| |
| |
| |
Narcose.
Tooneelspel in drie bedrijven
door Dop Bles.
Personen:
Louis Delcour. |
Paul Martens. |
Edmond Norvy, officier. |
Bernard Lespière, dichter. |
Georges Delanau, criticus. |
Ducrocq, schilder. |
Lenoir, dichter. |
Armand de Berton. |
1e. Schaakspeler. |
2e. Schaakspeler. |
André, kellner. |
Een kellner. |
Koffiehuisbezoekers. |
Germaine de Beaufleur. |
Yvonne Ledon. |
Georgette Hermant. |
Ninij. |
Een zigeunervrouw. |
Een kamermeisje. |
Eerste bedrijf speelt te Parijs in 't café ‘L'Homme Doré’
Tweede bedrijf speelt ten huize van Delcour (te Parijs).
Derde bedrijf in een Hotel op een Fransche badplaats.
| |
1e Bedrijf.
Het tooneel stelt voor de kleine uitbouw van een café-zaal. Links en rechts tafeltjes, waarvan enkele gedekt.
Achtergrond, links, een smalle deur, rechts ziet men, gedeeltelijk het buffet, in de groote zaal geplaatst. Gedurende de 5 laatste tooneelen komen bezoekers binnen, die zich naar de groote zaal begeven.
| |
| |
| |
1e Tooneel.
1e en 2e Speler. André, (Schaakspelers links op den voorgrond).
Kijk eens eerst naar je koningin voor je speelt!
Mijn koningin? Daar kan niets mee gebeuren! (brengt toch de hand terug die boven een stuk wijlt) A, zoo! Duivels, die vrouwen daar kan je nooit zeker van zijn! Met een miserable pion! (verplaatst koningin).
Koning schaak? Dat's niets.
Pardon, ik gaf je een vork.
Sinds wanneer offreer je alleen vorken?
Wil je nog iets drinken? Uitstekend! (roept kellner) Aannemen! (tot 2e speler). Vooreerst win ik en dan heb ik vandaag nog een buitenkansje van 100 frank gehad, dus 't kan lijden. (tot kellner). Geef mij vermouth-congnac en jij? Koffie?
Met wat? Cognac, Marc, wat wil je?
Neen (leest de kaartjes langs den muur) Cotelette met frites, ja, geef me dat maar!
(kellner af)
Schaak Koning en Koningin!
'k Zou 't zoo denken.
(zij staken 't spel).
Best hoor! Je mag nog eens winnen, ten minste als je dan maar eerst geld in de wacht sleept.
En ik had er niet eens meer op gerekend. Vieillot heeft voor zes maanden een teekening van me meegenomen, die hij misschien voor den omslag van een catalogus gebruiken kon en vanmorgen kwam heel netjes een postwissel alsof....
....het de gewoonte was te betalen eer je gemaand wordt. (kellner schenkt 1e speler in, 2e speler maakt gebaar te wachten). Wat een schurk, wat een kanalje, die Vieillot!
Dat ben ik niet met je eens!
Jij kent hem niet zooals ik! Vraag hem maar eens wat ik hem in z'n gezicht heb gezegd!
Ja maar aan wie doe je dat niet?
| |
| |
Die kerel is zóo een oplichter, die mist zóo elk begrip van fatsoen, dat als ie eens iemand behoorlijk behandelen wil, zooals jou nu, hij niet weet hoe-ie 't doen moet en dan honderd frank zoo maar raak geeft. Wat een schoelje!
Het is toch eigenaardig, als ik hard om geld verlegen zit, komt het altijd op de een of andere manier naar binnen waaien!
Ja, jij zwijnt altijd, terwijl ik dik word als een varken! (tot zijn buik waarop hij klopt) En wat zeg jij ervan? Een cotelette, zou je die smaken? (tot 1e speler) Kerel, ik ga van avond vroeg naar huis.
Plotseling geinspireerd door de verloren partij of door mijn 100 frank?
Daar denk ik niet meer aan. Door de cotelette! Een smakelijk bereide, met 't goud-geel der aardappeltjes op een fond van warm-bruine botersaus.... zie je dat nu voor je?
Moet je dan, verdomme, iets onder je oogen hebben eer je 't ziet. Jelie schilders zijn toch allemaal proleten! Zoo iets moest je 't clair-obscur van een Rembrandt doen begrijpen!
Dus je gaat van avond over 't clair-obscur van een cotelette schrijven?
Neen, over de wellust, de verzadiging, over den Romeinschen verval-tijd, toen de menschen nog niet te lamlendig waren om te beseffen wat eten is! Geloof me, er is niets mooiers in 't leven! Poëzie, vooral die tegenwoordig gemaakt wordt, wat is dat? Behalve Paul Fort is er geen andere, waarachtige dichter dan ik! Maar Koks! Dat is onze glorie! Kijk, dat is heel mijn vermogen, (haalt wat losgeld uit z'n broekzak te voorschijn) plus twee termijnen huurschuld.
Maar waar eet je dan van?
Elke avond loop ik onverwachts op, bij den een of ander. Maar als je wilt, dat ze blij met je zijn en de illusie van 't toevallige behouden blijft, dan kan je hoogstens éens in de 14 dagen komen, tenzij er feestdagen in vallen, die breken ontzettend. En nu, bij God, ik wist waarachtig niet bij wien vanavond op te loopen; de lui gaan maar uit de stad....
Hindert je dat nooit, dat alimentaire klaploopen?
| |
| |
Waarachtig niet! Ik inviteer ze op een uitstekend diner in een eerste restaurant.
Is dat zooveel goedkooper dan elken dag zuinig te gaan eten? Of kan je daar met copie betalen?
O neen, ik geef dat diner pas als ik er boven op ben.
