Deze boekwerken bevatten de jeugdherinneringen van een gewoon lid der maatschappij, eene soort Mémoires zonder historische personnages. Eenige critici hebben dan ook, naar aanleiding van het boek van Marcel Proust, de mémoires van Saint-Simon geciteerd, die, zoo niet uitsluitend, dan toch voor een groot deel, hare belangrijkheid aan de voorgestelde personen hebben te danken, ofschoon zij een der belangrijkste documenten blijven voor de kennis van de menschelijke natuur in het algemeen.
Trachten wij in de eerste plaats het doel van den schrijver goed te vatten. Het is nieuw, maar niet ingewikkeld. De algemeene titel geeft het aan: A la recherche du temps perdu. De schrijver is neergedaald in de diepste verborgenheden van zijn geheugen en heeft daaruit opgediept alles wat hij vinden kon. En hij stelt zich niet tevreden met het vermelden der feiten; hun oorsprong, hunne ontwikkeling, hun invloed worden door hem op de meest minutieuze wijze geanalyseerd. En hij is dikwerf de zeer diepzinnige commentator zijner gevoelens. Hij is als het ware een gewetensvolle geleerde die zorgvuldig, zonder eenige hartstocht of vooringenomenheid, alle feiten, die hij vermag te ontdekken, uit de vergetelheid naar boven haalt en ze met liefde beschouwt, zonder eenige aandacht te schenken aan hun respectievelijk belang en hunne waarde. Niets wijst er op dat hij zijne ontdekkingen rangschikt volgens een vooraf opgemaakt plan, noch ze wenscht te gebruiken voor het opbouwen eener ingebeelde harmonie. Geen werk gaf mij ooit zoo sterk den indruk geschreven te zijn buiten alle literaire bekommernis; geen schrijver volgde ooit eene methode die zoozeer geleek op die der zuivere wetenschap.
Niet alleen zoekt M. Proust niet naar mooie beelden of schilderachtige uitdrukkingen en bijzondere schoonheid van den vorm, maar zelfs de harmonie van den volzin schijnt hij te versmaden. Hij gebruikt bij voorkeur lange ingewikkelde volzinnen, en daar hij zich niet erg om den streng-logischen bouw ervan bekommert, is de lezing van het boek op vele plaatsen zeer vermoeiend. Ik geloof dat vele zullen beweren dat hij geen goed stylist is. Dit is hij inderdaad niet, wanneer men aan het woord stijl de beteekenis geeft die de literaire estheten, van het einde der XIXe eeuw er aan hechtten. Maar het waren dezelfde estheten, die beweerden dat Stendhal en Balzac geen goede stylisten waren. De meening der hedendaagsche critiek daaromtrent heeft zich wel eenigszins gewijzigd en bij het beoordeelen van een boek vraagt men zich thans weer in de eerste plaats af of de schrijver werkelijk iets te zeggen had en of hij bij machte is geweest zijne gedachten of verbeeldingen zoo duidelijk mogelijk uit te drukken. Dat de heer Proust iets te zeggen heeft en meestal - zoo niet altijd - zeer belangrijke dingen, zal wel niemand die zijn boek ter hand neemt betwisten, al mag men ook de vraag of hij het steeds in den meest eenvoudigen vorm deed, ontkennend beantwoorden. Want, hij moge dan geen woordkunstenaar zijn in de verouderde beteekenis van het woord, het zou mij geenszins verwonderen zoo de schijnbaar nonchalante vorm van dezen auteur in werkelijkheid zeer bewerkt ware. Zijne zeer curieuze aanteekeningen over den stijl van Flaubert (verschenen in het Januari-nummer van La Nouvelle Revue française) stemmen daaromtrent tot nadenken.
Maar de schijn is tegen hem. In zijne lange zinnen stapelt hij moedwillig de moeilijkheden op zijn eigen weg; men ziet hem echter nooit struikelen en men