gloed. Het mijne, onverlicht, stond open. Ik zat op het kozijn. - Ik keek uit en zag nauwelijks, want ik hoorde en rook tegelijk en ik voelde een vaag maar toch volledig, een bijna onbewust maar toch bedwelmend beeld van dit zeer innig uur te midden der roerselen van mijn woelig hart bezinken.
Aldus doordrongen van den geest dezer stonden ging de oneindigheid voor mijn wezen bloeien. Laag aan mijn oogen daalden de duisterende gronden en schaduwende loovers, de blinde ringmuur rond de kom week weg en er boven, als een matelooze stolp van het zuiverste en ijlste purper, welfde in deinzende bogen de groeiende hemel. Tintelende scherven van geel kristal en verschietend goud doofden soms uit en ontvonkten opnieuw. Het was alsof de aarde de hemel werd, de hemel de aarde en beide niets dan de ijle, grenzelooze ruimte. Een langzame maar stijgende begeestering, op een huivering, zwol mij naar de slapen en spande de pezen rond mijn keel. Aan mijn polsen voelde ik het krimpen en het zuigen van mijn hart, alsof 't van overdadig geweld bij deze communie met het allerwijdste zijn bons te boven zou gaan.
Plotselings klonk de schaterende lach van een vrouw.
Mijn wondere mijmering stortte ineen, maar een rijkere werkelijkheid rees nu op. De purpere hemel met eenige pinkelende sterren welfde in onverstoorde rust. De tuinen geurden. De huizen hurkten in de duisternis. Vier vlammende vensters peinsden. Een groote koelte was uit de stilte gekomen. De lach uit het raam tegenover het mijne breidde zich uit over de huizen in kabbelende kringen. Nadat de vrouw de kom had doen galmen met haar berstend gejuich, zweeg zij een poos. Maar klaarder en voller herbegon zij. Lijk lichte klokjes belden de schokkende tonen. Een overrijpe vreugde klonk borrelend uit haar klaterende keel, onderbroken door moeilijke hikken. Zij en de stilte antwoordden telkens elkaar. Allengerhand werd er uit het geluid een verzwakkend gekreun, dat ten langen laatste zweeg.
Maar de volle wiegeling van de lachende lucht scheen voortgegolfd in mijn lichaam en steeg me aan de slapen, waar een nieuwsgierige mijmering ontwaakte. Allerlei gissingen gingen mij door 't hoofd. Nu het mateloos gezwijg weer de diepe tuinen overzonken had als een ontastbare sneeuw, verbeeldde ik mij de heldere en rappe stemmeschokjes, die elkander nahuppelden in een onbestemde verte, - 't gejuich van een ziel in vreugde. Ik zag een vrouw, achterover-gebogen; haar lippen lachten zeer breed haar tanden bloot; haar gorgel zwol zeer wit, boven haar golvende borst.