Kijk eens goede vriend, als ik er niet kom, dan ben ik (maakt gebaar naar omlaag) snap je? Welnu, begrijp je dan niet dat ik er dan vier kant maling aan heb, of ze dat diner krijgen of niet? En bovendien, voorloopig heb ik maar éen verplichting en die is tegenover de kunst, want bij God, ik kan niet werken als ik honger heb.
(Kellner dient cotelette op).
Je moet me niet kwalijk nemen, maar ik smeer h'm.
(roept kellner met hoofdbeweging).
Ik heb er niet op gerekend, dat je koffie zooveel tijd zou nemen (tot kellner) Hoeveel?
Maar geneer je niet, als ik eet ga ik er zoo volkomen in op dat je, door te blijven, alleen bereiken kan dat je me stoort. Wanneer zie ik je?
(Ironisch) Onverwachts oploopen?
Kom Vrijdag bij mij eten, dan zal ik voor plaatsen zorgen van iets goeds.
Goed, als je niets hoort, dan kom ik.
Wijn en brood zijn er altijd, de rest moet je zelf maar meebrengen.
(geven elkaar de hand. Eerste speler af).
| |
2e Tooneel.
André, 2e Schaakspeler, Delanau, Ducrocq, Lenoir. Zij komen links op, zien André op den voorgrond en gaan naar hem toe.
Boven is voor ons een tafel gereserveerd hè?
Neen mijnheer, in de zaal, in de hoek.
| |
| |
Vinden jelie 't boven niet gezelliger?
Dat kan niet, 't is besproken.
Kunnen jelui die lui niet beneden zetten?
U kent ze niet. Gewone nette menschen.
Zie je, dat komt er van om geen gewone nette menschen te zijn.
Weest u maar kalm, u krijgt het groote tochtscherm en dan zit u afgescheiden van de beschaafde wereld.
Ik zit (Ducrocq zet zich ook).
Is Germaine de Beaufleur soms al hier geweest?
Dat is ook al een paar jaartjes geleden, dat ze hier kwam.
En niet eens zien spelen?
(verachtelijk) Ik kom niet aan de overkant.
Bravo, André, verknocht aan de kunst.
En als de kunst 't met hem ook zoo goed meent, dan zal ie nog eens van honger omkomen.
(is terug geloopen en heeft de zaal ingezien en is weer teruggekeerd) En 't scherm, waar blijft dat?
Geduld mijnheer, 't staat op 't vuur, direct gaar.
Breng ons hier maar vast wat, als altijd.
(Delenau ze tzich ook).
En als we nu eens gingen wedden dat Germaine niet komt?
Die is prachtig! Toen ik voorstelde haar voor de hoofdrol te vragen, vond jij het onnoodig. Iemand, die een paar jaar aan 't Boulevard-théâtre was, zou, volgens jou, lak hebben aan waarachtige kunst. Zij was enthousiast. Toen ik haar een avond hier wilde hebben en haar voorstelde hier, gewoon onder ons, te komen dineeren, wist jij absoluut, dat ze weigeren zou, omdat een ster niet graag terug denkt aan den tijd, waarin zij nog glansloos aan een bleeke hemel stond. 'k Vroeg 't haar toch, het idee vond ze ontzettend aardig, zij heeft niet afgeschreven, en....
Komt niet (zij worden bediend, als de kellner langs den schaakspeler gaat, wenkt hij hem, met een gebaar, naar 't leege glas, waarop die hem koffie schenkt).
| |
| |
Omdat ik niet, zooals jelie, een heilige in haar zie. Zij is mooi, maar dat is een verdienste die ons alleen sympathiek is bij zeer domme vrouwen.
Zij is niet alleen een eerste actrice, maar een zéer fijn voelende artiste.
Dat verbeelden jelie je maar. Kijk eens hier. Als ze speelt, ben ik net zoo blij als jelie, maar.... laten wij niet overdrijven. Voor drie jaar was zij de hoop van 't quartier latin, de redding voor 't Odéon dat al een paar eeuwen er op wacht en zij leefde met een lakei in 's lands dienst.
Een officier, die, zooals hij, er op uittrekt en de dood durft te zoeken in plaats van alleen te beschrijven, stel jij die onder een artiest?
Ik ben 't volkomen eens met Ducrocq en dat neerzien op handelslui of militairen, in principe, zooals jij dat doet.... neen daar ben je toch te oud voor, dat is goed voor dichtertjes van 18 jaar.
En dat zij naar de Boulevard verhuisde, is dat dan een bewijs van haar artisticiteit? En dan dat sprookje, hoe vindt jelie dat dan?
Dat ze sinds ze met Norvy brak als een reine maagd leeft, terwijl ze niet eens weet of ie nog leeft. Dat is de trouw van een naaimeisje of abnormaal of aanstellerig of gelogen. Zoo zie ik haar nu, 't geen me echter niet beletten zal een gedicht in de Mercure aan haar te wijden.
Neem me niet kwalijk, maar dat lijkt mij hopeloos inkonsekwent van je. Je breekt haar af met de gedachte dat ze burgerlijk degelijk is en je gelooft haar abnormaal en aanstellerig. Welnu is je dat niet artistiek genoeg?
Als je 't leven vroolijk wilt blijven zien, dan moet je je alleen in die karakters verdiepen die oppervlakkig beschouwd antipathiek zijn, dan heb je kans dat ze meevallen. Zij is in ieder geval allercharmantst om te zien, waarom je dan vermoeien, om te weten of ze werkelijk zoo is?
En toch wed ik nog, als jelie wilt....
(opstaand).
Zeg direct om wat?
(staat ook op).
Ja, nu is 't te laat.
