Groot Nederland. Jaargang 18
(1920)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 189]
| |
Een pionier van den nieuwen tijd.
| |
[pagina 190]
| |
en ondermijnd door die prachtige golvenmassa's, nimmer afdeinzend dan om hun sprong te hernieuwen. Dat is de soort kracht, die wij noodig hebben; geen nijdasserig knagen, geen miserabel mopperen, geen plassen en kantelen aan de randen van het kwaad. Wij moeten ons bewust zijn van de grootsche pracht van den grenzeloozen oceaan des tijds, van de univerzeele levenskracht, die de lijn van een hooger gerechtigheid volgt. Wij moeten de voorbijgegane eeuwen in ons voelen; wij moeten in onze zielen de zielen van alle goede mannen en vrouwen voelen leven en ons één voelen met hen op dien grooten pelgrimstocht naar de volmaaktheid. En dat had Hardie in een ongekende mate. Hij voelde op bizondere wijze, dat hij deel had in de kracht, die aan de menschheid haar aspiraties geeft, die in de menschheid dat onvoldane wekt, waarin het zekerst bewijs van haar gang naar de volmaaktheid ligt.... ....De godsdienst, de geschiedenis, de lyrische verskunst van zijn land, hij had ze saamgelezen in zijn ziel, hij werd de groote ziener, die ver en diep zag, en het licht van zijn geest wierp zulk een straling over zijn geloof dat het hem telkens en telkens de oogen verblindde voor de stoffelijke levensfeiten en hem den voet deed stooten aan de steenen, die op zijn weg lagen. Maar dat, mijn vrienden, is de prijs, dien hij en gij hadden te betalen voor de beweging, die hij schiep, die hij met geestdrift bezielde. Daarin staat hij als de groote persoonlijkheid, niet de kriticus, niet de politicus, niet de priester, maar de ziener en de profeet - één van hen in wiens oor God zelve fluistert; en ongeraakt door de waanwijzen, die hoofdartikelen in de dagbladen schrijven, hield hij slechts de eeuwige waarheden van het leven in het oog, en richtte zich daarnaar vol van zijn geloof. En zonder dat geloof zou Keir Hardie nooit hebben kunnen doen wat hij gedaan heeft, en zou hij niet die plaats in onze harten hebben kunnen innemen, die hij daar behouden zal tot het einde onzer dagen. Hardie was een mysticus. Hoe dikwijls heb ik mij in zijn gezelschap bevonden, dat er geen woord over zijn lippen kwam en dat hij in zijn zwijgen mij meer gaf, dan hij met woorden had kunnen doen. Ik voelde dat deze man heelemaal niet overtuigd was van de werkelijkheid der stoffelijke dingen om hem. Hij kon daar zijn aandacht niet aan geven. Zij schenen hem niet belangrijk. Hij leefde altijd alsof elk oogenblik dit ijdel vertoon van stoffelijk leven zich oplossen kon, en | |
[pagina 191]
| |
het werkelijk leven van den geest zich ongesluierd aan zijn oogen vertoonen zou. En daarom, als zij hem hekelden en bespotten, als zij hem uitscholden en zijn woorden vervalschten, dan was het een geestelijke Keir Hardie die antwoordde; het was een Keir Hardie, die zich nooit geheel bewust was, wat zij eigenlijk tegen hem deden, omdat hij in een andere wereld leefde. En daarin lag zijn grootste kracht.’ | |
Onafhankelijkheid.Wij zijn hiermee vooruitgeloopen op de beschrijving van Keir Hardie's leven en werkzaamheid. Wij zeiden dat het hem vooral daarop aankwam een nieuwen geest in de arbeidersklasse te wekken, haar den zin voor onafhankelijkheid en vertrouwen in zich zelve bij te brengen. Toen hij begon te werken waren de meeste Vakvereenigingen reeds tot zekeren bloei gekomen, maar in de politiek vormden zij een bijwagen van de liberale partij. De groote figuur van Gladstone domineerde ook in de arbeiderswereld. Hiertegen richtte zich in de eerste plaats de aanval van den jongen afgevaardigde, die op het Trade Union Congress van Swanseain 1887 de Ayrshire mijnwerkers vertegenwoordigde. Toen hij op dat congres den secretaris van het congres, Henry Broadhurst, aanviel, omdat hij op een verkiezingsmeeting een werkgever van de slechtste soort gesteund had, volgde een onstuimig debat en Broadhurst wekte veel applaus met de hooghartige en spottende woorden, waarmee hij den aanval afweerde. ‘Op welken staat van dienst’, zoo vroeg hij, ‘kon Keir Hardie wijzen om hem hier de les te komen lezen. Hij stelde veel prijs op de goede meening van den heer Hardie, maar hij kon er niet toekomen zich neer te werpen aan zijn voeten en hem te beloven, dat hij, voor hij weer een politieke redevoering zou houden, zich tot den hoogepriester en profeet van Ayrshire zou wenden om zijn zegen op de onderneming te vragen.’ Een storm van gelach begroette deze woorden. | |
Wilskracht en Zelfvertrouwen.Maar Keir Hardie gaf den aanval niet op. Zoo hij in één opzicht overeenkwam met de staatslieden, die ik noemde, dan was het in de | |
[pagina 192]
| |
enorme wilskracht, die zich door geen tegenspoed uit het veld liet slaan, die hem nimmer afwijken deed van den eens gekozen weg. Bizonder opmerkelijk was de aan onbeschaamdheid en overmoed grenzende zelfbewustheid van Disraeli en het is een van de meest interessante episoden in de geschiedenis van het Lagerhuis, die zijn eerste optreden in dat lichaam vertoont. Disraeli was, vooral in zijn jonger jaren, een dandy, in zijn Oostersche liefde voor luide kleuren een zeer opzichtige dandy, en zoo was hij op die gedenkwaardige zitting in het volgend kostuum verschenen: een flesch-groene gekleede jas, een wit vest, met buitensporig vertoon van gouden ketting, een zwarte das zonder kraag er boven, en een broek van rijk-geschakeerd patroon. Voeg daarbij zijn doodsbleeke gelaatskleur en gitzwarte oogen, voeg er zijn dramatische hand- en armbewegingen bij en zijn verschijning was opzienbarend en theatraal genoeg. Ook gingen zijn geestige uitvallen ver boven het gemiddeld gehalte van het parlementair debat uit, zijn argumenten en vergelijkingen hadden altijd min of meer een artistieke finesse en kleur en droegen evenals zijn kostuum de kenmerken van een zekere bizarheid en geaffekteerdheid. Maar het was de spot, de ironie, het sarcasme, waarmee hij zich vooral onder de radikalen veel vijanden gemaakt had, het was ook omdat onder dezen velen hem als een overlooper, een renegaat beschouwden, dat zijn eerste optreden in het parlement tot zulk een scherp verzet leidde. Zijn spiritueele en wel eens wat gezochte, vergelijkingen wekten een minachtend gelach. Hij bleef er eenigen tijd goed-gehumeurd onder en verzocht zijn tegenstanders hem aan te hooren tot het eind. Een daverend gelach beantwoordde zijn verzoek. Hij sprak over het verband tusschen de Whigs en de Iersche Katholieken. Met rhetorische verheffing beschreef hij Melbourne als in de eene hand de sleutels van St. Pieter en in de andere - hij wilde zeggen ‘de vrijheidsmuts zwaaiend,’ maar zijn woorden gingen verloren onder den spot der tegenpartij. Telkens als hij begon te spreken brak een storm los en de voorzitter slaagde er met in de onrust te doen bedaren. De Tories moedigden hem aan maar het hielp niet. Ten slotte, het nutteloos vindend voort te gaan, zeide hij dat de ontvangst hem bereid hem niet verraste. Hij had veel malen veel dingen begonnen en hij was ten slotte altijd geslaagd. Dan zijn stem uitzettend met een kracht die de | |
[pagina 193]
| |
blaffende honden tegenover hem momenteel tot zwijgen bracht, schreeuwde hij hun toe: ‘Ik eindig nu, maar de tijd zal komen dat je naar me luisteren zult.’ En hij had gelijk. Hij overwon den tegenstand. Deze jood, in uiterlijk en psyche steeds sterk joodsch gebleven, wist zich, louter met eigen middelen en door eigen inspanning, louter door zijn soevereine wilskracht en talent, tot leider van de zeer hooghartige en exclusieve Engelsche aristocratie op te werken, tot eersten machthebbende en, in sommige perioden, vooral wat de buitenlandsche zaken aangaat, nagenoeg onbeperkt meester in den rijksten en wijdstverspreiden staat der wereld. Disraeli is een van de sterkste voorbeelden van de macht en invloed der persoonlijkheid. De man, van wien de Times bij zijn dood beweerde dat van geen redenaar meer meetings in meer vastelanden opgebroken waren, Keir Hardie, was evenmin van de soort, die zich door aanvankelijke moeilijkheden en teleurstellingen van de wijs laat brengen. Kreeg een motie van hem voor een bij de wet vastgestelden achturendag op het in 1887 te Swansea gehouden congres van Vakvereenigingen, datzelfde, waarop hij Broadhurst aanviel, slechts acht stemmen, niet meer dan vijf jaar later werd diezelfde motie te Newcastle met groote meerderheid aangenomen, en de in Swansea triomfeerende Broadhurst werd onder den invloed der nieuwe strooming in de arbeidersbeweging, tot tweemaal toe verslagen voor de Kamer. Zoo bracht hij ook na slechts weinige jaren de Engelsche arbeidersklasse tot het door hem ingenomen standpunt, dat zij zich ook in politieke aangelegenheden onafhankelijk moest maken van Tories en Liberalen. In 1903 nam de inmiddels gevormde Labour Partij, wel te onderscheiden van den nauweren socialistischen kring, Independant Labour Partij geheeten, de zoogenaamde Independence Pledge (Onafhankelijkheids-Verklaring) aan, waarbij alle Kamerleden en Kandidaten om haar steun te erlangen, zich moeten verbinden zich strikt te onthouden van de bevordering der belangen of zich te vereenzelvigen met eenige parlementaire partij, of haar kandidaten, niet bij de Labour Partij aangesloten. Het in het leven roepen van deze Labour Partij is de triomf van Keir Hardie's levenswerk. Zij bestaat uit een federatie van de Vakvereenigingen en de Socialistische Partijen, en omvat het grootste deel van de georganiseerde arbeiderswereld. Van die Independence Pledge was Keir Hardie echter geen voor- | |
