Groot Nederland. Jaargang 18(1920)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 284] [p. 284] Gedichten. Liefde. Kan liefde te onstuimig wezen. zou toch mijn geven, vràgen zijn? Dit doet mij voor mijn liefde vreezen Het brandt mij als een felle pijn. Ja, liefde kan t'onstuimig wezen, Zoó dat het dwingend vragen is. En ik wou gaaf mijn liefde geven; Een liefde die te dragen is. Zie, ik kniel neder aan u voet Maak gij mij rustig met uw handen En leer mij hoe ik minnen moet. Geen woord nu meer - en niet-met-al. De stilte slijpt de kostbre randen Aan Liefde's zuiverste kristal. De nacht bouwt nissen. De nacht bouwt nissen uit de boomen en door geruiten vensters straalt het witte maanlicht, waar, in droomen Madonna met haar kindje dwaalt. Nacht heeft het schoon van de Gothieken. De bogen bouwen zuil op zuil waaronder stil zich de mystieken Geest van Rafael verschuil' Het ritselen wen de bladeren vielen Wordt 's nachts een koorzang bij een mis O Laat mij hier boetvaardig knielen. De dag bidt om vergiffenis. [pagina 285] [p. 285] Overgave. Zij sprak - en aan haar woorden dronk Zij zich een roes van zoete minne Zij sprak - en uit haar woorden klonk de vreugd van haar verrukte zinnen. Zij sprak aldus: Nooit lief, heb ik te voor 't geneugt der zoete min gedragen; Nooit lief, heb ik wen ik zooveel verloor om zùlk een vreugde durven vragen. 't Is in mijn armen of jouw wilde lust en drift verstilt tot een volmaakte vrede. Nu weet ik niet wie onzer meér de rust van onze liefde deelt deelt den ander mede. Maar spreek! en laat jouw innigst woord de brand van ons begeeren weer ontsteken. Ik vrees - spreek lief, - dat in dit stil accoord, ons heimelijk bezit van liefde weer zal breken. En wijl zij sprak, dronk hij haar liefde in en zocht haar mond en tastte om haar leden. Tot dat zij zweeg - Toen zong zijn stem: Ik win! en door jouw liefde sterft in ons het Heden. Zij sprak niet meer - doch aan zijn lippen dronk Zij zich een roes van zoet beminnen Hij sprak niet meer - Maar uit zijn oogen blonk de helle glans van zijn verrukte zinnen. 1918 Ernst Groenevelt. Vorige Volgende