(Germaine komt op, rechts, Ducrocq en Delanau gaan haar tegemoet en blijven op achtergrond even praten).
| |
| |
| |
3e Tooneel.
De Zelfden, Germaine.
André heb je een goede sigaar voor me?
Die u laatst hebt gerookt van zes sous?
Best. Leen me een frank en houd tien sous af.
U betaalt wel de volgende keer.
Hier, (legt 't geld neer) maar je zult het niet ver brengen als je geen vertrouwen in de kunst hebt. Haal h'm nu, ongelukkige.
(kellner gaat en brengt hem den sigaar).
| |
4e Tooneel.
Zelfden.
(Lenoir is opgestaan gaat de terugkomenden en Germaine tegemoet, zij geven elkaar de hand en gaan allen zitten).
Je bent juist op 't goede moment gekomen.
Ik wilde net een weddingschap aangaan dat je niet zoudt verschijnen.
Het was toch goed afgesproken, nietwaar Delanau?
Natuurlijk, ik begrijp niet hoe hij....
Ik wel. 't Geluk Germaine in ons midden te hebben, van wie alleen de naam dezelfde bleef, doch het wezen tegenwoordig zóo hoogboven ons straalt, in dat geluk kon ik niet gelooven.
(ironisch).
Dichters brengen hun gevoel maar gemakkelijk onder woorden!
(tot Lenoir).
Wil je mij een pleizier doen? Ik was met het idee van Delanau heel erg ingenomen - niet waar? - omdat ik het ontzettend aardig vond weer eens een avond door te brengen als vroeger. Ja, ik heb er dikwijls over gedacht om eens op een Donderdagavond naar binnen te komen vallen, maar och, hoe gaat dat? Je bent haast nooit vrij en dan, dan denk je weer dat 't in die jaren daar ook wel veranderd zal zijn, en 't idee om allemaal vreemde gezichten te zien die je aankijken alsof ze zeggen wilden ‘wat kom jij hier doen’ houdt je ook terug. Zooiets komt bijna altijd neer op een deceptie.
| |
| |
Ja natuurlijk, er komen heel wat onbekenden, er zijn ontzettend veel vreemdelingen tegenwoordig.
Wat ik nu vragen wilde is dit: laat het vanavond zijn, zooals het vroeger was, we praten over elkaar, over gezamenlijke vrienden en we laten heel mijn succes aan den overkant buiten beschouwing.
Ik dacht tenminste dat jelie een hoogere dunk van me hadden.
De bedoeling is toch ‘ongunstig veranderd’. Enfin.
Ja, maar je bent tegenwoordig een beroemde actrice, zooals er....
.... nog 25 in Parijs zijn.
Niet overdrijven, hoogstens veertig!
't Geluk is niet in 't beroemd-zijn gelegen, nietwaar Germaine?
Wat is geluk? Germaine weer in ons midden te hebben, nu ja maar dat is toch geen definitie, die erg....
....universeel oplost. Zeg, van middag lag ik haast onder een taxi. De chauffeur schrok nog erger dan ik.
Geen wonder! Hij dacht aan de nor en jij aan een huldevolle uitvaart.
Nee, ik dacht alleen, wat een geluk dat ik er niet onder lig. Let wel, ik noemde toen geluk niet overreden te worden. Begrijp je wat ik bedoel?
Maar ook niet in het minste.
Ja, ik wel, geloof ik. Zoo gauw we ons rekenschap geven van gevaar, noemen wij 't ontkomen eraan, of de afwezigheid ervan, geluk!
Juist, en als we ons dus elk oogenblik rekenschap konden geven van al 't gevaar dat bestaat, d.w.z. elk oogenblik voelden de afwezigheid, dan zouden we altijd gelukkig zijn.
(links achtergrond komt een bezoeker binnen die naar de groote zaal rechts gaat).
Ik ben gelukkig. Ik dacht dat Grévy daar binnen kwam, die nog geld van me krijgt. Hij is 't niet, hij is afwezig, ergo: ik ben gelukkig.
(vroolijk)
Wij zijn gelukkig!
| |
| |
Nu Germaine, met de liefde, hoe gaat het daarmee, nog altijd geen aanbidder gepromoveerd?
Daar hebben we 't nu juist over: de afwezigheid als geluk.
Ja, maar we zouden net zoo goed kunnen zeggen, geluk is aanwezigheid van bezit.
Dat bestaat niet van philosophisch standpunt beschouwd.
Sinds wanneer is dat een standpunt?
Lenoir, nog altijd anti-philosophie?
Ze is ook absoluut overbodig. Wat we absoluut weten, is wetenschap, en beweren de geleerden, ieder op zijn gebied, terwijl wat we niet weten, wat niet is, maar zou kunnen zijn, daarvan spreken de dichters.
Zou niet juist elk mensch in zekere zin een philosoof zijn?
Pardon, Germaine, we dwalen af. Is geluk aanwezigheid of afwezigheid. Het diner is afwezig. Zijn jelie gelukkig? Ik niet!
Waarachtig niet, ik heb honger als een paard.
(staan allen op en gaan naar achtergrond).
Bestaat Père Larousse nog met zijn crême de la maison; goddelijk was ze!
Och die goede oude tijd is toch maar de tijd, waarvan we 't goed vinden, dat ie zoo oud is.
(allen rechts af).
| |
5e Tooneel.
2e. Schaakspeler en Ninij; kellner, Martens en Delcour, later.
En je zei niet eens goedendag.
Omdat ik haar niet zien wil, als ze met zulke individuen omgaat.
| |
| |
Jij maakt met iedereen ruzie.
Ik zeg iedereen hoe ik over hem denk, en als dat stomme uitschot daar kwaad om wil worden....
Zeg komt Gerdeau van avond?
