en hoe haar oudere zuster Hanny, waarlijk, en hévig, verliefd geworden op de goede partij Frits van Warmelo, slachtoffer wordt van zijn wreed en charmant spel. Zij voelt achter de rij hoffelijke gezichten van de studenten, op Ma's diplomatiek dinertje genood, de woeling van donkere begeerten, die ze elders uitvieren, in banaler maar volkomener pret. Met een vriendinnetje uit min selecte omgeving in een stoomdraaimolen verzeild, heeft ze eens iets van die pret gezien. Die aanblik heeft haar aangegrepen, is haar een obsessie geworden; het besef daar opgedaan, èn het onwaarachtig spel dat ze in haar eigen kring met de liefde ziet spelen, hebben een aarzeling en een angst in haar gevoelens gebracht, die haar noodlottig moeten worden. Wanneer de als zij eenzame, de sterke, maar weinig wereldwijze jonge man die voor haar geschapen schijnt, haar van zijn liefde heeft gesproken; als zij samen opgaan in vervoeringen - maar bij die vervoering een oogenblik zijn zinnelijk begeren bovenkomt, - dan schrikt zij nerveus terug, dit niet meevoelend, en het, onder invloed van haar indrukken van vroeger, misduidend. Dit is voor haar iets léélijks; het is ‘dat wat ze willen van die meiden’. - Ze vlucht. En die vlucht is een breuk, onherstelbaar. Tine's leven is de schoone harmonische vervulling misgeloopen; het wordt nu één onvoldaanheid; een min of meer onwillekeurig zich forceeren: een engagement met een aesthetischen maar onbevalligen leeraar; een huwelijk met een goeden besten jongen, die haar een rustig thuis en lieve kinderen kan verschaffen. En dan komt, na jaren, nog één ontmoeting met dien andere, haar eerste, groote, éenige liefde.
Dit is de inhoud van het boek; en het levensgevoel in dit gebeuren gesymbolizeerd, wordt tot ons gebracht met gloed van overtuiging en met belangrijke kracht van kunst. Die gloed zit vooral in de beschrijving van Tine's liefde-sensaties, waartegen dan al het mercantiel-maatschappelijk gedoe afsteekt als de vale schijnsels van dorpsvensters voor een vurigen avondhemel. Dit wel is de grootste waarde van dit boek, dat het gevoel, waardoor het werd geïnspireerd, zoo machtig en zoo ook-den-lezer vervoerend wordt weergegeven. Zooals sommigen voor de kunst, zoo zijn ook sommige menschen voor de liefde geboren. Wij vóélen dat Tine éen van die uitverkorenen is; een uitverkorene die, als zoodanig, in de wereld lijden moet.
Vóor dien gloed staan scherp, sober van rake lijn, de verschillende personnages; het fijn-levensware, verdoken geleerden-type van professor Ravensberg; de statige, gave, met alle diverse levenswaarden - zilveren vorken en huwelijk, nog uit te stoomen handschoenen en liefde - gelijkelijk rustig werkende Ma. - Pleit het voor mijn verwording, dat ik zulke Ma's in leven en litteratuur zoo dolgraag in actie zie? - En dan hebt ge Hanny, en de studenten, en 't spichtig bellekind, en den met zoo fijne waarneming gegeven Heloma, den aesthetischen leeraar; onvermoeid aesthetisch, maar ook ‘leeraar’ altijd; nooit caricatuur, en nooit beminnelijk. En niet de menschen alleen, ook de omgevingen zijn zoo stemming-rijk; vol van den charme dien oude huizen en groote tuinen bewaarden in onze herinnering. Ook de kinderen, Hanny's Teddy, en later Tine's eigen kroost, zijn uitstekend gezien. En de familie van haar man.... ten deele -
Ten deele. - En nu voel ik mij zwenken naar de zijde van het ‘bezwaar.’ Dat bezwaar geldt vooral de compozitie; of liever: de gebreken in deze. Zooals ik