb je soms iets gehoord over mij?
'k Zal 't je vertellen, 't geval heeft niets om het lijf, maar... enfin, je zoudt iets gehoord kunnen hebben. (G. luistert met weinig belangstelling) een van mijn eerste klanten is dood, ik kreeg een behoorlijk bedrag van hem....
O is 't zoo iets. Zoo erg zal dat niet zijn, is wel?
Neen dat is 't niet, maar zijn vrouw is al een paar keer bij me geweest, om er over te spreken, en in zekere zin te regelen.... ik ben ook bij haar geweest.... als je daarover nu iets gehoord zou hebben....
Is 't dan zoo een enorm bedrag?
Ik bedoel, dat ik bij een vrouw kwam; ze is jong en mooi....
(die niet begrijpt)
Dat je zaken moet regelen met een mooie vrouw (lachend) 'n meevallertje voor je!
Maar je behoefde toch niet te weten dat het voor zaken was?
En dan nog? 'k Zou er niets in gevonden hebben, of er jou over gesproken. Ik begrijp heusch niet, Louis, wat ik er in zien moet.
Een vrouw die lief heeft, is altijd jaloersch, zegt Martens.
(verstoord)
Meen je dat nu ernstig, of.... is er iets anders? Zeg het dan, of houd je mond, maar maak er geen puzzle van. Is 't nu heusch die dwaasheid, of is er werkelijk iets?
Ik ben wat nerveus de laatste dagen. 't Bedrag is beduidend, en ik kan niet tegen zorgen.... (tot zichzelf) daardoor heb ik me misschien iets in 't hoofd gehaald.
Ruïneeren zal het je niet, hè? Kom ga je nu kleeden, en wees van avond als je blief wat vroolijker, zet je 'r over heen! (gaat rond, schrikt) Hè, sta je daar nog?
| |
| |
O ja,'k zou me gaan kleeden. (Delcour af voorgrond links)
(Germaine kijkt hem na, gaande langs het tafeltje, vindt ze't kaartje van Norvy, denkt na, ziet naar de plaats waar Delcour stond, langzaam, onbewust verscheurt zij het kaartje, en langzaam gaat ze naar de haard en werpt de stukjes er in).
doek.
| |
3e. Bedrijf.
(Een zitkamer, in een hotel. Hoekkamer met deur rechts. De glazen deuren op achtergrond staan open, men ziet breed bordes met balustrade waarachter tuin en bosch. Buiten direct achter glazen deuren schommelstoel en hoog tafeltje).
| |
1e Tooneel.
(Delcour zit op 't terras te rooken. Een zigeunervrouw komt de tuin in, rondkijkend, ziet hem zitten en wil op hem toeloopen).
Delcour, Kellner, Zigeunervrouw.
He daar, 't is hier geen publieke weg! Hoor je me niet, moet ik je 'r soms uitsmijten?
De raven zullen je hebben.
Als jij maar maakt dat je weg komt! Hallo!
De raven zullen je hebben.
(loopt op haar toe)
Als je niet te vies was zou ik je bij je vodden pakken. Voort dievegebroedsel!
(met haat)
De raven zullen je hebben.
Dat is driemaal. Ik zal een stok halen en zien of je dan gauwer gehoorzaamt.
Haal je stok. Aan je oogen zie ik dat God je straffen zal.
(sarrend)
Twintig frank plus jou verwensching maakt een Louis. Waag 't niet 't bordes op te gaan en wee je gebeente als je 'r nog bent als ik terugkom.
(af).
| |
| |
God zal je zegenen met wat ik voor je wenschen zal.
(Kellner lachend rechts af. Zigeunervrouw verdwijnt links en staat plots op 't terras naast Delcour).
| |
2e Tooneel.
Delcour, Zigeunervrouw.
(Haalt wat kleingeld te voorschijn)
Hier.
(neemt het aan)
Ik kom niet bedelen! Ik wil geld verdienen! U kunt veel rijker worden, uw zorgen zullen heengaan als gij uw toekomst weet.
Omdat u niet gelukkig genoeg bent, geluk en geld dekken elkaar. Goud wacht, maar u grijpt niet, want 't geluk ligt op een andere weg.
Neen, want de kellner zal gestraft worden, zoowaar er een God leeft.
Geef me uw hand en u zult heel uw toekomst weten.
(ineens als overtuigd)
Daar.
O, o, wat veel, wat veel zie ik. Goud is 't waard, wat ik zie, Goud!
Geef me eerst goud, goud kan u toch niet redden.
Daar, 't ligt klaar (legt een tienfrankstukje op 't tafeltje, rookt achteloos door).
(ziet niet in z'n hand, kijkt naar den grond en zegt op als een les)
U bent gebeten door een slang, jaren gingen, nu doen de wonden pijn. Een duif is bang, maar weet het niet. Ongeluk en tranen door eigen schuld. Beiden staan op de mat. Ontvlucht de slang en de duif geneest den beet, zij komt uit den afgrond. Tranen en ongeluk staan al op de vloermat. Gij moet niet over den weg loopen. Niet zoeken wat ge hebt en uw vriend moet uw vijand zijn,
| |
| |
uw vijand uw vriend. Rood en blauw moeten gescheiden blijven, zoolang het ongeluk u wacht. Een vlucht brengt redding. Pas op voor de slang! (Snel neemt ze 't geldstuk en verdwijnt).
| |
3e Tooneel.
Zelfden, Kellner.