Heb j'm vandaag niet gezien?
Denk je, dat ik niet weet dat ie met die blonde Russin is? Heb j'n sigaret voor me?
(haalt zijn pijp, tabak en sigarettenpapier te voorschijn), Daar, kan j'm maken?
Als je te lui bent om 'm te draaien, steek dan 'n pijp op.
(gaat zitten om sigaret te rollen).
Zie je, Henri is laf, maar zoo zijn jelie allemaal. 't Is ook stom, om iets voor een van jelie te voelen! Geen van allen ben je 't waard.... Maar als ie denkt dat ie zoo van me afkomt!, ha neen jongen!
Geef in Godsnaam hier, dat maakt me zenuwachtig. Dat spreekt over liefde en hannest met 'n sigaret om niet aan te zien!
'k Ben benieuwd of ie vanavond komt! Zeg als je hem spreekt, wil je hem dan wat namens mij zeggen, maar woordelijk overbrengen (hij knikt). Zal je 't heusch doen?
Neen! Hier is je sigaret. Wil ik hem maar dichtlikken? Daar!
Merci - Enfin 't is misschien beter dat je niets zegt, dat ie 't niet weet. Wie denk je dat me gevraagd heeft met hem te gaan wonen? Eddins. (rookt onderhand nonchalant) Maakt met zijn affiches 400 frank per maand.
Ja, want ie maakt meer dan tweehonderd.
Maar, beste kind, om te overdrijven zei je toch het dubbele.
| |
| |
Enfin, dat is toch wat anders dan hongerlijden met Gerdeau!
En je houdt zooveel van die arme Henri?
(eenigszins vinnig)
Dat is ook zoo, en dat behoef je nu niet op zoo'n toon te zeggen! Dacht je soms dat ie om mij niets gaf?
Maar m'n God kijk nu eens hoe ze die sigaret rookt!
Hij trekt niet meer; Ik ben zenuwachtig. (gooit de sigaret weg). En je zult zien hoe jaloersch-ie zal zijn! Ik krijg het beter en daar pest ik 'm mee! Dat kan ie zeker niet velen!
Ja, hij is stom om zoo een vrouw te laten schieten.
Daar zal ie ook achter komen! In ieder geval! Want, als 't met Eddins mis loopt, dan wil ik hem toch terug!
Weet je wel Niny, dat ik een herinnering aan je heb, die ik nooit zal vergeten!
Waarachtig. Ik herinner 't mij zoo goed, 't was een natte winterdag. De heele dag had ik mij loopen te verdommen, want ik had geen sou meer en s'avonds liep ik bij Gerdeau op. O, niet eens met 't idee om hem wat te leen te vragen, dat snap je! De sleutel stak in het slot, ik ging binnen: de kamer was in vóorhistorisch duister. En dan, een klein, klein, rood lichtje van een lamp in de keuken. Ik ga er voorzichtig op af en daar staat: jij!.... bezig de laatste hand te leggen aan een boeuf-mode. Gerdeau kwam maar niet. 't Werd al later.
(Delcour en Martens zijn binnen gekomen en hebben voorgrond rechts plaats genomen en twee diners besteld. Als de kellner langs Niny gaat roept zij hem toe....)
Breng mij papier en een framboze.
(gaat door)
Beiden werden wij ongerust, jij omdat-ie niet, ik omdat ie mogelijk wel zou komen. Toen zijn we samen gaan eten. Wil je gelooven Niny, dat later nooit, neen nooit, een boeuf-mode zoo'n indruk op mij gemaakt heeft.
(Niny beseft eerst nu, dat hij haar voor den gek houdt, springt op, om hem te slaan, doch de slagen weert hij af, door 't hoofd met de handen te beschermen).
Daar, daar en je mag ervan meenemen voor hèm!
Au, dat's laf! Niny dat doet men niet, een man slaan, je keert de wereld om!
(De kellner brengt het papier, inkt enz. en de framboze).
(af).
| |
| |
| |
6e Tooneel.
Delcour, Martens, kellner, Ninij, Een bezoeker. (onder dit tooneel wordt het diner geserveerd).
Dus we dineeren hier werkelijk?
Wat heb j'er tegen? Ze heeft mij gevraagd niet zoo laat te komen, want dan wordt er natuurlijk geheel en al beslag op haar gelegd. Is 't dan niet praktisch hier te dineeren? 't Moet heel vol worden, vooral als zoo'n avond ter eere van iemand is.
'k Heb een tijd gehad, dat ik hier wekelijks kwam. Toen ging ik veel met Rebeau om en de schilders van die beweging. Maar dat heb ik toch nooit kunnen droomen, dat de verliefdheid van een ander mij zou beletten te eten!
Vind je 't dan zoo slecht hier?
Geloof je, dat je verstandig deed, hier te komen?
Ja, heusch, ik besef heel goed het nadeel van te willen trouwen met een artiste, vooral als je geheel en al buiten de kunst staat. Nu heeft zijzelf mij gevraagd te komen en ben ik blij haar eens heel gewoontjes in haar eigen milieu te zien.
Haar milieu is 't niet meer!
Des te beter, 't milieu van haar verleden dan.
Waarom eet je niet? Een gelukkig mensch moet honger hebben!
Ik eet nooit méer, bovendien edel zijn de plats nu juist niet. Enfin, maar over jou maak ik mij ongerust. Je hebt daar twee woorden gebruikt, die fataal zijn, als je ze combineert met vrouw of liefde.
Dat weet je heel goed! Zij heeft geen verleden. (De bezoeker, in 't zwart, komt op, gaat zitten opent zijn portefeuille en begint te schrijven, Niny komt naar hem toe, praat even met hem en gaat weer terug) Tenminste, zooals jij dat bedoelt. Ze heeft eens - en dat weet iedereen, - een waarachtige hooge liefde gekend.
