kinders nooit deden: hun ouders nuchter verstandiglijk critiseeren en zich, zoo niet boven, dan ten minste buiten hen stellen. In het derde deel breken diezelfde jongeren dan met hun omgeving, de familie en de straat van soort- en standgenooten, hetgeen vanzelf leidt tot een breuk met hun gansche godsdienstige gemeenschap. En in het laatste deel zijn zij, die jonge werkers, reeds de vurige, forsche strijders voor een nieuw maatschappelijk ideaal, in gestâgen kamp met vadsigen zelfgenoegzamen behoudzucht en genotzuchtig egoisme.
Wij kunnen nu in de volgende deelen de scheiding in Marxisme en Reformisme verwachten, met als bevredigend eindresultaat van den strijd de verovering, zoo niet der kapitalistische maatschappij, dan toch van de raads-en kamerzetels en tallooze aangename faciliteiten. Tenzij de auteur ons tot de nieuwe splitsing in communisme en socialisme voeren wil, om het goed recht en het idealistisch monopolie van het eerste te bepleiten. Hetgeen er eigenlijk niet naar uitziet. De jongens Santeljano zullen wel goede S.D.A.P. ers blijven.
Intusschen geldt dit alles slechts het uiterlijk gebeuren, het ‘wat’ dezer schrifturen, terwijl het toch vooral op het ‘hoe’ aankomt. Indien men echter om te beginnen constateert, dat zulk een langgerekte familiehistorie metap- en dependentiën van milieu- en tijdsbeschrijving reeds wat ouderwetsch-naturalistisch aandoet, heeft men reeds het hoe en het wat weer onafscheidelijk vermengd. De gansche opzet der zaak, met haar pretentie een gansch brok van tijd en menschen te omvatten, heeft iets naïvelijk ouderwetsch, waartoe vervolgens de taal machtig bijdraagt. Het is dat rauwe en ruwe, ongevormde en onbeholpen Hollandsch, dat in de jaren van '80 veel opkwam uit tot nog toe on-litteraire kringen. Het had de bekoring van de frissche spontaneïteit en ongebruiktheid, het was zeer persoonlijk en zeer echt - zoolang het niet in zichzelf tot manier werd - het toonde allerlei vondsten en kon treffend karakteriseeren. Maar het verveelde gauw, in zijn ongevormdheid, zijn eeuwig à-peuprès, zijn frissche taalvernieuwing, waarin men aldra de onbewustheid van eigen brutaal doen en ook wel de zelfoverschatting ging onderkennen. In het algemeen scheen dit revolutionnaire schrijverij, die het practisch niet verder bracht dan een zwak en onvoldragen soort natuur-impressionisme, waarvan de meesters der school de gave en rijpe voorbeelden hadden geleverd. Juist zoo is nu het Hollandsch dezer familie-cyclus, waarvan het reëel gebeuren meestentijds Joodsch overdreven romantisch is aangezien. Voor den schrijver is dit natuurlijk realisme, zijn realisme, voor ons is het grootendeels romantiek, die soms nog maar met één teen op de aarde staat. Doch in dit romantisme gaat het op zijn wijze weer zeer natuurlijk, en zeker zeer afwisselend toe. Felle en sterke karakteristieken heeft de schrijver gevonden voor vele zijner figuren. Zij zijn voelbaar echt gezien en met grooten drang tot zuiver en krachtig
omlijnen weergegeven. Zoo komen verschillend Santeljano's en de Leeuwensteins en nog anderen, op de schrijvers krasse en rauwe manier geteekend, inderdaad sterk naar voren en nemen het volle licht onzer aandacht, al twijfelen wij vervolgens of wij ons soms niet door den fellen drift ende misleidende woordenveelheid lieten vervoeren, duidelijk te zien wat nog nauwelijks geschetst was. Doch ongetwijfeld ligt in deze eigen, echte, heftige karakteristieken van personen en kringen het beste literaire van het boek. De synthetische duidingen van de maatschappij en sociale verschijnsels zijn daarnaast veel minder, en in hun vooropgesteld en eenzijdig