Tusschen de huidige schrijvers zie ik er twee - maar ook twee zeer belangrijke - die de traditie voortzetten, welke loopt van den goeden Lafontaine tot Voltaire: Anatole France en Colette. Aan de kunst van deze twee echt-fransche schrijvers naar den traditioneelen geest is het werk van P.J. Toulet verwant.
Evenals de schrijver van Monsieur Bergeret, bekijkt hij de menschen met het scepticisme van den pessimist, al kan zijn glimlach niet altijd een wreeden grijns verbergen; evenals de vriendelijke boschnimf, die zich voor de wereld madame Colette noemt, paart hij aan eene hartstochtelijke liefde voor de natuur de zeldzame intuïtie van de schuchtere en troebele verlangens van een meisjeshart. En evenals aan die beiden hebben de Muzen den heer Toulet eene gave geschonken die steeds zeldzamer wordt: eene zuiverheid van taal en stijl die, over het hoofd van vele generaties, den band weer aanknoopt die het romantisme voor altijd scheen te hebben verbroken.
De stijl van P.J. Toulet is rijk aan vele verborgen schatten. Geen der hulpmiddelen die de syntaxis den schranderen kunstenaar biedt is hem onbekend. Zijne taal heeft zinrijke en geestige reticenties, zij is speelsch, nerveus en vol onverwachte wendingen. Lijkt zij soms al te precieus, zij blijft toch steeds levend. Welk een zuiver en bekoorlijk instrument!
Het onderwerp van La Jeune Fille verte lijkt in vele opzichten op dat van vele provinciale romans, zooals er, na den bloeitijd van het romantisme, door Champfleury en zijne makkers werden geschreven. Maar welke tegenstelling tusschen de kleurloosheid en zelfvoldaanheid van deze prae-naturalisten, en de bontheid en geestelijke vivaciteit van dezen ironist!
Het verhaal speelt in eene kleine provinciestad, waar de erfenis van een schatrijken ouden heer de hebzucht gaande maakt van alle families. En wat de schrijver ons van het karakter der inwoners doet zien en laat vermoeden is weinig stichtelijk. In dit midden beweegt zich het gracieuse figuur van het meisje met het groene kleed. Zij is verliefd op een jongeling, die haar wordt betwist door de hartstochtelijke notarisvrouw. Deze moet echter hare prooi loslaten, die zich tegen hare tiranny verzet. De jongelieden huwen met elkaar en ontvangen bovendien het zwaarste deel der erfenis. Zoo wordt ten slotte de deugd beloond in dit boek, waarin de schrijver niet erg aan de deugd schijnt te gelooven.
Men ziet hoe eenvoudig, hoe gewoon het onderwerp is. Hoevele malen zou het, sedert Balzac, door allerlei schrijvers behandeld zijn geworden? Alweer een bewijs dat een goed kunstenaar van het meest banale onderwerp een nieuw en interessant kunstwerk weet te maken.
Alle goede hoedanigheden van den schrijver van La Jeune Fille verte vermogen echter niet dit ééne gebrek uit te wisschen: de schrijver heeft zich in de compositie van zijn roman al te zeer laten leiden door zijne fantasie. Deze is bekoorlijk maar grillig. Zij verlustigt zich vaak in bijzonderheden van minder belang, die haar in de gelegenheid stellen zich in al hare bekoorlijkheid te vertoonen. Vergeven wij den heer Toulet deze lichte ijdelheid, die de eenheid van zijn roman in gevaar brengt, maar waaraan wij wellicht de mooiste bladzijden die het werk bevat hebben te danken, zooals wij hem zijn pessimisme vergeven en zijn twijfel aan de grootmoedigheid van het menschelijk hart, omwille der liefde waarmede hij de aardsche verrukkingen beschrijft.
Jan van Nijlen.