Dat weet ik niet, zij ook niet, in ieder geval is hij dood voor haar.
| |
| |
En je gelooft niet aan geesten?
Als ik haar liefde voor hem gedood had, zou ik er misschien wel aan gelooven, nu die natuurlijk verging, niet!
Goed, ik wil aannemen dat dit volkomen waar is. Maar waartoe dient dan dat idee-fixe van romantische overspanning....
Hoor eens even, je kunt me eer op jou filosofische manier overtuigen, dat ik niet leef, dat ik hier niet zit, dat ik niet besta, dan dat ik Germaine op moet geven, ook al wist je mij te overtuigen dat ze mijn leven vernietigen zou.
Beste jongen, ik denk er niet aan. Wanneer het van mij afhing lag ze vannacht al in je armen. Ik zou alleen willen, dat je niet méer zocht dan te vinden is, dat je je gedroeg als een kristenmensch. Onder Kristenmensch verstaan we natuurlijk een mensch die niet in Christus gelooft, dat spreekt vanzelf. Luister nu eens kalm. Zij is een gevierde jonge actrice en jij bent een zeer vermogend man uit de groote industrieele wereld. Goed. Wat is dus je roeping? Een maitresse te zoeken onder de gevierde actrices. Je zult slagen daarvan ben je overtuigd. Je bent jong en hebt nog voldoende illuzies om je daarbij te verbeelden, dat je gelukkig bent. En je wilt niet! Je wilt trouwen!
Volkomen juist en als zij voor mij ‘een’ gevierde actice was, dan had ik niet meer verlangd dan er ‘een’ maitresse van te maken.
Hoe kom je toch aan die wonderlijke opvattingen. Een maitresse is een wettige vrouw aan wie je 't genot van overspel ontneemt, omdat je a priori aanneemt wat je in 't huwelijk nooit wilt gelooven. En dan, wat zie je in 't huwelijk? Een huwelijk is, om 't eens commercieel uit te drukken: het accoord tusschen twee menschen, wier geluk failliet sloeg, men denkt dat 't algebra is en ook daar tweemaal negatief positief wordt. Doch in 't gewone leven is 't niet meer dan een verhouding, waardoor verhoudingen maatschappelijk gedekt worden. Men trouwt alleen met de vrouw die men bedriegen wil. Waarom zou jij dan een huwelijk verlangen?
Omdat jij niet zien wilt of kunt, wat het huwelijk is. Ik weet ook wat het is voor iedereen, maar zij noch ik denken en voelen als ‘iedereen.’ Wij zijn anders en daarom hebben wij het huwelijk noodig als een muur, een decor om ons geluk, waardoor we al 't vuile, al 't vreemde, al wat zoo anders is als je 't zelf voelt, niet zien. Want dat vergeet je: trouwen is niet iets speciaals doen, niet trouwen is dat wel, is handelen uit egoisme, om een gril of uit lafheid. Door niet te
| |
| |
trouwen gooi je je innige verhouding toe aan publiek, niet trouwen is je zelf beleedigen in 't hart van de vrouw die je liefhebt. Niet trouwen is zeggen: ik huur, waar je eischt voor heel je leven, niet trouwen is je liefde, die je heilig voelt, verlagen tot een hoer, die bestaat in zooveel uur per dag!
(Kellner offreert een plat, beiden weren af, hij brengt dan 't dessert).
Niet trouwen - en ik ben niet voor niets zoowat tien jaar ouder dan jij en zit er nog wat praktisch Engelsch bloed in mijn aderen - dat is in onze hedendaagsche maatschappij de moraal, de talisman, die iedereen noodig heeft die voelt en bovendien die voelt voor een vrouw - over liefde spreek ik niet eens, want je weet, die is voor mij niet anders dan een hallucinatie, waarin je geluk van man en vrouw ziet - Ieder mensch die voelt, dus daar hoor jij ook bij, trouwt niet of hij stort erbarmelijk neer in dat afschuwelijke hol, waarin geen beest het kan uithouden en dat wij gewoonlijk het schoone leven noemen.
(Lespière is binnengekomen ontmoet Niny, die telkens is opgestaan om in de groote zaal te gaan kijken. Hij praat even met h'r, klopt 'r gemoedelijk op de schouders, ziet dan Martens en fixeert hem om hem thuis te brengen. Onder het uitspreken der laatste woorden is Martens opgestaan en hem tegemoet geloopen).
| |
7e Tooneel.
Zelfden, Lespiere.
(tot Niny)
Als u weg gaat, reken u dan eerst af.
Ik ga niet weg, ik loop wat rond.
Op die manier kan je 'r straks (gaat in gemompel verloren).
(Niny loopt schokschouderend de zaal in).
| |
8e Tooneel.
Zelfden zonder Ninij en André.
Ja, ik kom even bij je zitten. Hoe gaat het. Ha, ha je komt zekere ter eere van.... je snapt me?
Mag ik u even voorstellen, mijn vriend Delcour - Bernard Lespière, onze groote dichter.
| |
| |
(verrast).
Ik ben heel gelukkig kennis met u te maken. Ja, en als ik zeg, dat ik u bewonder, dan maak ik misschien mezelf een compliment.
Best, best, ook in de literatuur?,
Helaas, kerel je weet van je geluk niet af. (tot Martens). En wat doen jelie nu eigenlijk hier?
U komt net van pas, we hebben een jury noodig.
Oho, daar hebben ze me van m'n leven nog niet in kunnen krijgen.
Mijn jonge vriend hier, wil met een mooie, jonge vrouw.. trouwen! En nu moet hij van de ondergang gered worden.