[pagina 194]
| |
stander. Het streed met zijn afkeer van dwang. Hij eischte vertrouwen in den gekozen leider. Laten wij hun vrijheid laten, meende hij en hen beoordeelen naar wat zij gedaan hebben. Hij de meest standvastige was ook in dit opzicht de meest vrijheidlievende. Inmiddels, voor er van een Labour Partij sprake was, had Keir Hardie persoonlijk den strijd aangebonden tegen de beide traditioneele partijen. In April 1888 stond hij als ‘Independent Labour’ Kandidaat tegenover een officiëel Liberaal en een officiëel Conservatief. Van liberalen kant werd hem £ 300 per jaar, een vasten liberalen zetel en de betaling van zijn verkiezingsuitgaven aangeboden als hij zich terug wilde trekken, maar het aanbod werd afgeslagen. In 1887 had hij de Scottish Labour Party, helpen vormen, waarvan hij de eerste Secretaris was. Deze Scottish Labour Party, met haar 30 afdeelingen, sloot zich eenige jaren later bij de Independent Labour Party aan. Te Mid-Lanark in de minderheid gebleven, werd hij in 1892 als onafhankelijk socialist door South West Ham naar het Lagerhuis gezonden en van deze jaren 1892 tot 1895 dateert zijn groote bekendheid - of moet ik zeggen beruchtheid - in het land, ook buiten de arbeiderswereld. In anderen vorm dan van Disraeli oefende zijn eerste verschijning in het Parlement een niet minder ongemeene werking uit. Het was een aanslag op de waardigheid van het Huis, een schandaal, dat alle tongen losmaakte. Wat was het geval? Op den ochtend van de opening der Zitting hadden eenige werklieden besloten elk het zijne bij te dragen om hun kamerlid in een rijtuig naar de Kamer te brengen. Dit rijtuig werd een soort Jan Pleizier, en een van de maats zette zich met een cornet à piston op den bok. Zoo trok men naar het verblijf van Hardie, dien men aan het ontbijt vond. ‘Wij zijn gekomen om je naar het Lagerhuis te brengen,’ heette het. Keir Hardie, den edelmoedigen geest, die deze mannen dreef om hun Kamerlid eer te bewijzen, erkennend, wilde niet weigeren, en met de Jan Pleizier arriveerde hij aan het Lagerhuis. Hoe de pers er zich vroolijk over maakte ten koste van het Kamerlid voor South West Ham. De zoogenaamde ‘Brass-Band’ waartoe de cornet in den mond der babbelende gemeente uitgedijd was, bleef steeds aan zijn naam verbonden. | |
[pagina 195]
| |
Maar zijn kostuum werd niet minder een doelwit van den spot. De simpele Hardie had eenvoudig zijn Zondagsche plunje aangetrokken, een gewoon confectiepakje, met een ‘cap’ als hoofddeksel. In woord en in afbeelding wierp men zich op het kamerlid met den pet. Nu kan men zich, Hardie kennend, eenvoudig niet voorstellen, dat deze mensch zich met een hoogen hoed toegetakeld zou hebben. Daar voor was hij te door-en-door eerlijk in zijn gevoel en levenswijze, daarvoor was hem ook de positie te duidelijk die hij daar in dat Lagerhuis zou innemen. Hij haatte alle valsch vertoon en alle karakterloosheid en het kwam niet in hem op de kleedij natebootsen van hen, die hij bestrijden ging. Zijn vriend Robert Smillie deelt ons in dit verband een aardige anecdote mee. ‘Ik herinner me, zegt Smillie ‘een bezoek dat ik hem bracht in de koffiekamer van het Lagerhuis. Een vriend was met me, een handelsreiziger, die voor zijn zaken een kachelpijp moest dragen. Juist toen Hardie met een droomerigen blik in zijn oogen - in gedachten verdiept - binnentrad, zette mijn vriend zijn hoogen hoed op mijn hoofd. Hardie liet zijn oogen rondgaan, maar zag mij niet. Hij scheen op het punt weer weg te gaan, toen ik op hem toeliep en hem de hand toestak, met de woorden ‘Hallo Jim.’ ‘Mijn God, Bob, jij ook! riep hij uit. De zaak werd hem uitgelegd en het nam een pak van zijn hart weg. In deze parlementszitting kreeg hij den titel, waarop hij het meest trotsch ging ‘Kamerlid van de werkeloozen.’ | |
Een tegen allen.Voor wat hij er deed en hoe hij er ontvangen werd, vergunne men mij een paar aanhalingen uit de pers dier dagen. De Kamer had zijn verontwaardiging opgewekt door de onverschilligheid, waarmee het bericht van de ontploffing in een mijn, waarbij drie honderd levens verloren gingen, door de leden ontvangen en - klassieke tegenstelling - de algemeene belangstelling en ostentatie van vreugde, waarmee de geboorte van een prinsje door hen verwelkomd was, en de wijze, waarop hij aan zijn gevoelens lucht gaf, werkte als een dynamietbom in de doorluchte vergadering. Het gebeurde is een typische bijdrage tot het maatschappelijk leven dier dagen: de officieele schijn, gehuldigd door het vertegen- | |
[pagina 196]
| |
woordigend lichaam en het werkelijk wezen waar aan deze volksman uiting gaf, hier in een schel licht tegenover elkaar geplaatst. ‘Voor zichzelven en voor hen, die hij vertegenwoordigde, was hij niet in staat zich te vereenigen met dit nederig adres (kreten van “O, o,” en de Voorzitter: “Orde, orde”). De resolutie stelde voor Hare Majesteit geluk te wenschen met de geboorte van een zoon aan den Hertog van York en verhief daarmede tot een feit van gewicht wat het geenszins verdiende, een alledaagsche gebeurtenis, (luid gelach). Het verheugde hem bizonder te hooren, dat het een goed gezond kind was en als hij de gelegenheid had gehad de ouders te ontmoeten (hernieuwd gelach) dan zou het hem aangenaam geweest zijn hun zijn gelukwenschen aan te bieden als bij een dergelijke gelegenheid het gebruik is. Maar nu zij, als vormend het Huis der Gemeenten, vertegenwoordigend de Natie, gevraagd werden in te stemmen met deze gelukwenschen, nu, in het belang der waardigheid van het Huis (“O!” en gelach) vroeg hij verlof om te protesteeren. Er was een kant aan deze kwestie, die hem toescheen het Huis der Gemeenten aan te gaan. Een minister van het Gouvernement was verplicht tegenwoordig te zijn bij de interessante gelegenheid (luide kreten van “O” en interrupties). Het kwam hem voor dat een dergelijke handeling er niet op berekend was (interrupties) de waardigheid van dat Huis in de oogen van de natie te verhoogen (hernieuwde interrupties en een geacht lid: “What rot”) Geachte leden mogen zeggen “rot” (gelach) maar als zij even vrij omgingen met hen, die het hun behaagde te representeeren, zouden zij de meeningen van het volk leeren kennen omtrent zekere handelingen. Uit dat oogpunt beschouwd scheen het hem toe dat het een of ander protest door het Huis behoorde gemaakt te worden. Het was een zaak, die hem slechts weinig aanging (interrupties) of de door de geboorte over de natie gestelde heerscher het echte artikel of een onechte imitatie was (luide kreten van “O,” “Orde,” orde” en “trek dat in.”) Het kon hem niet schelen (hernieuwde interrupties.) Dit voorstel was gedaan omdat er een kind geboren was in de Koninklijke familie. Zij hadden het recht te vragen, welke bizondere zegeningen de Koninklijke familie over de natie gebracht had, dat zij geroepen werden deel te nemen aan een dergelijk voorval.... ....Daar was de prins van Wales (gejuich). Er was hem niets bekend uit den levensloop van Zijne Koninklijke Hoogheid dat zijn bizondere sympathie wegdroeg (luide interrupties). Sterk is het licht dat op een troon valt, dingen ontdekkend die beter verborgen waren geble- | |
[pagina 197]
| |
