| |
| |
| |
Buitenlandsche literatuur.
Jérome et Jean Tharaud, Une Relève, Paris, Emile-Paul frères, 1919.
In eene vorige recensie over het werk dezer schrijvers schreef ik dat zij tot de weinigen behooren, die, in den tegenwoordigen tijd, het gevoel en den geest van het classicisme benaderen. Eenige opmerkingen over den inhoud en den vorm van hun laatste werk - dat in alle opzichten met hunne vroegere werken gelijkstaat, zoo het deze niet overtreft - zullen dit nog duidelijker aantoonen.
Une Relève is niets anders dan eene episode uit het leven van den soldaat, die van een bepaalden sector naar een anderen wordt verplaatst. Als onderwerp een gewoon oorlogsboek dus, zooals wij er sedert eenige jaren, onder alle vormen - en wat hangt ons nog boven het hoofd! - bij tien- en tientallen te lezen krijgen.
Toch is dit boek niet gewoon; het overtreft alle oorlogsboeken die ik heb gelezen, en niet een heeft op mij zulk een diepen indruk gemaakt als dit. De voornaamste reden daarvan is de volgende:
De indrukken, die deze schrijvers weergeven, ontleenen hunne kracht aan hunne bezonkenheid. Hunne beschrijvingen zijn geene koortsig neergeschreven nota's, die later tot literaire tafereelen werden ongewerkt, en door deze omwerking (of vervorming) alle waarde verloren. Zij weten, deze zuivere kunstenaars, dat alle indrukken, die men wenscht te bewaren, beter aan het hart zijn toevertrouwd dan aan de bladen van een notitieboekje. Men hoeft niet te vreezen dat er iets zal verloren gaan. Wanneer het hart zich herinnert, heeft het reeds gekeurd en gekozen: al het essentieele werd bewaard, maar ook dit alleen.
Zulk een boek zal niet realistisch zijn in den engen zin dien men sedert jaren aan dit woord geeft. Maar het zal levend zijn, geestelijk en zinnelijk, volledig als de mensch zelf. Het leven in het boek wordt eene nieuwe werkelijkheid onder de scheppende handen van den kunstenaar. De geest die kiest, het hart dat voelt en het verborgene raadt, ziedaar de dubbele basis van alle groote kunst. Wat het verbreken van dit schoone evenwicht beteekent kunnen wij in de litteratuur der laatste honderd jaar nagaan. En ook nog in onze dagen. Luister hoe klaar, hoe eenvoudig die schrijvers de oude waarheid formuleeren: ‘Plus la réalité est grande, plus elle exige, pour être rendue avec force et vérité, ces modifications profondes que font subir à la vie, d'une facon différente mais avec une force égale, Shakespeare, Racine ou Voltaire. C'est un art bien misérable celui que se complait à reproduire les choses avec servilité. Tout au plus peut-on s'y distraire, comme on feuillette chez le dentiste un album de photographies. Sous prétexte de réalisme, c'est presque toujours du mensonge.’
| |
| |
Dit is geene ijdele formule, noch eene die 't is gelijk welken vorm van moderne kunst uitsluit. Hoe rijk is zij niet, die aan een werk als dit het leven geeft! Het kleine boekje der broeders Tharaud, met zijn gering aantal sober bedrukte bladzijden, is heel wat vollediger, heel wat rijker aan gedachten en gevoelens dan die zware boekdeelen oorlogsliteratuur, die, onder het voorwendsel der volledigheid, ons niet één detail besparen. Het zou hun niet moeilijk zijn geweest de gesprekken op te schrijven hunner kameraden en een dagboek te houden van alles wat zij zagen. Zij hebben liever geleefd. En wat hun hart heeft ontroerd heeft hun geheugen trouw bewaard: ‘Les seules minutes que nous aurons vécues seront celles dont le coeur, sans notes, sans papier, gardera ineffaçablement la mémoire.’
Men moet dit boekje lezen als men weten wil wat een doodgewoon oorlogsonderwerp verborgen houdt aan innigen weemoed en zuivere harmonie. Niets is hier valsch of verwrongen, noch het landschap, noch het menschelijk karakter; in het proza dezer schrijvers wordt alles tot helderheid en kalmte! En doorheen de klanken van die sterke en zuivere taal klinken steeds, als een fluisterend motief, de tonen van een stille, ingehouden lyriek die welt uit het diepste van het hart.
| |
Alphonse Mortier, Le Témoignage de la génération sacrifiée. Paris, Nouvelle Librairie Nationale, 1919.