Maar beste Martens, je kunt een man - dat is ie toch? - die verliefd is, toch niet van een vrouw afhouden! Weet je wel, wat een verliefd mensch is - en mijn hemel op die leeftijd! - Kerel, daar heb je geen flauw begrip van! Leeuwentemmen is er nog kinderspel bij! Denk je dat ik - nou de vlegeljaren ben ik toch wel te boven - als ik verliefd werd.... naar den duivel zou ik je sturen!
Ik wil hem alleen van 't huwelijk afhouden! Is 't niet absurd, om door kerk en wet iets absoluut te laten bekrachtigen, waaraan niets absoluuts is? Veronderstellen we dat de liefde bestaat. Ik voor mij geloof, dat er alleen sprake kan zijn van een dichterlijke voorstelling. Maar hoe wil je jezelf overtuigen, bewijzen, je de absolute zekerheid geven, dat haar liefde niet alleen, bestaat, maar ook dat die jou geldt? En zonder die stellige onwankelbare overtuiging is 't toch krankzinnig om voor de liefde méer te doen, dan haar op 't oogenblik zelf te accepteeren!
Zoo.... Zoo.... volkomen juist! En wil ik je vriend nu eens een heele goede raad geven? Al ben ik geen psycholoog, maar 'n gewoon dichter, zie ik toch gewoonlijk goed en als mijn oogen mij niet bedregen - en dat hebben ze nog nooit gedaan - dan is hij een idealist. Dat zijn van die menschen, die niet in 't gewone leven staan, maar er boven vliegen. Dat vindt jij erg gevaarlijk hè? Maar ik niet. Want je vergeet, dat ze sterk genoeg zijn om heel hun leven te blijven vliegen, tenzij gevaarlijke individuën, zooals jij o.a., hun vergiftigde theorieën door de vleugels schieten; want dan vallen ze neer.... nu zoo'n val overleven je ribben niet! (tot Delcour). Wil ik u eens een goede raad geven? Sta direct op, vlieg in de armen van die vrouw en zorg dat je hem nooit weer ziet! Als je 't in de liefde er beroerd af-
| |
| |
brengt, nou.... dan krijg je vanzelf meer theoreën dan je lief zijn.
(lacht hartelijk).
Maar dat zal niet gebeuren! Een vrouw, die getoond heeft waarachtig te kunnen liefhebben, die trouw bleef aan verloren liefde en weigerde te aanvaarden alles, wat onder haar ideaal bleef....
Nu begrijp ik, hij komt voor Germaine!
(weer tot Lespière).
Dat ie niet inziet dat een vrouw alléen trouw kan zijn aan verloren of nog niet gevonden liefde, aan abstracties, aan alles, behalve aan een tastbaar-levende man! Wordt hij gelukkig wanneer zij trouw blijft aan ‘verloren’ liefde? Hij voelt en - 't lijkt wel niet zoo - hij heeft hersens. Acht u 't mogelijk dat ie na de verblinding geen zekerheid verlangt van het twijfellooze van haar liefde, het onomstootelijke?
Beste jongen, weet je wat je bent? Een koopman, een pennelikker, daar, dat ben je! Jelui maakt jaarlijks zoo'n ding he: een balans. En nu verbeeld jij je dat je met de liefde ook zoo iets kan doen. Dat je - als j'r eens zin in hebt - er een balans van kunt opmaken, die dan kloppen moet met een saldo aan je credit-zijde en dat je zoo wettige bewijzen krijgt van je geluk of haar liefde. Op de Beurs hoor je thuis! Dan zal ik je eens zeggen wat liefde is! Liefde is vol twijfel, zooals een mensch vol bloed. Liefde zonder twijfel, liefde die - wat zei je ook weer? - neen ik wil 't niet nog eens hooren! - geen twijfel kent, dat is jou balans. En wil je nu eens weten wat liefde voor een man is? Dan moet je morgenavond eens naar de Gaité Rochechouart gaan. Ja, ja, ik weet heel goed, dat het niet deftig genoeg voor je is! Maar daar is op 't oogenblik een danseuse, een slanke, blanke androgyne verschijning, die danst om een denkbeeldige afgrond - de verleiding als je wilt. Ha, wat een charme, wat een teekening! Wat een rythme vervloeiing in dat lenige lijf! Dat moet je gaan zien! Smart, wanhoop, lust, wellust, angst, alles beeldt zij met haar panterlichaam! En 't blijft spel van een trillend wezen, van juichend opgaan en slaafsche deemoed en altijd bekorend, altijd beheerscht! Zie je, dat is de liefde! Een wezenlijkheid droomen, het schoone zoete; tokkelende spel rondom een afgrond. En als je oogen in je kop hebt en een hart daar
(stompt in de richting van zijn maag)
dan begrijp je die afgrond als een noodwendigheid, waardoor de liefde alleen kan bestaan.
(schudt meewarig het hoofd)
Maar dan ga je toch niet je bureaucratische hersens vermoeiën om de diepte te kennen en te weten of de val doodelijk is, of je achter een balustrade van principes verschuilen, om
| |
| |
niet duizelig te worden! Neen, hij (klopt Delcour op een schouder) is een kerel naar mijn hart. En laat je door niemand uitlachen, want ik, met mijn grijze kop, ik voel ook nog als een kind.... en dank er God voor! Hoewel.... ik leef met een oude werkster en een kat, maar wat voor een beest. Zie je, katten zijn de godinnen voor oude dichters. Als ik thuis kom en de sleutel in 't slot steek, dan komt ze al aangeloopen om me op te wachten. Neen, mooi is ze niet meer, toch, wat een gratie, wat een wonder zit er in zoo'n beest en wat een philosophie!