ven. Soms hadden zij kijkjes op hem gehad aan de speeltafel (luide interrupties en kreten van “stemmen”) somtijds bij de wedrennen (aanhoudende interrupties) en er waren ervaringen van anderen aard (luide en aanhoudende interrupties). Zijn Koninklijke Hoogheid was, zooals zij wisten kanselier van het Hertogdom Lancaster en Cornwall (kreten van “kwestie”) en trok als zoodanig zestig duizend pond sterling van eigendommen in Londen.’ De voorzitter: ‘Orde, orde,’ het geachte lid houdt zich niet bij de resolutie die vóór het Huis is. De heer Keir Hardie: ‘ik onderwerp mij aan de beslissing van den voorzitter. Hun werd dus gevraagd dit voorstel te steunen, omdat dit kind geboren was, terwijl als motief aangevoerd wordt, dat hij misschien eens geroepen zal zijn over dit groote rijk te regeeren (luid gejuich). Tot op heden hadden zij geen middel om te weten wat zijn qualificaties of geschiktheid voor deze positie zouden zijn. Het verwonderde hem dat lieden, die zooveel te zeggen hadden over het erfelijk element op een andere plaats (Keir Hardie bedoelt het Huis der Lords) zich zoozeer geneigd betoonen het in dit bizonder geval te introduceeren. Van zijn vroegste jaren zou deze knaap omringd worden door een troep sycophanten en aangemoedigd in het denkbeeld, dat hij van een bizondere, superieure orde ware boven het volk, waarover hij geroepen zou zijn te regeeren (herhaalde kreten van ‘stemmen’ en interrupties zoodat het geachte lid zich niet kon doen hooren)........ Na verloop van tijd zou een reis om de wereld volgen en dan zou de diplomatie zich gaan bezighouden met het arrangeeren van een huwelijksverbintenis. (interrupties). En voor al deze dingen zou het volk geroepen worden provisie te maken. Om den wille van het beginsel protesteerde hij tegen deze resolutie en als hij een lid van het Huis kon bewegen zich bij hem aantesluiten zou hij zijn protest tot een stemming willen doorvoeren. Geen woord van deelneming had het Gouvernement voor de betrekkingen van hen, die bij honderden koud en stijf om en bij de mijnopeningen van Pontypridd lagen (‘O, o’). Waren het slechts rang en titels, die het Huis der Gemeenten tot betuigingen van sympathie en deelneming aanleiding gaven? Hoe spoediger die waarheid daarbuiten bekend werd hoe beter. Hij daagde uit tot een stemming in de hoop dat enkelen ten minste bereid zouden gevonden worden om te protesteeren tegen deze hansworsterij. (‘O, o’). De kwestie werd daarop gesteld en slechts de stem van den heer Hardie werd gehoord in oppositie. Niemand bereid vindend hem te | |
[pagina 198]
| |
steunen hernam deze zijn plaats en zoo, te midden van gejuich en gelach, werd de motie aangenomen. Dit is de man die alleen, geheel alleen durft staan. Bismarck, als hij het parlement met uitdagende minachting behandelde, had het Koningschap en het leger achter zich, Disraeli bevond zich tusschen de Tories, die hem toejuichten. Keir Hardie stond daar als een geschuwde en gehaatte tegenover die zes honderd anderen, gesteund door al de kennis, de geleerdheid, den rijkdom, de tradities, het talent, de ontzettende macht van overlevering en gewoonte, van belang en bezit, van het Vereenigd Koninkrijk. Ik ken geen ander mensch die in dezelfde mate het zelfvertrouwen, de tot metalen vastheid geworden overtuiging in zich droeg, die het hem mogelijk maakte alleen te staan, alleen te strijden, alleen te winnen, en vooral alleen de nederlaag te dragen. En daarbij toch een zoo bescheiden mensch te blijven, zoo volkomen vrij van ijdelheid en heerschzucht. Overwinning of nederlaag, het bleef voor Keir Hardie hetzelfde. Overwinning of nederlaag zij deden hem geen haarbreed van de door hem gekozen lijn afwijken. Hij gaf de waarheid, zooals hij die zag, zonder terughouding, zonder berekening, met een eerlijkheid en onverbloemdheid, als althans in het Engelsch Parlement heel zelden gehoord wordt. Republikein van opvatting is hij altijd gebleven, al heeft hij er later in het openbaar misschien nooit op zoo nadrukkelijke wijze, als in het boven beschreven geval uiting aan gegeven, meenende dat het zwaartepunt van den strijd, dien hij voerde, elders lag. Toen hij vele jaren later bij gelegenheid van het bezoek van King Edward aan den Tsaar zich in afkeurenden zin daarover uitgelaten had, en de Lord Chamberlain voor het uitzenden van uitnoodigingen aan de leden van het Lagerhuis voor de feestelijke samenkomsten op Windsor Castle Keir Hardie van de lijst geschrapt had, verklaarde de toen veertig leden tellende Labour Partij zich solidair met hem en verklaarde van geen uitnoodigingen gebruik te zullen maken voor de naam van Keir Hardie weer op de lijst gebracht werd. | |
Het Kamerlid van de werkeloozen.Deze schermutselingen over het erfelijk koningschap of de handelingen van vorstelijke personnages zijn echter met meer dan tweede-of derde-rangs incidenten vergeleken met zijn strijd om ekonomische en sociale verbeteringen. En het waren in die eerste jaren in het Parle- | |
[pagina 199]
| |
ment, dat hij South West Ham vertegenwoordigde, vooral de werkeloozen, wier droevig bestaan hij onthulde, tot wier onvermoeiden en welsprekenden kampioen hij zich maakte. Een dier debatten wensch ik in het kort hier te memoreeren. Beginnend met het geven van eenige statistieken, om zijn hoorders de uitgestrektheid van het kwaad in al zijn omvang te doen kennen, deed hij vervolgens eenige praktische voorstellen ter voorziening in den nood, met welker tenuitvoerlegging onmiddellijk een begin kon gemaakt worden als de wil daartoe van het goevernement slechts even groot ware als zijn bevoegdheden. ‘En terwijl Hardie - hier laat ik het woord aan een den spreker genegen Engelsch verslaggever - van punt tot punt met zijn gematigd, intelligent betoog voortging, scheen het Huis in zekere mate, een juister begrip te krijgen van het fenomeen, dat zich in een cap en een broek van niet te modieuzen snit aan hun beschouwing opgedrongen had. Voor de eerste maal zagen de regeerders van het volk, die zoo lang geregeerd hadden ten voordeele van zichzelven en hun standgenooten een man van het volk tegenover zich. Een man, die daar staat en hen aanziet uit heldere, eerlijke oogen, die niet daar is om hun kleeding en manieren na te apen als zich schamend voor zijn klasse, maar die daar is als de eerste eener nieuwe type van wetgevers, waarvoor zij langzaam misschien, maar zeker zullen hebben plaats te maken. Een man, die daar is als de voorhoede van een leger, dat de beteekenis duidelijk zal maken van de leus, dat de regeering zal zijn van het volk, door het volk en voor het volk. De meest vermakelijke bizonderheid van het incident was de verandering die allengs over de frontbanken kwam, naarmate Hardie zijn pleidooi voortzette. De heeren hadden zich neergezet in de gewone verscheidenheid van houdingen, bereid om - laat ons zeggen - een half oor te leenen aan het nieuwe lid en slechts geprikkeld door een zeer flauw gevoel van nieuwsgierigheid. De geachte Arthur Balfour was slap-eleganter dan ooit en scheen het, evenals de bloem der conservatieve jeugd iets geweldig-landerigs te vinden, maar dat men nu eenmaal ondergaan moet, John Morley nam den spreker op met een week-philosophischen blik, Harcourt was verdiept in de behandeling van een bundel papieren op de tafel en de Grand Old Man (Gladstone) lag achterover leunend met zijn kin op de borst naar den grond starend. Naarmate Hardie zijn stellingen uit elkaar zette, kwam er weer leven in deze gewoonlijk impassieve banken. Toen Hardie de punt van zijn | |
[pagina 200]
| |
speer op de Liberalen richtte, naar aanleiding der toejuichingen, die van dien kant kwamen, omdat hij zeide van protectie geen heil te verwachten, was Balfour's belangstelling dermate gestegen dat hij zich samenraapte en over zijn schouder naar den spreker op keek, en Gladstone, een boek van de tafel opnemend en voorgevend het te lezen, hield hem steelswijze in het oog gedurende het overig deel zijner rede; en langzamerhand, als Hardie een anderen welgemikten stoot aan een der partijen toebracht, richtte de oude man zich vlug met een opmerking tot Harcourt, dan even vlug tot den persoon, die aan zijn anderen kant zat, en ging voort Hardie gade te slaan. Tegen den tijd, dat Hardie zijn rede eindigde waren zij geheel oog en oor. Als had hij den besten wijn voor het laatst bewaard, besloot Hardie zijn rede met een beroep op de Iersche partij. Deze werkeloozen en hun families, zeide hij, tellen niet minder dan vier millioen menschen, zij zijn een natie. Als de Troonrede geen melding van Home Rule gemaakt had, dan zoudt gij, die Ierland vertegenwoordigt, immers een amendement daarop voorgesteld hebben zonder te overwegen of dit het Ministerie in gevaar zou brengen of niet. Er is geen sprake van deze natie van werkeloozen in de Troonrede, welke overweging mag u dan weerhouden een amendement ten hunnen behoeve te ondersteunen? Dan als climax, met een stem dieper en zoo mogelijk ernstiger dan te voren, zeide hij in tonen, die elken hoek van het Huis vulden: ‘Men zegt mij, dat mijn amendement, als het aangenomen mocht worden, als een votum van wantrouwen in het Ministerie zou beschouwd worden. Het is bedoeld als een votum van wantrouwen: een Ministerie, dat deze kwestie der werkeloosheid ignoreert en dat er niettemin aanspraak op maakt de belangen van elke klasse der gemeenschap te vertegenwoordigen en te behartigen is het vertrouwen van het Lagerhuis en van de Natie onwaardig.’