(alvorens zigeunersvr. verdwenen is)
Zie ik je daar nog! Wacht we zullen je!
(schreeuwt schril).
De raven zullen je hebben!
(De kellner gaat haar na, beiden rechts af).
| |
4e Tooneel.
Delcour, Germaine.
(Germaine treedt op, rechts, ziet het vertrek rond, dan naar't terras).
Moet je je dan niet kleeden? Je gaat toch, hoop ik, zóo niet mee?
Ik ga in 't geheel niet mee.
Weet je dat je met den dag vervelender wordt?
(staat op en loopt de kamer in).
Dan heb je met den dag meer afleiding noodig.
Natuurlijk, wat jij mij onthoudt, moet ik wel elders zoeken.
Gelukkig dat ik zoo gemakkelijk te remplaceeren ben.
Of dat je je zoo gemakkelijk laat remplaceeren.
Je weet wat Martens zegt: Waarom zelf doen, wat een ander ook klaar speelt.
Moet die ook geremplaceerd worden?
(de hatelijkheid ontwijkend)
Als ik zijn woorden in jouw mond hoor, ga ik hem haten!
| |
| |
Je hebt gelijk: de waarheid nuchter inzien, past niet aan een getrouwd man, dat is de premie voor 't celibaat.
Zag je de waarheid maar in!
Dat is gemakkelijker voor me dan je denkt.
Dat verbeeld je je. Plotseling jaloersch worden is gevaarlijk, gevaar lijker dan je denkt.
(bedwongen drift).
Er is dus gevaar! Er is dus gevaar! Waarom antwoord je niet?
Je hadt beter gedaan om eerlijk te bekennen, dat je jaloersch was, dan hadden wij direct hier kunnen weggaan, bah!
Dat had jij moeten zeggen, jij moeten inzien!
Ik? Voor mij was Norvy een kennis en niets meer! En dan, ik heb nooit geweten dat je jaloersch kon zijn!....
Dat ben ik niet en word ik niet. Jij vergeet alleen dat hij meér dan een kennis van je was.
In ieder geval ben jij onkiescher dan hij. Hij zal niet spreken over hetgeen niet meer voor mij bestaat.
Dat is niet waar, het bestaat nog wel voor je, een verleden gaat niet dood!
(heftig).
Neen, een verleden gaat niet dood zoolang er éen is die al 't mogelijke doet om 't leven in te blazen.
Zoolang je hem ziet en....
Dus, je wilt zeggen dat ik....
Dat door mij levend werd?....
Dus je bekent dat 't verleden opleeft in je?....
Ja, ja, ja! en dat is jouw schuld. Jij die me verlaagt hebt tot een proef, je was zeker van me, je was zeker van mijn trouw, mijn liefde omdat je wist dat ik niet meer kon verlangen. En wat heb je gedaan? God, misschien wist je dat hij hier was en moesten we daarom hierheen! Je zegt niet neen! Je zwijgt! Maar ben je dan krankzinnig geworden?
Krankzinnig omdat ik wilde, dat je bestand was tegen hem?!
Dat was ik, en als ik 't niet blijf - hoor je! - niet blijf dan is 't omdat jij verraad pleegt. Omdat jij, bezeten door krankzinnige gedachten, niet inzag, wat je moet weten als je man bent, dat
| |
| |
jouw liefde alléen me trouw liet zijn, en die mis ik van den dag af dat we hier zijn.... en misschien langer al. Jij wilde mij aan 't gevaar blootstellen. Goed. Maar dan had je moeten bedenken dat ik een vrouw ben en je laagheid moeten inzien mij eerst jouw liefde, het eenige wapen dat mij redden kon, uit de hand te slaan.
Dat is een bekentenis. Germaine, dat is een afdoende bekentenis.
Dat is 't niet! Ik zeg je alleen. Weet wat je doet. Je gaat 't verleden wekken en het heden dooden. Nu weet je hoe ik 't beschouw.
(Delcour ziet haar aan, wil op haar toevliegen en haar in z'n armen drukken, wil spreken, maar blijft staan en zwijgt, Germaine ziet hem afwachtend aan, ziet dan hoe hij zich beheerscht en beseft dat er niets gebeuren zal).
(smeekend en overspannen)
Ga mee!
Hem beloofde je mee te gaan.
En zonder dit gesprek zou ik 't geweest zijn.
(blijft onverschillig)
Ga dan!
Ga, en alleen, hoor je, alléen! En ik blijf hier, ik die je verleden opriep en hij zal je spreken van wat je nu hebt en dat dooden. En als je terug komt, dan zal ik weten wat mijn leven is, dan zal ik eindelijk zekerheid hebben, wat je liefde is en was... waard is en waard was!!
Ik ga!
(Op den achtergrond blijft ze even staan, ziet naar hem om. Hij blijft met den rug naar haar gekeerd, tegen de tafel geleund staan. Zij, een zucht:)
Louis!
(Wacht af, ziet aan zijn bewegingen zijn innerlijken strijd. Hij blijft staan, dan vliegt zij heen. Als hij haar weg weet, ziet hij haar na, in den tuin. Dan plots verrast:)
(zacht tot zichzelve):
Ze is in 't blauw! (Gaat doelloos rond, kijkt op zijn horloge, eindelijk een sigaret opstekend, gaat hij terug naar het terras en zet zich.)
| |
| |
| |
5e Tooneel.
Delcour, Martens.
(Gedurende dit tooneel kijkt Delcour telkens op zijn horloge.)