Ik heb hier voor mij liggen de lijst der fransche letterkundigen, die als slachtoffer vielen in den oorlog. Er zijn er 367 gesneuveld, 32 zijn onder de wapens gestorven, 35 worden vermist. Daaronder zijn er van wie slechts enkele bladzijden proza of enkele verzen in een vergeten tijdschriftje verschenen; anderen, wier eerste boek de belofte bracht van een zeer bijzonder talent; andere ten slotte wier werk eene toorts was voor de jongere geslachten.
Wanneer eenmaal de geschiedenis dezer generatie zal geschreven worden, zal men verwonderd zijn hoe profetisch een blik een groot deel dezer jongelieden - voorgelicht door de meest helderziende onder hen: Péguy Psichari, Gilbert - geworpen hadden op het lot dat hen stond te wachten en met welke stoere zelfbeheersching zij dit lot hebben aanvaard: ‘ils avaient senti, obscurément, ces jeunes hommes, zegt H. Massis, qu' ils verraient de grandes choses, que de grandes choses se feraient par eux.’
Het geestelijk portret van eenige der meest belangrijke woordvoerders dier generatie heeft A. Mortier in zijn boek geteekend. Het is eene daad van piëteit en liefde. Het is ook eene belangrijke bijdrage tot de geschiedenis van den franschen geest en zijne evolutie in de jaren die den oorlog voorafgingen.
| |
| |
Ieder der hier behandelde schijvers vertegenwoordigt een aspect van dien zucht naar orde en tucht die de jonge fransche schrijvers van voor den oorlog kenmerkte. Nooit zullen wij genoegzaam beseffen wat er met deze dooden aan schoonheid en moreele kracht verloren ging. En welke de waarde was van hun opperste getuigenis, hun dood, zullen alleen de komende geslachten geheel begrijpen. Zij waren geen literatoren, geen estheten; op eene enkele uitzondering na, hadden zij allen een doel dat boven alle literatuur stond. Evenals de nobele Péguy waren zij in meerdere of mindere mate moralisten. En bovendien waren zij kunstenaars. Maar de kunst was niet hun eenig, absoluut doel. Zij was hun slechts een middel. Evenals bij de klassieken.
De schrijver die A. Mortier herdenkt zijn de volgende: Psichari, Lafon, Péguy, Lotte, Acker, M. Deroure, Lionel des Rieux, Lagrange, Baguenier-Desormeaux en H. du Roure. Het zijn geene diepzinnige studies die Mortier aan hen wijdt, alleen eenige bladzijden van weemoedige herinnering en vereering. Toch zijn de portretten gelijkend en het meest typische van hun geest en kunst wordt er goed in aangetoond.
Wat dit boekje mocht tekort komen aan volledigheid en diepte vergeven wij gaarne om de groote liefde waarvan het getuigt. En zijne eenzijdigheid wordt daardoor beminnelijk.
| |
Paul Bourget, Le Justicier, Paris, Librairie Plon.
In de houding der intellectueelen tegenover den schrijver van Le Disciple is in de laatste jaren heel wat verandering gekomen. Vroeger werd een nieuwe roman van Bourget in den Mercure de France, destijds het toonaangevend tijdschrift der jongere literatuur, meestal ironisch behandeld. Het gebeurde wel eens dat daarin met eenige waardeering over Bourget werd geschreven, maar nooit met enthousiasme of met eerbied. Degene die hem bewonderden werden destijds aanzien als verouderde academiekers.
Tegenwoordig zijn het in de eerste plaats de jongeren die Bourget's grootste bewonderaars zijn. Het hooger besproken boek van A. Mortier bevat, naast de opstellen over de gesneuvelde schrijvers, eene uitgebreide en met liefde geschreven studie over het tijdens den oorlog verschenen werk van dezen vruchtbaren romancier. En dit voorbeeld is geenszins eene uitzondering. Wij zien nu zelf dat de Nouvelle Revue française, het tijdschrift dat, ofschoon men het niet het orgaan der jongere litteraire generatie mag noemen, voor een groot deel de geestelijke nalatenschap van den Mercure de France heeft overgenomen, een opstel bevat van de hand van een der beste huidige critici, Albert Thibaudet, die het laatste boek van Paul Bourget het werk noemt van een meester.
Moeten wij, als wij de reden van dien ommekeer willen vinden, rekening
| |
| |
houden met een verschijnsel, dat door den helderzienden Sainte-Beuve zoo juist werd beschreven: ‘Un souverain qui vient de monter sur le trône, et surtout de l'usurper, n'est pas plus jaloux de refondre toute la monnaie de ses prédécesseurs et de tefrapper chaque pièce en circulation à son effigie, que les critiques nouveau-venus ne se montrent, en général, actif à casser et à refrapper à neuf tous les jugements littéraires de leurs devanciers. Leurs successeurs leur rendront la pareille. Chacun, à son tour, se pique de régner.’
