Aanteekeningen van de redactie (en soms van anderen)
De heer De Meester beantwoordt in de ‘N.R. Crt.’ mijn Aanteekening in het vorig nr. over het rapport der Staatscommissie voor tooneelsteun. Hij begint met nog eens te zeggen, waarom hij officieele erkenning en zoo mogelijk steun van het tooneel ‘speciaal door deze regeering, zoo gewenscht acht. Waarop ik alleen nogmaals kan antwoorden, die goedertieren neiging, speciaal van deze regeering, verdacht te vinden en meer noodlottig dan gunstig.
‘Zoo maakt het rapport 1e gedeelte - zegt hij vervolgens - gewag van aanvaarding onder nadrukkelijk welbewust protest’. Dat heb ik eigenlijk niet zoo gemerkt, dat ‘welbewust protest’, wel, dat de heeren ‘nadrukkelijk’ blij waren het zoo eens te zijn geworden in hun moord van de eerste voorwaarden eener vrije, dat is waarachtige, kunst.
En dan gaat de heer De M., na aanhaling van mijn stukje, aldus voort:
‘Een staat- en maatschappij-bevestigende factor’... En in de vorige alinea de verzuchting, dat de vertooning van ‘een anti-maatschappelijk stuk’ niet zal worden ‘verzekerd’.
Is 't - zoo vragen we - plots onvoldoende, dat men die vertooning gedoogt? De heer Coenen had het zelf over ‘gelukkige onverschilligheid’. Zou een.... anti-maatschappelijke ‘regeering’ de vertooning van maatschappelijke stukken steunen? Men vrage dit de schim van Gorki!
Anti-maatschappelijke regeeringen bestaan er niet, zoover ik weet, en kunnen dus ook geen maatschappelijke stukken steunen. Men behoeft dit niet eerst de schim van Gorki te vragen. En overigens doet een regeering al braaf genoeg voor de kunst, zoo zij dat anti-maatschappelijke maar gedoogt. Meer te verlangen ware onredelijk, want dat anti-maatschappelijke is haar natuurlijke vijand. Indien dezelve regeering echter dien vijand erg gaat toe lonken, moet men oppassen, want òf zij weet niet wat zij doet, òf zij gaat ons verraden. In beide gevallen behoort de kunstenaar zich verre te houden.
Als hij nl. ongeveer weet wat er aan de hand is....
F.C.