(Komt 't bordesrechts op. Delcour ziet hem niet en kijkt pas op als hij hem toespreekt)
Goeden middag!
Goed uitgedrukt! A bon entendeur, nietwaar? ‘Onaanname’ denk ik er wel bij!
Hoe kom jij zoo ineens hier?
Verstrooid? Altijd een slecht teeken! Weet je niet meer, dat je me voor een dag of veertien schreef, dat je'er overdacht naar een meer mondain oord te gaan en hoopte dat ik je daar...
Daaruit las ik de invitatie om niet hier te komen.
Ja, beste vriend. Kijk, ik moet toevallig iemand spreken, die hier ook zit, ik had je dus even zoo goed kunnen zeggen, dat ik voor zaken hier moest zijn.
En dat had me liever geweest, ik heb hoofdpijn en weinig lust tot praten.
(opstaand).
Wie blijft dan hier in de zon zitten? Kom laten we naar binnen gaan. Je weet wat onze vriend zegt: Ik haat de zon omdat ie heel zijn reputatie dankt aan de twijfelachtige verdienste vroeg óp te staan. (beiden zetten zich voorgrond rechts. Korte pauze). En waar tob je nu over?
O, niets, ik dacht toevallig... zeg heb je je al eens laten waarzeggen?
| |
| |
O, die kennen het niet, dat telt niet.
Dan zou ik wel eens willen weten wat voor jou wel telt!
(bevreemd).
Dus jij gelooft er aan?
Och jij meent met kaarten of zoo iets? Neen, neen, dat bedoel ik niet. Om je goed te laten waarzeggen behoef je maar te luisteren naar wat ze je toedienen, wanneer je ze niet geven wilt wat ze hebben willen.
Daar net was hier zoo'n zigeunerin....
Wat heeft ze je voorspelt?
Dat kan uitkomen! Ik zou maar oppassen! (Delcour schokschoudert) Neen, ik meen het waarachtig. Wat zit je nu te tobben over Germaine?
Germaine hoe kom je daarbij! 'k Heb hoofdpijn dat's al.
Je denkt aan Germaine en daardoor heb je me vergeten te zeggen, waar ze op 't oogenblik is.
En als ik aan haar dacht?
Dat zou verkeerd zijn! Iemand die gelukkig getrouwd is zal alleen denken aan de vrouw.... van een ander.
En iemand moet zich volkomen behagelijk voelen, om naar jouw paradoxen te luisteren.
En weet je hoe dat komt? Wij noemen nu eenmaal alles, wat wij als waarheid beschouwen en niet als zoodanig erkennen willen, een paradox! Maar nu weet ik nog altijd niet, waar ze is!
Een auto-tocht met kennissen.... ik zei je toch dat ik hoofdpijn heb, anders was ik wel meegegaan.
't Zou goed voor je hoofdpijn geweest zijn!
Maar m'n God wat denk je dan?
Dat je woord hieldt, sinds je me zeide iets krankzinnigs te willen doen.
Dus je denkt dat Germaine....?
Wat zou 't hinderen zoo ik het dacht, als jij 't niet zoudt denken?
Maar wat deed ik dan, wat jij krankzinnig belieft te noemen?
| |
| |
Hier komen of hier blijven en als je hoofdpijn hebt, niet meegaan.
Wat zou onze liefde waard zijn, zoo ik haar niet kon vertrouwen, zoo 'k geen zekerheid kon eischen!
Zekerheid kan je nooit eischen.
En voor je zelf eisch je die toch?
Juist omdat ik ze eisch en weet dat 't niet kan, vraag ik nooit liefde.
(springt op)
En om me dat te zeggen ben je hier gekomen! merci! (loopt op en neer, blijft staan, bedenkt zich). Heeft zij je soms geschreven, gevraagd om met mij....
Ben je gek geworden? Wat is er dan gebeurd? Ik ben gekomen, omdat ik wist dat Norvy hier was en jou brief me niet beviel. Omdat ik de overtuiging had, dat alles wat gebeurd zou zijn alleen in jouw verbeelding bestaan kan en om je te waarschuwen.....
(met ingehouden angst)
Waarvoor?
Je raden als vriend, maar niet afdraaien als 'n fonograaf. Wat ik je zeggen kan, heb ik je al tweemaal gezegd. Nu spreken we niet over mijn theorieën maar over de jouwe. Jij gelooft in de liefde, de trouw, het geluk. Drie dingen, die niet bestaan, maar je hebt jezelf bewezen, dat het precies 't zelfde is of je 't bezit of dat j'er in gelooft. Je was gelukkig, welnu, blijf het. Blijf niet thuis zitten in onrust en laat hen auto-en. Ga met haar in een auto en overrijdt wie je liefde belaagt. Slaap 's nachts niet als je geluk dat verlangt of houd dag en nacht je oogen dicht als dat noodig is. Denk om duizend bewijzen te vinden voor haar onwankelbare trouw of denk niet! Geloof in de liefde en durf dan ook 't lafste te doen om die te behouden.
| |
6e Tooneel.
Delcour, Martens, Georgette Hermant.
Pardon, mijnheer Delcour, is uw vrouw er niet?
Komt binnen mevrouw. (tot Martens) Gescheiden vrouwtje, die kan me aflossen (tot Georgette). Hoe vaart u? M'n vrouw is met vrienden 'n auto-tocht gaan maken. Mag ik u even voorstellen:
| |
| |
mijn vriend Mijnheer Martens.... Mevrouw Hermant (beiden buigen) Neemt u plaats!