In deze dagen, dat hij daar alleen stond in het Lagerhuis was hij de aanklager, de manende stem, het zedelijk geweten van dat Huis. Een moralist van grooten stijl, dat was Keir Hardie. Wegwerpend den konventioneelen strijd tusschen Whigs en Tories, daartegenover stellend de éénheid en saamhoorigheid van de natie, plaatste hij de groote elementaire waarheden, die aan het oog van de meesten, bezig met hun eigen beperkte belangen, verborgen bleven, plaatste hij de groote elementaire gevoelens, uit het dieper wezen van den mensche- | |
[pagina 201]
| |
lijken maatschappijvorm hun oorsprong nemend, telkens en telkens weer voor de afgevaardigden van zijn volk. Het verklaart den haat door hem gewekt bij de in hun rust en eigenliefde gestoorde bezittende en heerschende klassen. ‘Hij moest gefusilleerd worden,’ was in die kringen een dikwijls gehoord gezegde. En in een tijd of periode van ruwer vormen en door wet en zede minder gebreidelden hartstocht zou iets dergelijks waarschijnlijk zijn deel geweest zijn. De bitterheid tegenover hem was nog grooter dan die tegenover den eens zoo diep verfoeiden Ierschen leider Charles Stewart Parnell. Slechts zijn intieme vrienden wisten hoe zeer hij leed onder de valsche voorstellingen en kwaadaardige aanvallen, onder den spot en het venijn, waarvan hij in de pers en in anonieme brieven het doelwit was. Maar naast dien sterken haat stond een niet minder groote liefde. In duizenden harten was de genegenheid, die men Hardie toedroeg, sterker dan die voor een broeder. Hij werd geëerd als een meester door zijn discipelen. De in smart en nood verkeerenden gingen tot hem om steun en opbeuring. En niet alleen bij de verdrukten en geslagenen, niet uitsluitend ook bij wat men in het dagelijksch leven de arbeidersklasse noemt vond hij dat groote vertrouwen. Tal van intellektueelen, tal van de meest intelligente mannen en vrouwen in de Engelsch-sprekende landen en daarbuiten hebben na en voor zijn dood getuigd van wat Keir Hardie voor hen was. | |
Het oordeel van Bernard Shaw.Een man als Shaw b.v. een scherp, en wel het allerminst een gemoedelijk of zoetsappig intellekt, een lid van de Fabian Society bovendien, voor welker voortreffelijken wetenschappelijken arbeid Keir Hardie zich zeker niet aan lof te buiten ging, huldigde hem bij zijn dood in woorden, welker brandende felheid en bitterheid den uiterlijken kant van een diepe genegenheid en waardeering vertoonen. ‘Het moet een algemeene opluchting in het Lagerhuis gegeven hebben,’ zegt hij, ‘dat Keir Hardie's lichaam den weg van alle stof gegaan is. Ik wenschte dat ik hun vrees voor hem weer kon doen opstaan door er bij te voegen, dat zijn ziel zich onder hen blijft bewegen maar daar ben ik niet zoo zeker van: hij schijnt ze voor het oogenblik met zich genomen te hebben. Het Huis der Gemeenten is zeker een | |
[pagina 202]
| |
veel fatsoenlijker plaats nu hij er niet meer is. Want als Hardie opstond om vragen te stellen, wat konden ze dan anders doen dan liegen, liegen, liegen, onbeschaamd en kwaadaardig liegen.... Ik kan niet zien wat Hardie anders kon doen dan doodgaan. Want hoe staan de zaken?’ Nadat Shaw dan aan de arbeidersafgevaardigden in het Parlement al hunne gedurende den oorlog begane domheden en lafheden, hun gebrek aan zelfvertrouwen en karakter, hun verloochening van alle beginselen, waarvoor zij tientallen jaren gestreden hebben, voor de voeten geworpen heeft en na de altijd zich-zelf-zijnde en karaktervolle houding van Hardie daartegenover gesteld te hebben, laat hij dezen, zijn opstel een dramatischen vorm gevend, het woord tot hen richten.... ‘Hardie, ontsteld, zeide: “Zijt gij demokraten? Neem je met dit alles genoegen?” En zij antwoordden: “O, om Gods wil, houd je stil. Weet je dan niet dat we in oorlog zijn? Is dit een tijd voor demokratie, en de-waarheid-spreken, en Vrijheid en Socialisme en al die meeting-nonsens. Kan je niet wachten tot de oorlog voorbij is? Dan kan je weer wawelen zooveel als je wilt om stemmen voor ons te winnen.” En de heer Asquith glimlachte en zeide: “Mijn vriend, ik kan hun alles te slikken geven en hoe meer ik hun te slikken geef, hoe luider ze mij toejuichen!” En daar Asquith volkomen gelijk heeft en dwazen met anders kan regeeren dan naar de mate van hun dwaasheid, schoot er voor Hardie weinig anders over dan hemelwaarts te gaan en te erkennen dat zijn Koninkrijk niet van deze wereld is.’
Keir Hardie had de fouten als men het fouten noemen mag, van zijn groote hoedanigheden. Eenzijdig zijn wij allen, en onze verschillen worden door anders-aangelegde naturen gewoonlijk fouten genoemd. Vooral bij Keir Hardie kan men moeilijk van fouten spreken omdat hij zich den aard en den omvang zijner vermogens zeer goed bewust was. | |
Geen staatsman.Hij was een agitator, een kampioen, een pionier, een apostel, maar hij was geen staatsman of wetgever. Het leven van den laatste is een aaneenschakeling van compromissen, van geven en nemen, van zich richten naar de momenteele gegevens, van opportunistische methoden en daar was Keir Hardie de man niet voor. | |
[pagina 203]
| |
Het geheim van zijn invloed lag elders. Dit lag in zijn zeldzamen eenvoud, zijn doorzichtige oprechtheid, zijn onfeilbare trouw, zijn edelmoedig meegevoel. Ja, in dit laatste vooral. Het menschelijk element, het menschelijke, in den ruimsten zin, het de tradities overstijgend menschelijke, het niet door ras of kleur of nationaliteit beperkt of gebonden menschelijke, dit voelde men naar Keir Hardie luisterend als het voornaamste van zijn wezen. Dit algemeen-menschelijke - het was niet, zooals bij zooveel socialisten, louter een theoretische idee, een produkt van verbeelding en rede, het lag niet aan de oppervlakte, het was een integreerend deel van zijn persoonlijkheid geworden, het was doorvoeld. Het is een zeer zeldzame eigenschap. Zelfs de groote Dostoievsky, groot bovenal en bijna uitsluitend door de liefde welker weldoende en oneindige kracht hij in zijn boeken openbaart en verheerlijkt, was enghartig Russisch. In den vreemde voelt hij zich altijd als een visch op het drooge, omdat hij er zijn Russen mist. Zoo was Keir Hardie niet. Het was zeer zeker geen frivool en onzuiver cosmopolitisme, dat hem tot een groote vredelievende kracht in het Europeesche leven maakte, daarvoor had deze Schot een te sterk bewustzijn van ras en traditie, daarvoor had hij de prachtige natuur van het Schotsche hoogland en de Schotsche meren te lief, daarvoor was hij te zeer een leerling van Carlyle en Burns, het was - onder den invloed van zijn socialistisch inzicht - een liefde voor den mensch als mensch, die dit gevoel van afkomst en ras, deze warme genegenheid voor eigen land en volk oversteeg, verwijdde en heiligde. Hij was meer dan vaderlander, hij was socialist. Het is deze liefde, die hem kon doen weenen over het al te spaarzaam middagmaal - eenige korrels mais - van een Hindoe-schoolknaapje. Hij had, zooals een der beminnelijkste Engelsche vrouwen, Mrs. Despard zeide: ‘iets van de vrouw en het kind in zich,’ of zooals Mary Macarthur het uitdrukte: ‘hij had een moeders hart.’ Hierin lag zijn gevoeligheid voor smart en lijden, voor onrechtvaar digheid en onderdrukking, voor misdaad en wreedheid. Hieruit sproot voort zijn brandend verlangen aan alle onrecht een eind te maken. | |
Zijn invloed als spreker.En hierin lag ook zijn kracht als spreker. Want wat zijn hoorders aan hem bond, dat was de diepe en warme gemoedstoon, die zijn toe- | |
[pagina 204]
| |
spraken recht tot het hart deed gaan. Zij misten groote intellektueele kwaliteiten. Zij vormden ook in dit opzicht min of meer een tegenstelling met het oratorisch vermogen van mannen als Bismarck of Disraeli, mannen waarin de kracht het gevoel, zooal niet geheel uitdreef, dan toch onderhield, en die - geheel in overeenstemming daarmee - zich bijna uitsluitend tot het intellekt, niet tot het hart, van den toehoorder richtten. Vooral Disraeli's voordracht was helder, koud, impassief, koel en hooghartig zoowel van klank als betoogtrant. Maar zijn redevoeringen vonkelden van een spottend en bijtend vernuft, zich kleedend in de vormen van een rijke verbeelding. Wel zelden heeft een parlementair redenaar zich zulke stoute, weidsche, brutale vergelijkingen veroorloofd. Een klein staaltje, dat het ministerie Gladstone van 1868 geldt: ‘Zittend tegenover de Bank der Ministers,’ spotte Disraeli, ‘herinnerden zij aan die zee-landschappen, als de kusten van Zuid-Amerika meermalen te aanschouwen geven. Men ziet een rij uitgeputte vulkanen. Geen vlam flikkert op hun vale kruinen. Maar de situatie is nog gevaarlijk. Er zijn nu en dan aardbevingen en bijwijlen hoort men het donker rommelen van de zee.’ Dergelijke literaire fraaiigheden en aesthetische delicatessen treft men niet aan in de speeches van Keir Hardie. En toch zeggen zijn hoorders, waren deze dikwijls onvergetelijk en vormden een keerpunt in hun leven. In die toespraken alleen kon Keir Hardie de hooghartige, die steeds met rechten rug en opgeheven hoofd door het leven ging, een man dien men nooit zag buigen of vleien of strijkages maken, daarin alleen kon hij soms tot smeeken overgaan. ‘Kom nou, mannen en vrouwen,’ kon hij dan zeggen, met uitgestrekte armen zich tot zijn gehoor richtend: ‘Kom nou, ik smeek je, voor je eigen zaak en die van je kinderen, voor de zaak van de verdrukte armen, de afgejakkerde en bedrukte moeders, de uitgeworpen, werkelooze vaders - om hunnentwille en om den wille van ons geliefd socialisme, de hoop van vrede en menschelijkheid in deze wereld - mannen en vrouwen, ik smeek je, kom en voeg je bij ons en strijdt met ons den goeden strijd, waarin niemand falen kan.’ | |