Dus u lacht er niet om dat ik verliefd werd neen dat ik voelde, dat zij de vrouw was, die ik altijd zocht, toen ik er op een matinée verzen hoorde zeggen?
Voor een dichter is niets te poëtisch.
En voor een.... neen ik maak me niet kwaad om dien kerel (tot Delcour) Geloof me: er bestaat maar eén waarachtige waarheid: wat wij voelen, en éen enkele werkelijkheid, die wij ons verbeelden! En nu moet je mij eens zeggen: heeft die kerel met zijn misselijke theorieën het tegen mij afgelegd ja of neen?
Zeker! En ik ben er u erg dankbaar voor! Dat-ie dat niet wil inzien. Wat helpt het je om krachtig in 't leven te staan, als je 't geluk niet durft te grijpen? Is dat niet zwakker en laffer dan het te durven omarmen en aan je hart te drukken?
Maar als er nu eens bewijzen waren?
Bravo! Goed geantwoord! Wil je gelooven dat ie me 't verlangen geeft weer jong te zijn! Komt de familie niet uit Bretagne? Ja nietwaar? Hoe is je voornaam?
Ken je Bretagne? En die wondere legenden! Je hoort 'r 't loeien van de zeewind in, zooals die 's avonds over de rotsen gaat.
| |
9e Tooneel.
Zelfden met Ninij en Kellner.
(draait zich om naar Niny)
Wat is er?
Hebt u soms een sigaret voor me?
(presenteert zijn koker).
(neemt er een)
Dank u wel (Gaat naar het tafeltje er naast en strijkt een lucifer aan).
| |
| |
Neen, ik zal je wel waarschuwen.
Hij is altijd bang dat je vergeten zal te betalen!
André zet het glas maar hierbij, en geef mij een groc.
(Niny rookende af rechts, kellner haalt de drank, af)
| |
10e Tooneel.
Zelfden als 8e tooneel.
Dus ik zou op hem lijken, zooals hij er voor drie jaar uitzag en daarom zou ze nu....
Geheel en al gelijken doet niets af bij vrouwen. Maar iets, dat herinnert.
Weet ik het, misschien je stem?
Wil ie weer?.... Luister toch niet naar dien idealenschender! Pas op voor hem! Hij is een van die kerels, die onschadelijk lijken als figuranten, maar ze hebben meer van microben. Die adem je zonder 't te weten in. Op een goedendag word je ziek en denkt: duivels heb ik gister soms een kou opgeloopen en dan komt zoo'n menschen-moordenaar, zoo'n dokter, die je vertelt, dat die dingen je al 'n paar jaar van binnen opeten! Met zijn woorden gaat 't net zoo, je verbeeldt je dat ze langs je gaan maar ze gaan naar binnen, en wee je hart als dat er niet tegen gepantserd is, dan ben je ook verloren zoodra je merkt dat je ziek bent.
(men hoort Germaine lachen).
(opspringend).
Dat is zij!
| |
11e Tooneel.
Zelfden en Kellner.
(brengt Lespière het bestelde.)
Is Germaine de Beaufleur al gekomen?
Jawel zij heeft hier gedineerd.
| |
| |
Met wie? Och zeg haar maar, dat ik hier zit! (tot Delcour) Dan komt ze wel.
(kellner af).
Dat w'r niet hebben zien komen!
Ja, een verliefd hart legt het af tegen een gewone politiehond.
(op den ingang wijzend).
Ja, dat daar is maar een zijdeurtje niet de ingang!
(staat op).
| |
12e Tooneel.
Zelfden met Germaine.
Dag Germaine, keer je weer eens terug naar den ouden stal?
Maakt u 't goed? U hebt mijn brief toch ontvangen? Prachtig is die bundel en de opdracht!
Best hoor, maar ik moet je hier hebben.
(verrast)
Louis! Ben je' er al! Waarom....?
Pardon ik moet even storen? Daar denkt die kerel niet aan! Mag ik je even voorstellen mijnheer Paul Martens, zijn intiemste en verderfelijkste vriend, nietwaar?
(geven elkaar de hand).
Dat geloof ik niet! (tot Delcour) Wat ben ik blij dat je die goede Lespière kent.
We kennen elkaar nog niet lang, hoewel we 't best kunnen vinden; beter dan met dien kerel (duidt lachend op Martens).
(tot Delcour)
En laat je dat alles van een vriend zeggen zonder hem te verdedigen?
Dat is zeer sympathiek in hem, trouwens van hem verwacht ik niets anders.
Wat? Dus u vindt dat men zijn vrienden niet behoeft te verdedigen? Dat kan toch niet!
Wel zeker! Vrienden verdedigen is niets meer dan zichzelf verschoonen in een ander of verkapte eigenwaarde.... philantropisch egoisme.
Hè, hebt u over alles zulke scherpe meeningen? Neen vanavond wil ik ze heelemaal niet hooren. (tot Delcour) Wil je gelooven, dat ik me nu net zoo jong gevoel als vroeger hier?
| |
| |
Jij houdt je mond, daar! En dan zal ik jelie eens vertellen wat ik, voor jaren, aan een vriend gelapt heb (tot Delcour en Germaine) Gaat zitten, want ik durf 't niet hard op te doen, hoewel, op mijn leeftijd mag ik meer zeggen dan een ander, niet waar Germaine?
(allen buigen luisterend het hoofd naar Lespière gewend).
| |
13e Tooneel.
Zelfden, Delanau en Lenoir.
Maar daar is Lespière. Wat blijft die hier?
Zie je niet met wie hij is?
Met den jongen Delcour, verduiveld!
Ik ook niet, maar je weet toch ook wie het is? En je snapt toch wel, dat ie voor Germaine hier komt.