Wellicht is dit eene der redenen. Maar niet de eenige. En ook niet de voornaamste. Deze ligt in de evolutie die de fransche geest in de laatste jaren heeft ondergaan. Over het hoofd eener andere generatie reikt Bourget de hand aan de allerjongste, en een opstel van den schrijver van Le Disciple is dan ook geenszins misplaatst als inleiding tot Le voyage du Centurion, dat naar den vorm zoo moderne werk van den jongen traditionnalist Ernest Psichari.
Nochtans is een boek als Le Justicier allerminst modern te noemen, wanneer men deze benaming toepast op eene bepaalde wending van den geest en eene bepaalde hoedanigheid van den vorm. Wel bezit het alle hoedanigheden die het eenmaal modern kunnen maken. Deze hoedanigheden zijn van klassieken aard. Zij zijn bijgevolg niet in 't oog loopend, één met het wezen zelf van het werk - was het niet H. Clouard, die eens zei: le classicisme est une pudeur? - en daardoor bezit het boek dien eenvoud, die soberheid en waarom niet zeggen: die banaliteit die elk klassiek werk eigen is.
Ik heb, dit schrijvend, vooral het oog op de eerste novelle, die aan het boek zijn titel geeft. Het is de geschiedenis van twee broeders. Blaise, de oudste, is eene sterke natuur met een puriteinsch karakter, Amédée, de jongste, een zwakkeling, losbandig en sentimenteel. Van hunne eerste jeugd af begint de strijd: Blaise is altijd even braaf en vlijtig en wordt den anderen steeds tot voorbeeld gesteld; Amédée is lui en de slaaf zijner slechte neigingen. Door zijn arbeid verkrijgt de eene een groote fortuin; de andere gaat ten onder: hij speelt, hij drinkt... Zijn broeder vindt geen woord van verontschuldiging of medelijden. Hij is de strenge rechter die niets vergeet of vergeeft: Amédée bestaat voor hem niet meer. Hij blijft, na jaren, even onverbiddelijk. Als Amédée ten slotte is gestorven - hij laat een zoon achter - en Blaise de brieven leest die zijn broer destijds aan zijn vrouw schreef en waarin hij zegt dat het niet alleen zijne zwakheid was, maar ook de hoogmoedige strengheid van zijn broer, die hem ten onder bracht, gevoelt hij waaraan hij is tekortgekomen: goedheid en deemoedigheid. Zijne strengheid zwicht voor het hooger belang der familie en aan den zoon zijns broeders zal hij den steun verleenen en de vriendschap die hij den vader heeft onthouden.
| |
| |
Dit is een dier conflicten welke Bourget met voorliefde behandelt en die bij hem wel eens ontaarden tot moreele preeken. Ditmaal is dit echter niet het geval.
Het conflict bereikt eene groote dramatische hoogte doordat de strijd gevoerd wordt in de diepste verborgenheden van het geweten. Het is een strijd, niet tusschen twee princiepen, maar tusschen twee karakters. De schrijver staat hier midden in de werkelijkheid van het leven. Hij blijft wel een moralist - zooals Labruyère een moralist was, en La Fontaine en La Rochefoucauld - maar hij is geen prediker. In een goed werk als dit gevoelt men hoe de geest van Bourget verwant is aan dien van Taine en Comte. Bovendien is deze novelle met eene merkwaardige handigheid gecomponeerd. Het is onder alle opzichten bewuste kunst, maar zonder dorheid of eenzijdigheid. Naast Le Justicier verbleeken dan ook alle andere novellen die het boek bevat.
| |
Nieuw verschenen boeken.
Van Marcel Proust een nieuw deel van zijne goedgeschreven, maar al te minutieuze en langdradige geschiedenis eener familie: A l'ombre des jeunes filles en fleur. Van Paul Claudel L'Ours et la lune en La messe là-bas. Van Jules Romains een bundel proza. Puissances de Paris en een gedicht Europe. Bovenstaande werken werden uitgegeven door de Nouvelle Revue française. In de interessante serie ‘romans litéraires’ onder leiding van Henri de Régnier, door Albin Michel uitgegeven, verschenen: Les papiers de Cléonthe door J.L. Vaudoyer en Les sept parmi les hommes door t'Serstevens.
Jan van Nijlen.
|
|