Groot Nederland. Jaargang 18(1920)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 113] [p. 113] Gedichten. Rokoko. Waar 't park zich opent, en de witte hoeve, voor 't spel gebouwd, in 't meer weerspiegeld staat, blijven de gasten drentelend vertoeven de paden langs, met lachen en gepraat. Zij spelen 't spel van herderin en herder, tot maskerade en minnespel vermooid, in paren dwalend langs de lanen verder, met den bestrikten herderstaf getooid. Waar het bosch eindigt, staan hun silhouetten geestig gerand tegen des hemels glans. Dan wenden naar de hoeve zij den tred en keeren terug weer tot muziek en dans. *** 't Haar hoog gekapt, gekleurd de roze wangen, de leest geklemd in 't keurs, gesloten strak, wijl onder rokkenplooien, wijd gehangen, schuilt en verschijnt een voet, hoog op den hak, dansen de dames met de zwier'ge heeren ernstig een caprieusen menuet. De spanbroek naast de wijd geplooide kleeren zet een coquet contrast bij elken tred. [pagina 114] [p. 114] Als kamermeisje in 't zwart en wit, met kapje en kort gerokt, bedient de gastvrouw elk, op 't glad parket loopend haar rappe stapje: - in 't rose Sèvres schuimt de room'ge melk. *** Wanneer de zon ver daalt over de weiden en de avond kleurt het park in blauw en goud, gaat het gezelschap wand'lend zich verspreiden over het grasveld, tusschen 't hooge hout. Als dan in schemer vormen àl verwazen, verrilt soms zacht de naklank van een lach. Narcis alleen, glimlachend, noemt hen dwazen, neuriet een melodie, en fluistert ach... Zacht waait het ruischend door de hooge boomen en tot den einder is de hemel blauw. De wereld schijnt hier vredig voort te droomen, of 's levens zomer altijd duren zou. M.H. Werkman. Vorige Volgende