Ik stoor toch niet? U ziet er zoo ernstig uit! hebt u zaken te bespreken? dan ga ik heusch!
Dames denken altijd, dat mannen met elkaar over zaken spreken....
En met ons over de liefde? Is dat dan zoo niet?
Er zijn zaken waarover je met liefde spreekt met mannen.
En liefde waarover je zakelijk spreekt met vrouwen? Hè, u komt zeker rechtstreeks van Parijs. Het buitenleven heeft ons, nietwaar mijnheer Delcour, meer idyllisch gestemd.
Dat is zeker wat men hooikoorts noemt?
Foei! Ik behoef niet te vragen of u gehuwd bent!
Te meer, daar u dat moeilijk interesseeren kan. Neen ik ben niet getrouwd en wel....
(zijn ringen beschouwend).
Meer van fantasie-ringen houd.
U moest me helpen, mijnheer Delcour, tegen uw vriend kan ik heusch niet op.
Ik wilde u juist vragen of u mij even zoudt willen verontschuldigen, vijf minuten maar. 'k Heb erge hoofdpijn en nu mijn vriend zulk aangenaam gezelschap heeft, zou ik een poeder willen innemen en een oogenblik gaan rusten.
Mijn toestemming gaat broederlijk saam.
(tot Geotgette).
Ik zeg u geen goedendag; een oogenblik maar.
Het beste, u ziet werkelijk bleek. (Delcour af, rechts).
| |
7e Tooneel.
Martens, Georgette.
Zeer sympathiek is uw vriend.
En van zijn vrouw houdt hij zeer veel.
| |
| |
Omdat een getrouwd man, meestal eerst dan sympathiek wordt, als dat niet het geval is.
Hoe bedoelt u dat? Ik vrees dat ik uw bedoeling niet juist vat.
Integendeel mevrouw, volkomen juist!
Omdat een vrouw die werkelijk gelooft verkeerd te begrijpen niet duldt dat men aan haar inzicht twijfelt.
Moet ik dan als alle vrouwen zijn? U bent dan niet als alle mannen, galant!
Hoe kan ik aan uw onsterfelijkheid gelooven, zonder het eeuwig vrouwelijke in u te veronderstellen?
Wat noemt u 't eeuwig vrouwelijke?
Wat ons mannen 't kortste boeit.
(spottend)
Ik zou u wel eens over liefde willen hooren spreken!
Wat verstaat u daaronder?
Zegt u 't maar, daar heb ik nooit over nagedacht en u wel, anders zou u zooiets niet vragen.
Omdat het onvruchtbaar zou zijn te defineeren wat niet bestaat.
Dus u gelooft er niet in?
Ik geloof dat er iets bestaat dat men liefde noemt.
Een harmonische verblinding tusschen twee menschen.
't Is gevaarlijk met u te spreken, voor een vrouw die niet getrouwd is.
U zoudt iemand den moed ontnemen!
Natuurlijk! dat bent u toch wel met mij eens!
Zeer zeker, moed of lafheid, wat op 't zelfde neer komt.
Mag ik eerlijk zeggen wat ik denk?
Deed u dat dan tot nu toe niet?
(openhartig-koket).
Ik geloof dat u zich heel anders
| |
| |
voordoet, dan u eigenlijk bent. U doet niet meer dan een gevaarlijke taktiek toepassen.
Kan taktiek gevaarlijk zijn als ze doorzien wordt?
Daarom ben ik ook niet bang en praat rustig met u in de hoop te winnen.
Dat u 't met me eens wordt.
U was zeker wel getrouwd.
Omdat de verveling, die op 't ‘eens zijn’ volgt dezelfde is als die, waaraan men in 't huwelijk verslaafd raakt.
Welnu ik ben gescheiden omdat 'k het niet eens was met mijn man. Dat verwondert u?
Zéer! Ik wist niet dat je scheidde, om die reden.
Ik hield ook niet van hem. Is dat nog geen reden voor u?
Neen; waar moet het heen als alle vrouwen maar gaan scheiden omdat ze niet van hun man houden!
Wat zou dan, volgens u, wel een reden voor ons vrouwen zijn om te scheiden?
Als je van een anderen man houdt, die je aan geen andere vrouw gunt.
U geeft ons dan toch nog het recht om gelukkig te worden!
Zelfs om ongelukkig te maken! zoo u hieronder iets anders mocht verstaan.
U bent wreed jegens ons, waarschijnlijk om eene....
Pardon! Heel mijn leven heb ik nog nooit een vrouw iets kunnen verwijten.
(lachend)
En zoo'n certificaat van uw hand is schitterend! Ondanks uw woorden gelooft u dan toch nog aan 't geluk door...
En als ik nu eens ‘ja’ zeg?
Dan zou ik denken, dat u 't al bent, want ik vind u niet iemand om te gelooven in iets dat hij niet bezit.
Welnu, ik geloof dat je, wat men noemt, gelukkig kan zijn met de vrouw....
(blijde).
Ziet u wel, u praat als alle mannen; met de vrouw van wier liefde je zeker....
Pardon: met de vrouw die je niet bezit en hebben wilt.
| |
| |
Dan wordt weer een ander op zijn beurt gelukkig, die je verlangen overneemt.
Maar wat voor waarde heeft dan dat geluk.? Wat u zegt is niets meer dan verlangen, illusie! Dat is eigenlijk niets!
(lachend).