De Independent Labour Party.Wij moeten thans eenige woorden zeggen over die organisatie, die meer dan van eenig ander mensch den indruk van Keir Hardie's | |
[pagina 205]
| |
geest draagt, die hem het nauwst aan het hart lag: de ‘Independent Labour Party.’ In den loop der jaren hadden zich hier naast de Scottish Labour Party, tal van lokale socialistische of arbeidersvereenigingen gevormd, die een van de oudere partijen onafhankelijke politiek beoogden. In 1893 vereenigden deze verspreide krachten zich tot een nationale organisatie. Keir Hardie was de eerste Voorzitter, en van de Bradford samenkomst, waaruit zij haar oorsprong nam, zou hij vele jaren later zeggen: ‘den indruk daarvan zal ik meenemen naar de eeuwigheid: de bizonderheden van de zaal, waar elk afgevaardigde zat en hoe zij er uitzagen, staan nog even helder voor me, als toen ik, slapeloos en gelukkig, mij om en om wierp op mijn bed, den nacht na de Conferentie. Tot het eind van zijn leven bleef Keir Hardie de voornaamste figuur, ja, ik mag wel zeggen, zonder te kort te doen aan de vele bekwame mannen en vrouwen die zij, voor en na, onder haar banier vereenigde - de leidende geest van deze partij. Wat zij voor hem was, drukte hij uit in de woorden: ‘De geschiedenis van de Independent Labour Party is voor mij als het verhaal van de fee, die haar staf zwaait over een tooneel van duisternis en oneenigheid en chaos en het in harmonie brengt met het morgenlicht, dat helder en sterk doorbreekt in het Oosten.’ Zij werd - naast de Social Democratic Federation en de Fabian Society, wier karakter en beteekenis hier uiteen te zetten mij te ver zou voeren - de voornaamste opvoedende kracht in de politiek en voor een groot deel in het algemeen geestelijk leven van de arbeidersklasse dezer landen en uit haar school kwamen de meeste mannen en vrouwen voort, die als zoodanig een leidende rol gespeeld hebben. Ook velen, die later een min of meer afwijkenden weg insloegen, mannen als John Burns, Tom Mann, Ben Tillett, ook de meeste vakvereenigingsleiders, die thans ten opzichte van den oorlog een andere houding aangenomen hebben als de I.L.P., hebben aan deze organisatie hun politieke ontwikkeling te danken. En het zelfde geldt voor een belangrijk deel van de vrouwenbeweging hier: Katharine Bruce Glasier, Isabella Ford, Mrs. Pankhurst, Margaret Mc Millan, Mary Macarthur, Mrs. Snowden, deze en andere leidende persoonlijkheden van opmerkelijk talent en groote welsprekendheid, komen uit de school van de I.L.P. | |
[pagina 206]
| |
Het orgaan dezer partij is de door Keir Hardie in de tachtiger jaren opgerichte Labour Leader, eerst een maandblad, maar al spoedig uitgebreid tot een weekblad en in de eerste periode van zijn bestaan voor eigen rekening door hem uitgegeven. In 1904 werd het overgenomen door de Partij en daarvan het officiëel orgaan. Keir Hardie echter bleef er nog vele jaren redacteur van en ook na zijn aftreden bleef zijn geest erin voortleven. En die geest bleef en blijft haar bezieling geven aan de Independent Labour Party. Het ruim en menschelijk, maar toch zeer principiëel socialisme van den man, en ook zijn internationalisme. Toen Katharine Bruce Glasier op de meeting ter eere van zijn nagedachtenis te Londen gehouden o.a. zeide: ‘Een man als Keir Hardie kon dezen oorlog niet overleven, hij had daarvoor de mannen en jongens die den dood tegemoet gingen, te zeer lief, en niet alleen de jonge mannen van zijn eigen land, maar ook de Duitsche.... toen ging er een luid en lang gejuich op uit de saamgepakte menigte, een kreet van verzet tegen de campagne van haat, die thans dit volk, en alle belligerente volken, bedwelmt en vergiftigt, een kreet om menschelijkheid en broederschap. | |
Liefde en haat.De liefde en haat, die Keir Hardie gedurende zijn leven wekte, zijn vooral nu, in deze verhouding tot den oorlog, geheel overgegaan op de Vereeniging, die hij liefhad als een moeder haar kind. Er is geen twijfel aan of de Independent Labour Partij in haar onbuigzame en afwijzende houding tegenover den Europeeschen menschenmoord, in haar blijvend op den voorgrond stellen van het internationaal ideaal tegenover het alle perken van menschenwaarde en gezond verstand te-buiten-gaand, het als een wild dier met de vlam der vernieling in het oog rondsluipend Jingoisme, er is geen twijfel aan of de Independent Labour Party is op het oogenblik de meest gehate, de diepst verfoeide organisatie in Groot-Brittanje, maar ook is er geen vereeniging, die in deze kritieke dagen zoozeer de liefde en trouw van haar leden weet te wekken, die met zooveel loyauteit en trots door haar leden aangehangen wordt, die in haar leden zooveel geestkracht en edelmoedigheid te aanschouwen geeft als die veel gesmade I.L.P. Het is verwonderlijk, hoe zij haar leden in den storm tesaam ge- | |
[pagina 207]
| |
houden heeft, en moge de verschroeiende sirocco van het patriottisme tijdelijk haren invloed verduisterd hebben, ik twijfel er niet aan of deze zal met de verscherpte tegenstelling tusschen kapitaal en arbeid die de oorlog en zijn gevolgen onvermijdelijk met zich brengen moet, met de geweldige beroeringen in het ekonomisch en maatschappelijk leven, die ons te wachten staan, met de walging die eens op deze orgie van beestelijkheid volgen moet, krachtiger dan ooit herleven. Reeds thans ofschoon dwars tegen den stroom der opgezweepte passiën ingaande, heeft haar orgaan, de Labour Leader, een oplage bereikt grooter dan ooit te vorenGa naar voetnoot1). | |
Journalist.Keir Hardie als schrijver treft ons niet door bizondere kwaliteiten. Men voelt het, deze mensch heeft zich nooit toegelegd op het schrijven van mooie zinnen. Hij wil alleen heel zaakrijk en duidelijk zeggen wat hem op het hart ligt. Zijn aandacht is altijd meer op den mensch dan op de schoonheid gericht. Het is geen werk dat in zijn vorm of uitdrukkingswijze - zooals dat van Shaw, Bruce Glasier, Ramsay Macdonald e.a. - eigenschappen vertoont, die aan de bladzijden een speciale aantrekkelijkheid verleenen. Het is helder, eenvoudig, en er staat geen woord te veel in, het is eerlijk en doorzichtig als de man zelf, maar men leest het uitsluitend om den inhoud. Een inhoud, die ons een dieper kijk geeft op zekere lagen der bevolking, hun wenschen en streven, dan de meeste andere geschriften, een inhoud, die van die wenschen en dat streven voor een groot deel de rechtvaardiging bevat. Het symbool van eene naar de openbaring van haar macht en dieper wezen, naar het geestelijk licht der nieuwe gemeenschap strevende klasse - dat was Keir Hardie, en zijn geschriften vertoonen ons een der kanten daarvan, maar niet den meest invloedrijken. Die lag in den redenaar. Want in de direkte mededeeling van mensch tot mensch komt de mensch als geheel, en vooral zijn gemoedsleven, beter tot zijn recht. | |
[pagina 208]
| |
Indie.Ook van een werkje als ‘India’ is de inhoud het belangrijke. Het geeft ons zoo'n geheel andere voorstelling dan wij van den ambtenaar of toerist te zien krijgen. Sterk komt dit uit in de bladzijde, die ik mij hier veroorloof overtenemen, die ik mij vooral daarom veroorloof overtenemen wijl mij de overeenstemming trof met Hollandsch-Indische toestanden. Hij spreekt over Simla, het hoog in de bergen gelegen, gezonde en koele toevluchtsoord van het Britsch-Indisch Goevernement als de hitte in de vlakten te zengend wordt. ‘De politieke atmosfeer van de plaats is even kalm en sereen als de natuurlijke. Daar beneden in de smoorhitte vlakten, zevenduizend voet beneden ons, zijn millioenen menschelijke wezens gedompeld in onoverzienbare armoede, - anderen, die zij liefhebben, sterven als vliegen aan pest en hongersnood en zijzelven zijn altijd hongerig. Toen ik de door pest en hongersnood geteisterde dorpen bezocht, had het mij toegeschenen alsof een zwarte wolk het leven van die menschen omwikkelde, met geen straal van zonlicht borend door de duisternis. Maar in Simla was alles veranderd als had een tooverstaf hier zijn werk gedaan. Hier in deze prachtig toegeruste bureaux, stellen bekwame ambtenaren de rapporten samen uit de mateialen hun verstrekt door hun ondergeschikten. In de meeste landen scheidt iets als een golf de regeerders van de geregeerden; hier is de golf tot een onoverbrugbaren afgrond geworden. De beambten in de dorpen staan tegenover de naakte, harde, droevige feiten, maar vóór dat hun rapporten Simla bereiken hebben zij een proces van zifting en zuivering ondergaan in den loop waarvan al de grover elementen geprecipiteerd zijn, zoodat weinig anders dan rooskleurige ether de sereene hoogten daarboven bereikt. Tonnen blauwboeken zullen daar onomstootbaar aantoonen dat de toestand van den landbouwer niets te wenschen zou overlaten, als verderfelijke stokebranden hem slechts alleen wilden laten. Het Gouvernement van Indië in zijn tegenwoordigen vorm gelijkt een enorm militair despotisme eenigszins getemperd door een civiele bureaucratie. Elke poging om ook maar de geringste volksrechten te winnen wordt door de Olympiërs die de hoogten van Simla bewonen als een bedreiging van de stabiliteit van het Rijk beschouwd. De mannen daarboven zijn ruimdenkend, verlicht, bevoegd en bekwaam | |
[pagina 209]
| |