Wat zou dat? Verzen zal ie niet op haar maken. Zoolang ze zelf niet aan kunst doen zijn rijke menschen niet gevaarlijk.
En als ze over een maand samen in Trouville zitten in plaats van op de repetitie?
En dat alleen omdat jij je meening niet wilt opgeven, dat zij geen artiste is?
Waarom heb je dan die werkelijk mooie toast op haar afgestoken?
Omdat ik wel een artist ben.
(Lespière heeft zijn verhaal geeindigd: allen lachen).
| |
14e Tooneel.
Zelfden.
(tot Lespière).
Wat is dat nu? Verstopt u zich op zulk een avond?
(Lespière de hand gevend).
U ontrooft ze daar Germaine!
(tot Delanau).
Ik heb je nog altijd een gedicht voor je revue beloofd he? Dan moet je 't maar eens komen halen. Ik krijg zooveel van die aanvragen, mijn hart is zoo goed, maar ik vergeet ze te sturen.
| |
| |
Heel graag, ik dank u wel. Maar kom nu mee, hier mag u niet blijven!
Daar ben ik te oud voor, hoor maar ze beginnen al spektakel te maken. (Geroep uit de zaal ‘Germaine’ en voeten getrap) En bovendien ik ben hier met vrienden. We zitten elkaar wat leelijk in de haren. Die daar is zoo'n kerel, maar ik heb hem flink uitgescholden.
De heeren zullen er niets op tegen hebben om mede te gaan.
(Mannenstemmen gillen vrouwelijk-hoog ‘Germaine’, luid gelach).
Laten we dan in Godsnaam maar verhuizen ze gunnen ons toch geen rust (Martens stelt zich voor aan Delanau en Lenoir).
Germaine er wordt weer om je geroepen! (tot Lespière) Zij heeft beloofd enkele verzen voor te dragen.
(neemt Lenoir bij den arm, vervolgens Delanau en Martens)
Die komen wel.
| |
15e Tooneel.
Zelfden, 2e Schaakspeler.
(Terwijl 't gezelschap zich naar den achtergrond begeeft, stormt de schaakspeler lichtelijk verhit het tooneel op komend van rechts waar hij driftig roept)
(achter tooneel).
Delanau? Waar is Delanau! (komt op duwt op zij tot hij bij D. is die hij beetpakt). Jou moet ik hebben! Wat een schurken, wat een tuig, bah!
Zie jelie wel, hij ontbrak nog!
Wat is er nu (kalmeerend).
Wat er is! Jelie weten 't niet! Jelie weten nooit wat! Maar ik weet het! Nom de Dieu ze zullen zien dat ik het weet.
Als hij er eens mee voor den dag kwam?
Bij Vervier gaat een bundel verschijnen nagelaten gedichten van Ramont, met een inleiding van Sardot, van Sardot!!
Is dat niet prachtig, bij Vervier?
Maar Sardot, Sardot!!....
Wat is daar in 's hemelsnaam tegen?
Idioten zijn jelie! Die Sardot heeft hem van honger laten crepeeren, en nu wij hem ontdekt hebben, nu wij aan dat kunstplebs
| |
| |
geleerd hebben wie onze vriend Ramont was, van wie eén regel meer waard is dan heel hun connerie.
(tot Germaine)
Hij is niet veranderd hè?
Nu wil zoo'n rijke ploert naam maken met de gedichten van Ramont, waarvoor hij 'm eerst van honger liet verrekken (buiten adem) verplicht die Sardot de kunst met een zoogenaamde philantropische uitgave, die goud op brengt.... goud.... die... nom de Dieu...
De hoofdzaak is dat de bundel wel verzorgd verschijnt....
Nee, nee verd.... laten die lui als zij geld te veel hebben spoorwegen verkrachten, op de Beurs, laten ze hun hersens vullen met petroleum bronnen.... maar niet Dieu de Dieu....
Kalm, kalm, de wereld vergaat er niet door, morgen zie je dat heel anders, als je weer nuchter....
Je denkt dat ik dronk.... nee, nee zeg ik je, maar dat er nog lui zijn, zoo stom en lamlendig als jelie, die, inplaats van de wereld te desinfecteeren van rijkaards, van oplichters als zoo'n Sardot die....
Pardon, mijnheer, Sardot is absoluut....
(wild).
Wie bent u? Wat is dat? Wat doet hij hier? Ik ken die kerel niet. Zijn er geen kroegen genoeg in Parijs....
(tot Delcour gemoedelijk).
Och laat hem maar.
Moet ons dat nog hier, god beter' et, ons hier....
Genoeg, 't is genoeg, wat drommel we zijn geestelijk gestemd.
Feestavond zonder twisten en vechten gaat niet (klopt speler op de schouder) wat jij, ouwe jongen.
Goed, maar hij er uit. Hij er uit.
Wat is daartegen, hij hoort hier toch niet.
(tot Lespiere die hen kalmeeren wil)
Hij er uit! Want als hij 'et opneemt voor Sardot dan is hij net zoo'n ploert....
(voor uitkomend)
Wat zegt hij!
Kom, dat weet hij zelf niet meer, dat is niet serieus.
Ploert zeg ik, op zijn smoel zal....
(hij wil zich op Delcour werpen, doch wordt tegengehouden).
(van personen die uit de zaal van rechts kwamen toe-
| |
| |
geloopen)
Wat doet hij hier? Hij hoort hier niet! Leve de vrede! (tot speler) Je hebt gelijk, natuurlijk!
Zou 't nu niet beter zijn zoo mijnheer heen wilde gaan?
(denkt na en zegt dan zacht doch langzaam)
Een vriend van mij is.
Doek snel.
(Wordt vervolgd).
|
|