Volkomen waar, u begrijpt me uitstekend, geluk is ook, volgens mij althans, eigenlijk niets! (pauze) 't Wordt donker: als w'eens wat licht maakten.
Ja, licht hebben we noodig (Martens steekt licht op, de tain ligt nu in 't avond-donker).
Mijnheer Delcour zal wel in slaap zijn gevallen.
Hebt u soms ook hoofdpijn gekregen?
(koket)
Een invitatie om ook wat te gaan rusten?
Een zucht om niet onbescheiden te zijn; u de gelegenheid te bieden om u van m'n gezelschap te ontdoen!
(buigt 't hoofd dankend).
| |
8e Tooneel.
Zelfden, Delcour.
(komt rechts op)
Is Germaine?....
Heeft de rust u goed gedaan?
Dank u, 't is een beetje gezakt.
U ziet, ik heb mijn belofte gehouden.
Ik ben u zeer erkentelijk.
(tot Delcour).
U vriend lijkt mij werkelijk origineel.
Ik wist dat zijn gezelschap u waardig was.
U bent zeer galant. We hebben gezellig zitten praten, nietwaar mijnheer Martens?
En waarover? als 'k vragen mag?
Over ‘iets’ kan toch niet gezellig zijn!
Zou ik ook even mogen weten hoe laat 't is?
Zóo laat al! Dan moet ik afscheid nemen. Zie ik u nog, straks, in de eetzaal?
| |
| |
Als m'n vrouw gauw thuis komt, ze schijnen zich verlaat te hebben.
Wilt u uw vrouw zeggen, dat ik hier was? Mijnheer Martens tot wederziens.
Mevrouw, ik dank u voor uw zeer bijzonder aangenaam gezelschap. (buigt, geeft hand) (Georgette af)
| |
9e Tooneel.
Martens, Delcour.
(ziet op z'n horloge)
Wil je soms gaan dineeren? Gezelschap heb je!
Als je elke minuut je horloge te voorschijn haalt, dan behoef j'r niet eens op te kijken, dan kan je 't wel uitrekenen.
Ik? 'k Begrijp niet waar ze blijft.
In de auto, in ieder geval onder weg.
We hebben een woordenwisseling gehad, vóor ze ging.
Waar jij nog aan denkt, omdat je hier bleef. Het abnormale is, dat jelui ze nooit hebben!
O! hier genoeg! (rust) Weet je waar ik de godganschelijke dag aan denk? Aan ons gesprek met Lespière in l'Homme Doré. Zijn theorie: liefde is twijfel en de jouwe: liefde is onbetwistbare zekerheid.
(opgewonden).
Dat twijfel de liefde vergiftigt en dat ze verplettert onder 't gewicht van de zekerheid.
En daarom wil je je liefde redden door nooit te twijfelen en h'r niet te beproeven.
Woorden, woorden, die kan je jezelf geven. Iedereen kan je in een doolhof zetten en dan zeggen: zoek den uitgang. Die raad is uitstekend, maar wat heb je'r aan? Raad lijkt op hulp als een wassenbeeld op een mensch! Als je niet gelukkig bent, ben je ongelukkig, als je niet leven wilt, maak je dan van kant. Alles is logisch en kan je jezelf zeggen, bekennen, maar dan....? (is opgesprongen) na ons gesprek had ze niet mogen gaan, en toch liet ik het toe, omdat ik een bewijs wilde (valt zichzelf in de rede) Van wat? Dat ze van hem houdt? Dat heeft ze me toch gezegd!
Neen, als verwijt! 't Was mijn schuld! Ik had haar moeten
| |
| |
beschermen, bewaken, alsof z'n ding was, niet zelf.... bah, 't is walgelijk, dat ik 't haar liet zeggen.... en daarom liet ik haar gaan, omdat zij voelen zou, dat ik haar liefde eisch, maar haar niet na twee jaar wil omkoopen met gevoel, dat zij kennen moet, dat.... wat hoor ik?
Onweer! (maakt de deuren van het terras dicht) Wat een druppels! Dat wordt m'n buitje. Ze zullen er onderweg door overvallen zijn, en dat's al! Als Germaine je zóo zag zou ze medelijden hebben en spijt. En toch is 't goed voor je. Kom, vanavond maak j'r maar een aardig dramatisch scènetje van - als ik er maar niet bij ben - met tranen en kussen en je pakt je biezen en gaat morgen vroeg heen en dan is ook jouw hemel weer eens schoongeveegd. (pauze; Delcour loopt onrustig op en neer).
(verschrikt)
Kijk eens! (Bliksem verlicht den tuin).
(kalm-ingaand op Delcours nervositiet) (maar vooral niet quasi ad rem)
Maar dat's weerlicht (Een hevige slag reutelt uit, Delcour schrikt op).
Ben je altijd bang van onweer? (hem aanziend) Wat heb je?
O! God niets, 'k schrok me dood.... 't maakt me gek (veegt z'n voorhoofd af) 't Is ergens ingeslagen (met wanhoop) Martens 't moet ergens ingeslagen zijn!
Kom, wat is dat nu, kerel bedwing je, een flinke borrel moest je nemen, wat is dat! Je zit je op te winden voor niets....
(kijkt Martens aan alsof ie zeggen wilde, ‘snap je dan niet wat ik bedoel’)
(weerstaat rustig dien blik en ziet meelijdend toe hoe hij nerveus op en neer loopt) (Gaat naar muur om kellner te schellen; laat af bij 't uitroepen van Delcour).