op velerlei levensgebied, maar wat betreft Indië en zijn Gouvernement hebben de meesten slechts één denkbeeld - de dingen houden zooals zij zijn. Persoonlijk fragen zij geen schuld. Zij zijn de erfgenamen van een stelsel dat in den loop der jaren zich gekristalliseerd heeft, en dat hen nu evenzeer bindt als het den armen, ongelukkigen zyot (landbouwer) doet. Verandering beteekent last, brengt onrust en de vrije lucht der openbare kritiek ontbreekt om hun deze op te dringen of met haar invloed de hardheid van het officiëel régime te temperen. Al wat met het Bestuur hier verband houdt is levenloos, zielloos en onpersoonlijk. De menschen bedoelen het goede, maar om onder de huidige omstandigheden het goede te doen is weinig anders dan onmogelijk. Ver beneden, in het lage land, bewegen zich de dorpsbeambten, die zich verplicht voelen aan alles een zoo mooi mogelijken schijn te geven en te verbergen wat aan de hooger Bureaucratie leelijk of onaangenaam moet voorkomen. Wetend wat Simla genoegen doet doen zij hun best te verstrekken wat verlangd wordt. Van den slecht-betaalden, omkoopbaren politie-beambte gaat het rapport naar den hoogeren Indischen beambte, van dezen naar den controleur, van den controleur naar het Provinciaal Bestuur en van het Provinciaal Bestuur naar het Keizerlijk Bestuur. In den loop van dit proces ondergaat het veel veranderingen, en wee den controleur, die zijn eigen denkbeelden te zeer op den voorgrond durft stellen, zelfs waar het de mededeeling van feiten geldt. Er zijn mij gevallen bekend waarin dergelijke lieden het slachtoffer van hun eerlijkheid werden omdat zij hadden durven zeggen dat er hongersnood heerschte in hun district, terwijl de Gouverneur van de provincie verklaard had dat er geen was.’ Wie denkt bij deze beschrijving niet aan de voortreffelijke uiteenzetting die Multatuli in zijn Max Havelaar van het Indisch regeersysteem gaf en de voorliefde in de hooger lagen van onze eigen ambtenaarswereld heerschend voor de rapporten van ‘rustige rust.’ | |
‘Een vogel met geknipte wieken.’Toen bij de verkiezingen van 1906 de ‘Labour’ groep in het Parlement van vier op dertig leden kwam werd Keir Hardie daarvan de leider. Maar het was geen positie, waarin hij zich thuisvoelde. Hij had zich te lang bewogen aan den buitenkant van het politieke leven, in de | |
[pagina 210]
| |
wereld van den propagandist, waarin hij sedert zijn kinderjaren zijn dagen en nachten doorgebracht had en waar zijn hart lag, om zich gemakkelijk te schikken in de routine, de conventies en benauwende beperkingen van het parlementaire leven. Hij voelde zich sterk ten opzichte van de groote gevoelswaarheden, de elementaire drijfkrachten van het menschenhart, en daarover sprekend tot de mannen en vrouwen, waarin hij zijn gelijken zag, kon hij zich geheel en in vrijheid geven. En dat kon hij ook, alleen, staand in het Parlement, als ‘Kamerlid van de werkeloozen.’ Van het geven en nemen, het sluiten van compromissen, het manoeuvreeren om bepaalde voordeelen te behalen was in die dagen nauwlijks sprake. Het was een getuigen van het geloof dat in hem was, een getuigen zonder verwachting dat daarmee onmiddellijke voordeelen behaald zouden worden, een spreken tot de massa meer dan speciaal tot de leden van het Parlement. Maar met de komst van de Arbeids-partij, die ook in bepaalde materiëele vormen, in direkte materiëele voordeelen haar bestaan rechtvaardigen wilde, werd het een berekenen meer dan een getuigen, een werk van logisch verstandelijk inzicht, van taktiek en strategie, meer dan een instinktief aanvoelen en pleiten. En daar was Keir Hardie de man niet voor. Niet als een Bebel of Jaurès voelde hij zich ‘the right man on the right place’ in het Parlement. Alle halfheid, alle schipperen, alle commercialisme was dezen onbuigzame vreemd. Het maakt zijn kracht maar ook zijn zwakheid uit. Hij wist het zelf zeer goed. ‘Ik heb getoond een pionier te kunnen zijn,’ zeide hij op de Bradford Conferentie van 1914, ‘maar ik word niet zoozeer geleid door overwegingen van politiek of het bedenken eener lange serie van gevolgen als door intuitie en inspiratie. Ik weet wat ik het goede geloof te zijn en ik handel daarnaar. De Natuur schiep mij niet voor officiëele betrekkingen....’ Wat aan het hoofd van een kleine groep in het Parlement te bereiken viel moest uit den aard der zaak zoozeer te kort schieten bij wat deze mensch dat parlement verlangde te doen, dat het hem een voortdurende kwelling werd. Waar hij, noodgedwongen en met tegenzin, maar om eenig direkt resultaat te bereiken, zich tot opportunistische methoden liet verlokken, liep het gewoonlijk mis. ‘Ik voel me als een vogel met geknipte veeren,’ zei hij zelf ervan. Voor het praktische werk, dat in het Parlement te doen viel elk wetsvoorstel in verband te brengen met het geheel der werkzaamhe- | |
[pagina 211]
| |
den van een zitting en met den staat van de politieke partijen en de aan het roer zijnde Regeering, van elk wetsvoorstel nauwkeurig de gevolgen te berekenen, die het in de naast-bij-zijnde en wat-verder-af liggende toekomst zou hebben op die partijen, die Regeering, en den algemeenen gang van zaken, daarvoor was die pittige intelligente en scherpziende landgenoot van Hardie, een man van minder doorzichtig, maar ook meer doorwrocht geestesleven, van minder emotioneele uitstraling maar grooter geestelijke verdieptheid, daarvoor was Ramsay Macdonald veel meer de man dan Hardie. Maar dit doet niets af van de waarde en beteekenis van Hardie's persoonlijkheid. Elke eigenschap, elke deugd, elk talent - hoe dikwijls worden wij bij de bestudeering van groote persoonlijkheden er aan herinnerd - brengt haar éénzijdigheid met zich. Keir Hardie was in dit opzicht een idealist, te sterk en oprecht van idealisme om het neer te buigen en het aan te passen bij de eischen van den dag, de eischen der praktijk. Goddank, dat ook zulke er nog zijn. Wat hem trok waren de groote fundamenteele beginselen, niet de broksgewijze uitwerking daarvan in administratieve details. Hij had het belangelooze, het zich geven aan het buiten hem gelegene van de dichterlijke natuur, maar het was niet het aesthetisch schoonheidsverlangen van den kunstenaar, het was het ethisch schoonheidsverlangen van den hervormer, dat zijn leven richting gaf, het was niet in vorm en kleur, in geluid en beeld, maar in den mensch zelven, zijn deelgenoot in het lief en leed van den tijd, dat hij dat schoonheidsverlangen trachtte te belichamen. Hij vervulde zijn functie als leider van de nieuwe groep in het Lagerhuis gedurende een tweetal jaren met groote toewijding, hij gaf die groep een blijvenden grondslag. Toen trok hij zich uit de leiding terug. Er was geen heerschzucht in hem; hij had voor zichzelven geen verlangen naar macht of roem; hij was altijd gaarne bereid geweest jongeren aan te moedigen en voor jongeren plaats te maken, waar dit zonder schade voor de zaak, die hij diende, mogelijk bleek. | |
Een hard leven.Des te eer moest hij geneigd zijn daartoe over te gaan, daar zijn gezondheid ernstig geleden had. Hij had een hard leven gehad. Ofschoon altijd een geheel-onthouder en van nature met een sterk gestel begiftigd, hadden de ontbering als kind en het zware werk in de mijn | |
[pagina 212]
| |
als aankomend jongeling, meer nog zijn zeer ingespannen en vermoeiend leven in later jaren, hem - zooals dat van het arbeidersleven in het algemeen geldt - reeds vroeg oud gemaakt. Gedurende meer dan twintig jaren had hij bijna elken avond en op Zaterdagen en Zondagen dikwijls tweemaal of zelfs driemaal meetings toegesproken, daarbij lange afstanden afleggend, zijn maaltijden niet zelden verzuimend of overhaast nuttigend, met lokale bestuurders tot diep in den nacht samenkomsten houdend, en in elk vrij oogenblik de tientallen brieven, die hem dagelijks bereikten, beantwoordend of artikelen voor de pers gereedmakend. Als het parlement zitting had, ging hij nooit vóór drie uur 's nachts naar bed, om toch den volgenden morgen reeds vroeg weer bij de hand te zijn. Waar zijn hulp noodig was, kon Keir Hardie niet weigeren. Hij bleef ook in dit opzicht altijd dezelfde. Mary Mac Arthur deelt ons daarvan een opmerkelijk voorbeeld mee. Er was een onbeduidend werkstakinkje aan een sodawater-fabriek en het stond er slecht voor met de betrokken meisjes. Toen kwam haar leidster Mary Macarthur, onervaren en onwetend als zij in die dingen nog was, op het idee zich naar het Lagerhuis te begeven en een van de arbeiders-afgevaardigden te vragen de meisjes moed in te spreken; reeds door zijn optreden alleen, dacht ze, zou de fabrikant er misschien toe komen een meer toegevende houding aan te namen. Zij sprak verscheiden kamerleden aan ‘maar zij maakten haar een verwijt van haar overmoed; zij hadden ander en ernstiger werk te doen. Ik keek erg teleurgesteld, toen ik Hardie ontmoette, die mij vroeg: ‘Wat scheelt er aan?’, ik sprak hem van mijn dwaze inbeelding. ‘Wanneer is de meeting?’ vroeg hij. ‘Van avond,’ antwoordde ik. ‘Ik zal komen’, zei hij, en hij kwam. En nog dikwijls zie ik hem daar op die houten kist aan den hoek van een morsig straatje staan, die groep havelooze meisjes toesprekend en hun zeggend, dat ofschoon zij klein waren vergeleken met de groote fabriek zij hem toeschenen grooter en grooter te worden en de fabriek kleiner en kleiner. Zij begrepen hem niet, maar zij vergaten niet, dat de leider van de Arbeiderspartij naar hun achterbuurt gekomen was om hen toe te spreken. Een zoo inspannend bestaan, een zich zoo onvoorwaardelijk geven had te veel van zijn lichaam geëischt; een ernstige ziekte bracht hem aan den rand van het graf en de geneesheeren achtten een groote reis noodzakelijk. Toen maakte hij zijn reis om de wereld, bezocht Zuid- | |
[pagina 213]
| |
Afrika, Australië, Canada, en vertoefde ook een paar maanden in Indië, waarvan ik reeds melding maakte. Een grooter inzicht in de behoeften van die afgelegen deelen van het Wereldrijk was er het gevolg van en na zijn terugkeer trad hij meer malen voor de bevolkingen dier streken, inzonderheid van Britsch-Indië in het krijt. Maar de Independent Labour Partij en haar socialistischen arbeid bleef hem het naast liggen. | |
Het einde.Bij het uitbreken van den oorlog was hij ongesteld en deze katastrofe heeft naar het oordeel van al zijn goede bekenden zijn einde verhaast. ‘Keir Hardie stierf aan een gebroken hart,’ is de commentaar van Ramsay Macdonald. ‘Dat de oorlog hem doodde,’ zegt zijn oude vriend en secretaris Frank Smith, ‘is een feit duidelijk aan allen, die sedert het uitbreken van den oorlog omgang met hem hadden.’ Hij was nooit meer dezelfde. De gedachte aan deze verschrikkelijke slachting spookte dag en nacht door zijn geest. Rust werd hem voorgeschreven, maar hij kon niet rusten. Het Internationalisme lag hem diep en vast in het gemoed. Als hij van de broederschap der werkers sprak, dan dacht hij niet alleen aan die van zijn eigen land. Een van de gelukkigste oogenblikken zijns levens was geweest, toen hij op het Congres te Amsterdam in 1904 Pleckhanoff, de Rus, en Katayama, de Japannees, ondanks den strijd van hun regeeringen en legers, elkander omhelzen zag. Dat vond hij een prachtig voorbeeld, vooral daarom zoo treffend, wijl het hier een afgevaardigde van het blanke en van het gele ras gold. En nu, zoodra het eerste kanonschot gevallen was, zag hij in alle landen de leiders der socialistische partijen hun vlaggen neerhalen en zich onder de bevelen van hun politieke en industriëele vijanden stellen om elkander den dood te doen. Het was een slag niet meer door hem te boven te komen. Wel wist hij, dat het Socialisme zich herstellen zou, maar ‘Ik ben te oud geworden om opnieuw te beginnen,’ zei hij. ‘Het schijnt ongelooflijk,’ liet hij zich tijdens hun laatste samenkomst tegenover Bruce Glasier uit. ‘Maar,’ ging hij na een oogenblik peinzens voort, ‘misschien verwachtten wij te veel. De Internationale was nog maar in haar babykleeren, ze was wat begonnen te praten, maar nog niet tot denken en handelen gekomen. De Independent Labour Partij, de Sociaal- | |
[pagina 214]
| |
Democraten van Rusland, Dr. Liebknecht en zijn groep in Duitschland, en de Italiaansche Socialistische Partij hebben hoofd en hart hoog opgehouden in den storm. Het is meer dan gezegd kan worden van eenig christelijk genootschap, behalve de kwakers.’ Den 26sten September 1915 eindigde zijn leven en eenige dagen later werd zijn lijk in een processie, waarin alle schakeeringen van de geavanceerde beweging hier vertegenwoordigd waren, en van een lengte en beteekenis als Glasgow nooit te voren aanschouwd had, naar het Crematorium aldaar gebracht. | |
Slotbeschouwing.Keir Hardie is een van die figuren, wier beschouwing ons vreugde en moed geeft. Ik geloof, dat ook zij wier opvattingen in sociaal of politiek opzicht van de zijne verschillen hem lief kunnen, ja moeten hebben, als zij slechts waarlijk tot het wezen van dezen mensch weten door te dringen. Als men bedenkt wat uit dezen knaap die nimmer schoolging, die de beste jaren van zijn jeugd in de donkere mijngangen doorbracht, gegroeid is, hoe hij uit kracht van zijn sterk en edel zieleleven, de leider van zijn klasse en meer dan dat de pionier, de apostel van een geheel nieuwe levensbeschouwing werd, hoe hij ondanks alle zorgen en hindernissen, en voor een groot deel juist daardoor, ook in later jaren toen hij een man van beteekenis en invloed in het land geworden was, de volkomen trouwe, volkomen eenvoudige, volkomen offervaardige mensch bleef, die eigen gemak en belang geringschatte, waar hij anderen helpen kon, hoe er geen andere eerzucht, geen ander machtsverlangen in hem te ontdekken valt dan de groote zaak te dienen, waaraan hij zijn leven gewijd had, als men dat alles bedenkt en zich een oogenblik in de sfeer verplaatst, die zulk een groei, zulk een ontwikkeling, zulk een leven voortbracht, dan voelt men zich, ons opvoerend boven het gewoel en geweld van de destructieve passiën, die ons omringen, een stroom van levenskracht en vertrouwen in de menschheid en haar eindelijke bestemming, door de ziel gaan. Wat hem het sterkst onderscheidt, dat waarin zijn kracht, zijn grootheid, zijn triomf lag, het was zijn menschelijkheid, zijn meegevoel. En dit is ook wat hem onderscheidt van die mannen van het succes en de macht, wier levens mij hier en daar tot een vergelijking, in menig opzicht een tegenstelling met het zijne, uitlokten, groote reaal-politici als Disraeli of Bismarck. | |
[pagina 215]
| |
Men komt niet tot zulk aanzien, men wekt met een zoodanige mate van bewondering en vereering, van enthousisamse zelfs, als deze mannen gedaan hebben, zonder groote hoedanigheden. Reaal-politici mag men hen heeten, maar zij zijn op hun wijze idealisten, hun idealisme echter is van een engeren aard dan dat van een Keir Hardie. Met egoisme alleen valt in deze wereld weinig te bereiken. Een zeker altruisme, zekere sociale driften komen in alle menschen van beteekenis tot uiting. L'égoisme, zegt Guyau, c'est l'éternelle illusion de l'avarice prise de peur à la pensée d'ouvrir la main, ne se rendant pas compte de la fécondité du crédit mutuel, de l'augmentation des richesses par leur circulation.’ Dit soort gierigheid vindt men bij dergelijke menschen niet. Er zijn mooie trekken van altruistischen aard, zoowel in het leven van Bismarck als van Disreali. Toen Bismarck in zijn jonge jaren een soldaat, die paarden baadde, mee gesleurd zag door den sterken stroom, aarzelde hij niet, ofschoon in volle uniform, van de brug, waarop hij het ongeval aanschouwde, in het water te springen en met groot gevaar er zijn eigen leven bij in te schieten redde hij dat van zijn medemensch. Een dergelijke edelmoedigheid was bij Bismarck echter niet meer dan een opwelling, het was niet een geestesrichting; vooral tegenover andersdenkenden en tegenstanders was hij verre van edelmoedig, integendeel hij is bijna doorloopend van een koppige, bijziende haatdragendheid. Disraeli had in dit opzicht en in het algemeen in het meer begrijpende van zijn geest, een ruimer natuur. John Leech had hem twintig jaren lang belachelijk gemaakt in de ‘cartons’ van Punch. Leech was in het genot van een gouvernementstoelage, die met zijn dood zou opgehouden hebben. Disraeli verlengde de toelage voor zijn weduwe en kinderen. Carlyle had nooit anders dan met minachting zijn naam genoemd - hij vond hem zoo iets als een politiek avonturier en goochelaar. Toch was het Disraeli, die hem in een schrijven even waardig als bescheiden het Grootkruis van de Bathorde aanbood - een eerbewijs, waaraan een aanzienlijk met den rang overeenstemmend inkomen voor het leven verbonden is en dat nooit te voren aan een Engelsch schrijver toegekend was. Carlyle weigerde, maar voelde zich getroffen. Een dergelijke handelwijze schijnt mij nog zeldzamer dan het red- | |
[pagina 216]
| |
den van een drenkeling, zij lag zeker niet in den aard van Bismarck. Egoisme en altruisme ontmoeten elkander in alle groote persoonlijkheden op zoodanige wijze dat het moeilijk te zeggen valt, wat egoisme en wat altruisme is. Zij vloeien ineen tot een onscheidbaar geheel. Maar het grootst schijnen mij toch die naturen, die zich zoozeer aan het buiten hen staande geven, dat zij zichzelven daarom vergeten. Dit geldt van den kunstenaar, maar niet minder van den geleerde, den hervormer, den apostel, den kampioen van een groote zaak. En hierin is het, dat wij het voortreffelijke als mensch van Keir Hardie zien. Want zoo een Bismarck of Disraeli in zekere eigenschappen, in hun scherpe doorgronding van den mensch, of juister van den gemiddelden mensch, van den mensch, die een zekere maat niet te boven gaat, van de massa en het momenteel daarmee bereikbare, zoo zij in dezen en misschien andere eigenschappen van intellektueelen aard aan Keir Hardie superieur waren, zoo zij meer in het bezit van de staatsmanskwaliteiten waren, die Keir Hardie miste, er is bij hen zeker niet dat zich-zelf-vergeten, het ganschelijk zich geven aan een groot doel, die doorzichtigheid en eerlijkheid, de warme gemoedsimpuls, die ons Hardie doen liefhebben. Wat ons in alle levensbeschrijvingen van Disraeli het meest treft is zijn geweldige eerzucht en zelfbewust machtsverlangen. En bij dergelijke persoonlijkheden is men nooit zeker wat in hun handelingen echt is, wat overeenstemt met hun eigen innerlijk wezen of wat meer een adaptatie aan de omstandigheden is. Van huichelarij behoeft daarom nog geen sprake te zijn. Onwillekeurig en als onbewust voegt zich het heele geestelijk leven van zulk een mensch naar zijn eerzuchtige droomen. Hij is zichzelven hoofdzaak; de wereld om hem - hij moge er het goede mee voor hebben - is hem het secondaire. Het is het geschakeerde, ingewikkelde, troebele, dat een beoordeeling van hun zedelijk wezen zoo moeilijk maakt. Zoo Disraeli ons dikwijls doet aarzelen, zoo wij niet recht weten wat wij aan hem hebben, in de handelingen van Bismarck is veel dat, uit louter zedelijke overwegingen, een zeer bepaalde vijandschap, dat onzen hartgrondigen weerzin wekt. Wij voelen daarin veel als direkt tegengesteld aan onze verlangens en onze strevingen, omdat het onvereenigbaar is met het wezen van den mensch, den beteren mensch dier nieuwe gemeenschap, waarop ons willen gericht is. Van een ver- | |