't Is hier niet om uit te houden. Maar doe wat open! Gooi de deuren open, 't is om te stikken hier. Die regen.... Laat de boel nat worden.... (loopt zelf op de deuren toe en werpt ze open) (verwonderd, alsof 't zin had, die hij niet vat): 't Regent niet!
(troostend, vroolijk)
Eén bui, eén bliksem, éen donderslag en fini! Ziedaar hoe God een symbolische voorstelling geeft van dezen middag. Alles vergeven en vergeten. En als je straks Germaine ziet....
| |
| |
Haar alleen ziet, voor jou alleen....
(dof)
En steeds hem in haar blijf zien.
Ach!.... (zwijgt schokschouderend, loopt terug naar voorgrond, blijft nerveus staan, tikkend met den voet op den grond, kijkt op z'n horloge, trekt de lippen saam).
(blijft op achtergrond, slaat hem gade).
| |
10e Tooneel.
Zelfden, Germaine.
(Germaine verschijnt op 't terras een autopet op en lange heeren-regen-jas aan; regennat ineengedoken).
(ziet Martens weet niet of zij blij moet zijn)
Jij hier (snel) Waar is Louis?
(ziet op kijkt haar aan, neemt haar op: zacht)
Hij (pauze)
(tot beiden, niet direct tot hem durvend spreken)
Wat 'n weer! 't Heeft ons overvallen.
Ons ook. Laat ik je mantel afnemen en.... je pet.
Hier! Merci, (ietwat verlegen) Hebben jelie gedineerd? Toch niet gewacht? (pauze).
(natuurlijke toon om Delcour gelegenheid te geven zich te herstellen, vooral niet grappig)
Dat wil zeggen, ik kan niet eten als ik jou zwervend in de wildernis weet. Een gevluchte leeuw van Pathé, je kunt nooit weten (legt haar mantel en pet over een stoel) Die boel is nat.
(snel)
Ja, ga nog wat gebruiken!
Ik denk er hard over, komen jelie ook nog? 't Kleintje koffie heeft hij er bij ingeschoten (Germaine ziet hem aan om te weten of hij iets van de situatie weet of niet) Germaine wij hebben een allerbeminnelijkst bezoek voor je waargenomen (wacht even af). Tot straks hè? (af).
| |
| |
| |
11e Tooneel.
Germaine, Delcour.
(Beiden zwijgen, Germaine ziet telkens naar hem op, denkend dat hij spreken gaat. Zij ziet dat hij nerveus zijn woorden zoekt, en met moeite zich bedwingt. 't Is alsof hij elk begin afkeurt en zichzelf telkens 't zwijgen oplegt).
(licht smeekend)
Louis! (hij heft even 't hoofd, ziet haar niet aan, blijft dan staan met de hand aan een stoelleuning) Louis, wat heb je?
(verwonderd)
Wat ik heb? (smartelijk luid) Heb ik nog!!
(nadert hem doch blijft op kleine afstand)
Wil ik Martens vragen te komen....
Neen, 'k wil spreken, ik wil nu spreken met jou!
Laten we wachten tot morgen, je bent zoo.... God Louis wat is er?
Ja, wat is er, wat is er nog, zie je, daarover moeten we nu praten. Wachten, ik kan niet wachten tot morgen. Heb ik niet lang genoeg gewacht, al die uren dat je weg was, dat je....
Neen niets innigs, praten moeten we! Al wat ik je gezegd heb, toen ik alleen was, dat al moet ik nu herhalen, maar nu hoor je 't tenminste, nu zal 't mij oplichten; straks was 't of 'k er in stikken zou. En toch, alle verwijten, die ik deed, zij golden meer mij dan jou. Maanden, maanden gelee had ik 't je al moeten zeggen; ik voelde 't aankomen, zoo onheilspellend absoluut, zoo onafwendbaar fataal.... ik zag 't komen in ons huis, in de kamers.... zelfs kilde 't in ons bed, 't klamde aan de lakens.... en toen zelfs toen dorst ik nog niet te zeggen, wat ik zag; misschien omdat 'k je sparen wilde... 'k geloof, ik had medelijden. Medelijden? Met wie? Ik weet het niet; misschien met ons geluk, dat stierf als een ziek beest en ik wilde niet, dat jij 't zou zien.
Maar nu, goddank, nu kan 't zonder medelijden, nu valt geen vezel meer te scheuren, er valt alleen nog maar te constateeren, ons gevoel, ons hart is niet meer hier!
O, ik weet wel, alles was verloren sinds lang! Maar, wat wil je? Ik zag de zekerheid niet, misschien ook wel, maar 't bewustzijn ervan drong niet tot mij door, voor 'k je zag heen gaan naar hem! En toen, van middag nog, toen heb ik nog even de oogen gesloten en gedacht,
| |
| |
neen gebeden, dat je niet gaan zou, dat je je armen om mij heen zou' slaan en dat ons geluk op 't uiterste moment nog gered zou worden! 't Is goed, dat je 't niet deedt, dat eindelijk die leugen ging, die mijn leven folterde. Want o, nu mag je 't weten: ik kan je niet meer in de oogen zien, zonder achter hun glans 't verborgen geheim te zoeken, in elke kus, die ik je gaf, hoopte en vreesde ik tegelijk een vreemde smaak te proeven en als ik vol aandacht naar je verhalen luisterde, dan betrapte ik mij zelf, dat ik de woorden wilde opwoelen, die je verraden zouden.
Je ging, en je gaan was ruw als een vuistslag op 't hoofd, maar 'k begrijp nu dat 't moest, om bij mij alle illusie of dwaasheid of hoe je 't noemen wilt, voor goed uit te roeien. Ja, misschien ben ik wel blij, dat je ging, want zekerheid is waarheid en waarheid is een degenstoot, misschien te scherp om pijn te doen, terwijl de twijfel een martelend vreten is aan de zenuwen.
(als hij ziet, dat zij vertederd hem nadert).
Zie je, het ergste denken en er koortsig mee rond loopen als een ziek beest met brandende wond, ja dat is zoo veel gemakkelijker, dat 't nuchtere absolute aanvaarden, want alles is minder erg dan te erkennen dat niets je bleef, dat er alleen nog leegte is. Dan is 't of alles door koude handen gedragen wordt uit je hoofd en hart, als 't wegdragen van dooden. Toch nu, nu is me nog liever de kilte om alles, dan zoo als 't die laatste tijd was, toen heel je wezen mij zoo koud was als een nachtvorst, waarin elk hopen bevriezen moest. (Blijft steken, ziet rond en zegt dan licht vertwijfeld) Maar nu, wat doen we nu? Achter ons ligt ons leven, dood, afgesneden en voor de toekomst van geen nut, voor jou noch mij (een klok slaat) De tijd gaat door, ons leven gaat door, of neen niet
ons
leven, maar 't joue en 't mijne ook. En we staan nog hier tegenover elkaar.... wat vreemd, wat vreemd is 't leven toch. (spreekt meer tot zich zelf) 'k Heb een revolverschot altijd een goedkoop theaterslot gevonden, dat niets oplost. Maar 't blijkt nu toch overtuigender dan woorden om 't weergeven van de vrijheid aan te toonen.
't Is jammer, dat er geen trein meer is, 't zou beter zijn, zoo ik ineens kon afreizen, want alles is nu gezegd, zonder haat of bitterheid, zelfs geen wrok blijft tusschen ons bestaan.
Nu moest je gaan Germaine, vannacht blijf ik hier wat lezen, de slaapkamer is voor je vrij. (zij komt naar hem toe) Neen geen hand, laat mij sterk blijven, alles is gezegd..... voor goed, voor altijd.
| |
| |
Alles is gezegd door jou, maar niet door mij. Weet je zoo zeker dat jij
alles
zei, en alles is, zooals jij 't zelf zei en dat je nooit spijt zal hebben alleen gesproken te hebben?
(klagend)
Ik ben zoo moe, waarom opnieuw!
(onrustig wel)
Neen blijf, dat, ja dat zou ik willen weten, teminste als je 't mij zeggen wilt: Waarom, volgens jou, waarom ging je naar hem, met hem, ondanks....
Ging ik? Of was jij het, die mij liet gaan? Jij liet me gaan, je dwong mij te gaan, en 'k was je dankbaar. Dankbaar dat je mij eindelijk duidelijk dorst toonen wat al dien tijd verkapt en sluipend gebleven was. Heb jij zelf nooit gedacht aan de afschuwelijke vernedering van je folterende vermoedens, je twijfel waarvan elk woord, elke blik doorsijpeld was. Je sprak van koude en kilte, maar begrijp je dan niet, dat geen liefde leven blijft, die je met verdenking, verdachtmaking en jalouzie vergiftigd? Wat dood is, is kil! En als ik je kil en koud was, dan komt het doordat je zoo methodisch of waanzinnig, of hoe je 't noemen wilt, alle geloof in onze liefde en ons geluk wist te dooden. Jij hebt de atmosfeer bezwangerd tot stikkens toe. Op het laatst kon 'k je niet zien, zonder lust te vluchten, zonder wroeging er-nog-te-zijn! En zelfs als je weg was, bleef het zwoele van onweer om mij, bleef ik je oogen vol redelooze twijfel zien en het nerveuze trekken van je mond. Soms dacht ik, dat ik gek zou worden, en dan hoopte ik weer, ja hoopte ik, dat jou krankzinnig doen, werkelijke symptonen waren, uit angst van je anders te diep te moeten verachten. Want 't leven was me een hel geworden!
Ja, omdat ik nog liefhad!
Eindelijk de bekentenis. En je bleef, nietwaar, omdat jij dit voelde als een straf, die jij jezelf wilde opleggen. Je hadt nog lief, altijd heb je hem liefgehad, al die jaren was.... God jou liefde voor mij was 't zoeken van vergetelheid.
(Eerst nu dringt tot Germaine door, welke obsessie hem al die tijd bevangen had. Hij ziet haar aan: lange pauze.)
Arme, arme jongen. Wat hebben wij voor niets geleden. Ik wilde vluchten niet naar hem, maar van jou en ik bleef, ondanks al 't lijden, ondanks ons onhoudbaar bestaan, omdat ik lief had....
(vol schuldbesef)
Mij. (dan hartstochtelijk) God, o God wat heb ik gedaan! Al, alles heb ik vermorseld, vernietigd. Alles on-
| |
| |
herstelbaar verloren, en ik, ik alleen heb schuld. Germaine, om godswil zeg dat 't niet waar is, zeg dat mogelijk is, wat niet kan bestaan, zeg dat de waarheid een leugen is, de rauwe werkelijkheid, een bange droom was. Germaine zeg, zeg het dan, dat al wat ik vertrapte nog leeft, dat wat verging nog bestaat!!