[pagina 217]
| |
valsching als van het Emser telegram, van vervolgingen wegens ‘Bismarckbeleidigung,’ van de Machiavellistische machinaties, waaraan Bismarck met behulp van zijn huurlingen pers en zijn spionnendienst zich schuldig maakte had bij Keir Hardie geen sprake kunnen zijn. Zijn invloed berustte juist op zijn afkeer van deze dingen, op zijn gezworen vijandschap aan het systeem dat zulke dingen noodig maakte om tot macht en aanzien te komen. Bismarck wordt gezegd de Duitsche éénheid gegrondvest te hebben. ‘Gegrondvest?’ - tot op zekere hoogte, maar een dergelijke éénheid scheppen doen veel meer de groot en van den geest: Goethe en Kant, Beethoven en Humboldt, dat doet meer, in algemeenen zin, het intellekt, dat, in samenhang met het heele geestesleven, in de eeuwige wisselwerking van geest en materie, van ideaal en werkelijkheid, ook de materieele eischen, verhoudingen en grenzen zich doet uitzetten en verwijden. En tegen dat intellekt heeft Bismarck een jarenlangen strijd gevoerd. Maar laten wij aannemen dat hij ten slotte den meesten invloed op de totstandkoming van die éénheid gehad heeft - hij heeft ze tevens in den huidigen vorm gegoten, hij heeft er het militair-feudalistisch merk op gezet. Hoe anders zouden de toestanden in Duitschland zijn als die éénheid langs een meer spontanen, natuurlijken, demokratischen weg, door het volk zelf, tot stand gebracht was. Bismarck ging er trotsch op den oorlog van 1870 veroorzaakt te hebben en het agressief nationalisme, dat hem in honderden standbeelden en gedenkteekenen verheerlijkte, heeft zeker niet het minst bijgedragen tot de ramp van 1914. ‘Er is niets op aarde dan huichelarij en bedrog’ schreef hij eens aan zijn vrouw. Het waren de hulpmiddelen, die hij zelf gebruikte, het was de diplomaat Bismarck, die hier sprak, het is de vergiftigde atmosfeer door hemzelven geschapen, die zich wreekte aan zijn beterik. Het zijn nog de hulpmiddelen waarvan de geheime diplomatie zich bedient, het is nog de atmosfeer, waarin zij haar intriges uitspint. In die atmosfeer kan het vertrouwen in en de liefde voor de menschheid niet opbloeien, die de groote drijfkracht van Keir Hardie's leven was. Een oorlog als waarop Bismarck trotsch ging, kan een mensch als Keir Hardie dooden. Het nageslacht zal moeten beoordeelen aan welk menschtype het zijn grooter achting en liefde blijft geven, welke tendenz door deze typen belichaamd, het voor de ontwikkeling der | |
[pagina 218]
| |
menschheid het vruchtbaarst acht. Wij vreezen niet voor het oordeel der komende geslachten. Menschen als Bismarck en Disraeli gaan gemaskerd door het leven. Keir Hardie, als socialist, had het geheim, het bedrog, de kuiperij, den leugen niet noodig. Wat de Fransche socialist Hamon van hem zeide: ‘Keir Hardie was een waarheidlievend, oprecht, eerlijk en goed mensch; dit alles stond geschreven op zijn gelaat’ - het is niet anders dan de waarheid.
Het socialisme van Keir Hardie ging ver boven zekere ekonomische veranderingen en verbeteringen in de menschelijke verhoudingen uit. Het was voor hem vooral een geestelijke en zedelijke beweging, het sloot den geheelen vooruitgang, groei, vervolkomening van de menschheid in zich, het was hem een nieuw geloof, een nieuwe levensbeschouwing, het was hem alles geworden. ‘De eenige wijze God te dienen is de menschheid te dienen’ zegt hij in een van zijn geschriften en den dienst dier menschheid had hij gevonden in zijn veel-omvattend, ruimhartig, groot-menschelijk socialisme. Hij had aan den lijve gevoeld, hoe noodig de omschepping van het ekonomisch leven was, hij wist ook welke ontzaglijke, welke onoverkoombare hindernissen de ekonomische omstandigheden aan de vrije ontplooiing van den geest in den weg legden voor millioenen van zijn medemenschen, maar hij wist tevens dat de nieuwe maatschappij, welker opbouw zijn doel was, onbestaanbaar zou blijken als de algemeene geestesrichting van den mensch geen verandering onderging, als hij de oude wantrouwige, zelfzuchtige, naijverige, onbegrijpende Adam bleef. Daarom was deze socialist tevens een moralist; daarom hield hij niet op bij zijn lezers en toehoorders aan te dringen op zelfstandigheid, moed, denkkracht, solidariteit, offervaardigheid, op al die deugden, naar welker ontwikkeling hij in zichzelven streefde. En hij kon dat doen, en met succes doen, omdat geen man als hij zoozeer hun zorgen, hun idealen, hun behoeften en hun gebreken begreep. Hij kon dat doen omdat in zijn woorden niet een gevoel van superioriteit over, maar van éénheid met hen zich openbaarden, omdat zijn heele loopbaan van onzelfzuchtigen, onpersoonlijken, op hun welzijn gerichten aard was. In de werken van Bernard Shaw of Ramsay Macdonald om een paar van de voornaamste exponenten van het socialisme hier te lande | |
[pagina 219]
| |
te noemen vinden wij waarschijnlijk een wijdvertakter kennis, een dieper doorgronding van het ingewikkeld ekonomisch en maatschappelijk samenstel onzer hedendaagsche maatschappij, vinden wij ook in den vorm, het intellektueel-artistieke bij Shaw, het intellektueelwijsgeerige bij Macdonald, een grooter letterkundige kracht en eigenheid dan in die van Keir Hardie. De intellektueel, die op vermeerdering van kennis uit is of aan een oorspronkelijke wijze van voorstellen bizondere waarde hecht, zal er meer van zijn gading in vinden dan in die van Keir Hardie. Deze benadert het socialisme altijd van den nietwetenschappelijken, den gevoels-, den menschelijken kant; het zijn zekere grondwaarheden, meer van gemoed dan van wetenschap waarop hij zich steunt: zekere grondwaarheden, diep wortelend in het menschelijk zieleleven, een basis, religieus, mystiek, niet logisch verklaarbaar, maar voor zijn gevoel vaster dan eenige wetenschap hem geven kan en waaruit hoog voor hem opbloeit dat hem steeds verzellend vizioen van een samenwerkende gemeenschap, van een maatschappij van broeders en zusters, in hulpvaardigheid en liefde, naar de mate van elker aanleg en bekwaamheden hun krachten ontplooiend.
Keir Hardie had zijn fouten. Hij was trotsch op zijn afkomst uit het volk, uit dat eenvoudig mijnwerkersgeslacht; hij was eenigszins ongenaakbaar voor menschen uit de hoogere klassen; hij vreesde hun lof; hij waakte met een misschien overdreven ijver voor zijn volkomen onafhankelijkheid. En dit ging wel eens over in ongemanierdheid en ruwheid. Maar dit was toch niet meer dan de uiterlijke kant van een mensch, die het karakter van zoovelen van zijn klasse, als zij tot zeker aanzien gelangden, ondermijnd en bedorven zag door wereldsche voordeelen en eerbewijzen, die zoovelen afvallig zag worden, als aardsche grootheid hen lokte met haar titels of haar zilverlingen. Dat was niets voor Keir Hardie en het bewustzijn van zijn onkreukbaarheid sprak zich wel eens wat al te straf en hooghartig uit. Maar allen, die hem van nabij, in zijn dieper wezen, gekend hebben Bruce Glasier en Robert Smillie, Ramsay Macdonald en Frank Smith Isabella Ford en Mary MacArthur, vele anderen, die van hun vereering voor den gestorven leider getuigd hebben, spreken van zijn uiterst gevoelige, deelnemende natuur. Een ruwe klant, een onhandelbaar wezen, een harde Puritein mocht hij schijnen aan de tegenpartij - en tegenover hen, inderdaad, was er iets van het rotsige, metaalvaste | |
[pagina 220]
| |
in hem, waarop vleiende woorden en vriendelijke blikken afstuitten - in den grond had hij een meelijdend hart voor alles wat leed en onder zorgen gebukt ging. Het sprak uit heel zijn sociaal streven en openbare handelingen, maar het sprak niet minder uit zijn persoonlijk leven. ‘Ik herinner me, deelt ons Bruce Glaiser mee, dat hij mij eens over het verlies sprak, dat een rijk lid van het Lagerhuis in den dood van een familielid getroffen had, een man die toen misschien de meest onverzoenlijke, en naar wij meenden, de meest onrechtvaardige en harde tegenstander van de Vakvereenigingen was en dat hij opmerkte: ‘Toen ik vandaag de smart in zijn gezicht zag, had ik het verlangen naar hem toe te gaan en mijn armen om zijn hals slaan.’ Hier sprak zijn innerlijkheid, de zeer gevoelige natuur van den man die de kinderen op zijn schoot nam bij partijgenooten, waar hij op zijn omzwervingen een tijdelijk onderkomen vond, die temidden van de ernstigste beraadslagingen met zijn vrienden niet laten kon een hond of kat te streelen, als het beest in zijn buurt kwam. Dit bovenal is de indruk, dien de beschouwing van dit leven bij mij achterlaat: Het Socialisme kan slechts overwinnen, naar de mate waarin het de mannen en vrouwen weet voort te brengen, waarmee het verdient te overwinnen, naar de mate, waarin het de waarheid, die het bevat, weet te belichamen in den mensch. In Engeland althans behoeven wij in dit opzicht niet te twijfelen aan de toekomst. Het Engelsch Socialisme, machteloos als het velen op dit oogenblik moge toeschijnen, acht ik sterker dan ooit. Keir Hardie was zeker een van de zuiverste en krachtigste figuren, die het tot nog toe heeft voortgebracht, maar talrijk zijn de mooie en edele naturen, mannen en vrouwen, waarin zijn geest en de geest van het Socialime in zijn bewonderenswaardigste vormen, in zijn meest bezielende aspiraties, blijft leven.
Londen, Maart 1916 J. de Gruyter. |
|