Germaine, Germaine, vergeef! God wat heb ik kunnen aandoen. Waarom heb ik niet eerder gesproken? Germaine ik heb je lief, te lief.... ik was zoó gelukkig met jou en daarom zoo bang, dat ik niet dorst, niet dorst te gelooven, dat 't blijven kon. Ik dacht, dat je hem lief hadt en dat ik je gaan liet, was, omdat ik niet kon veroveren, wat ik zoolang mijn vast bezit geloofde. Germaine, geloof me, ik zweer je, dat al wat ik deed al wat ik zei, gebeurde, opdat je je armen om mij heen zou slaan als vroeger, vróéger, om alle twijfel dood te drukken in mijn hart. Ik beluisterde je stem als een dief (Germaine ziet meer naar hem dan dat ze luistert) om te grijpen 't woord, de klank, waarin ik voelde dat je alléen was van mij, voor mij! Als een hongerige landlooper 'n stuk brood, zóo had 'k 't naar mijn lippen gebracht. Germaine, ook ik heb geleden. Die tijd was afschuwelijk. Hoe is 't mogelijk, dat we elkaar dat konden aandoen! Hoe is 't mogelijk dat we gesproken hebben wat we zeiden, dat het kon! Dat we toen niet elke keer in elkaars armen gevallen zijn en vergeving vroegen! Vergeving Germaine jij hebt ook zulke vreeselijke woorden gezegd! (hartstochtelijk) Germaine, toe Germaine, zeg: 't verleden leeft niet meer nietwaar, 't is even verrezen als een spook, maar nu we weer (grijpt haar hand) zien, weer zien, 't weer licht is, nu is 't verdwenen, niet waar? als een angstige droom. En 't heden wordt nieuw, we ontwaken en vinden elkaar, met verwondering de verrassing om 't nieuwe geluk. Germaine waarom zeg je niets? (angstig) Is, is alles....
Neen, neen, maar ik ben bang. Want, o in je woorden hoor 'k al je hartstocht, al je liefde, vergeef me al je dichterlijke illusie, die met één slag werkelijkheid, al 't werkelijk geledene afschudt. En ook ik kan de werkelijkheid verliezen in wat achter ons ligt, maar niet in wat komen zal. Louis, kijk niet zoo vreemd, zoo bang. Ik vraag me af, ben jij ineens genezen van al, alles, van heel je idee fixe dat ons leven duldeloos, hoor je, duldeloos heeft gemaakt. Ik heb het volgehouden maar - o Louis, ik smeek je, laat het in je doordringen, laat 't in je bewustzijn komen om geen seconde je te verlaten. Misschien had ik 't nog weken, jaren of maanden gedragen, maar geloof mij, ik bezweer het je, geen tweede maal, geen tweede maal, één dag, één uur, zelfs
| |
| |
geen woord. Want zoo iets kan een vrouw slechts een maal dragen, en de gedachte alleen....
(omhelst haar).
Lieveling, mijn lieveling je moet in mij gelooven. Die jaren waren we toch werkelijk gelukkig, was ons geluk toch in de werkelijkheid. En ik voel, ik besef zoo wat je zegt. Deze verzoening is als een eed, en wie zijn eed verbreekt.... ja voor hem bestaat geen leven meer.
Germaine, ik heb een idee: kijk naar buiten, een poëtische manenacht. Laten we wandelen gaan, 't wordt onze tweede huwelijksreis, de eerste gold alleen 't hart en deze 't bewustzijn, de volkomen kennis van elkander. (Hij werpt de ramen-deuren open, en roept blij verrast) 't Is heerlijk koud geworden. (Germaine bevangen door de koude luchtstroom grijpt de jas van de stoel en slaat deze om).
Of 't October is! (Louis keert zich om en ziet haar staan, met de afgelegde jas aan)
Ik zag plotseling... door die... die jas...
(verlegen).
't Is dom natuurlijk; 't is niets....
(laat den jas afglijden op den grond. Wil naar hem toe gaan, maar blijft, als weerhouden, staan. Zij kijken elkaar aan met angst, durven nauw zich bewegen. alsof zij bevangen zijn door een klamme angst. Dan slaat Louis de handen voor de oogen en blijft zoo staan).
(droef meelijdend).
Verzoening als een eed, die niet gebroken kan worden.
Wanneer, wanneer? Hoe lang nog?
(angstig zacht).
Wat bedoel je?
(met vreemde verre stem).
Hoe lang nog? En wanneer de laatste maal? Wie zal 't eerste moe zijn? Hoe lang draag ik de kwelling, hoe lang laat jij je martelen Germaine?
Kom laten we de tuin in gaan, 't kan best zonder mantel. 'k Voel geen kou meer. Kom je bent overspannen, je schrok even (lief lachend) dat telt niet mee hoor.
(werpt zich snikkend neer)
Uitstel, er is alleen uitstel. Germaine, vlucht, vlucht nu; ga nu, eer dat je me gek verlangt of moet verachten.
Kom, Louis, word wakker in de werkelijkheid. Eerst zweefde je mijlen er boven, nu ben je bedolven onder voorgevoelens
| |
| |
en overspannen gedachten. Kom word wakker en laat ons gewoon verder leven, maar beter, gelukkiger en verstandiger - 't reëele leven, dat toch mooi genoeg kan zijn.
('t hoofd opgekomen).
Ik ben wakker, 'k ben wakker geworden, maar te vroeg, te vroeg.....
(Germaine kijkt hem aan, niet begrijpend)
Doek.
September 1914.
|
|