Groot Nederland. Jaargang 17
(1919)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1230]
| |
Buitenlandsche literatuur.Heinrich Mann. ‘Der Untertan’, Kurt Wolff Verlag. Leipzig.Het bovengenoemde werk van Heinrich Mann is later verschenen dan zijn vroeger hier besproken boek: ‘Die Armen’,Ga naar voetnoot1) maar was reeds in Juli 1914 voltooid, gelijk de schrijver meedeelt. De censuur heeft tijdens den oorlog evenwel de uitgave belet en zoo kon het pas na het sluiten van den wapenstilstand verschijnen. Na de lectuur van dit werk is het alleszins begrijpelijk, dat men in het vroegere Duitschland de publicatie van ‘Der Untertan’ heeft verhinderd, want nimmer is er, geloof ik, een zoo felle, niets-ontziende critiek uitgeoefend op het Pruisische régime en de mentaliteit van den gemiddelden pruisischen staatsburger van weleer. Mann heeft in zijn werk de volledige ontwikkelingsgeschiedenis van dit type willen beschrijven, gezien vanuit een bepaald politiek gezichtspunt, n.l. dat van het z.g. ‘Activisme’, wiens leider hij is en waarover wij reeds in een vorige kroniek iets hebben meegedeeld.Ga naar voetnoot1) Hij koos daarvoor de figuur van ‘dr. Hessling’, die in zijn latere werk: ‘Die Armen’ het type van den kapitalistischen bourgeois vertegenwoordigt. Mann geeft in zijn boek een met schamper cynisme geteekende caricatuur van den beruchten monarchistischen ‘A1-Duitscher’. Zijn slaafsche onderworpenheid aan alle gezag, de bespottelijke aanbidding van de ‘allerpersönlichste Persönlichkeit’ des Keizers, de aanmatigende verheerlijking van de macht en de kracht van zijn rijk, het sluwe en slinksche streven naar onderscheidingen, kortom het geslaagde, doch grotesk-verwrongen portret van den conservatieven imperialist. Maar Heinrich Manns boek schenkt ons geen zuiver kunstgenot, omdat het een al te sterk uitgesproken politieke strekking vertoont, en tevens, wijl het veel te breedvoerig de karakters en de handeling ontwikkelt, zoodat het daardoor vaak langdradig en soms ongenietbaar is geworden. In dit werk zien wij slechts uitingen van haat en afschuw: de minderwaardigste menschen en de walgelijkste tooneelen worden erin uitgebeeld met het doel de bekrompen geestesgesteldheid van den gemiddelden pruisischen staatsburger voor altijd belachelijk en onmogelijk te maken. Maar men zou zich terecht kunnen afvragen, of Heinrich Mann zijn rijk en oorspronkelijk talent niet verspild heeft aan een gegeven, dat toch feitelijk een zoo nauwgezette en subtiele behandeling niet waard is. | |
[pagina 1231]
| |
‘Die Erhebung’, Jahrbuch für neue Dichtung und Wertung. Herausgegeben von Alfred Wolfenstein. Berlin, S. Fischer. Verlag. 1919.Het is buitengewoon merkwaardig te zien, hoe thans, na den oorlog, zich overal in Duitschland een voorheen ongekende opstandigheid tegen het vroegere gezag op alle gebied openbaart. Een hernieuwd geslacht is uit de loopgraven teruggekeerd, dat, na eerst door een valsche geestdrift te zijn meegesleurd en opgezweept, thans plotseling de verschrikkelijke leugens doorziet, waarmee een vroegere generatie zijn ziel heeft vergiftigd. Ontnuchterd, vol afschuw en walging wil men nu de eertijds aanbeden goden te pletter slaan; het vroegere geslacht met zijne misdadige, gewetenlooze begeerte naar macht en rijkdom, met zijn halfslachtige utiliteitsmoraal en zijn uitsluitend stoffelijk beschavingsideaal ontmaskeren en vonnissen. Er is bij de jongeren thans overal een oprecht streven naar bevrijding van alle schoolschheid en gebondenheid, van alle valsche leuzen. De jongste generatie, gelijk wij die vertegenwoordigd zien in het bovengenoemde ‘Jahrbuch’ wil vóór alles waarachtigheid en menschelijkheid. Deze jonge letterkundigen zijn‘Activisten’ en ‘Expressionisten’: hun kunst wil de Gemeenschap dienen en het Leven verheerlijken. Zij zijn tegen alle gevoelsvervalsching der Romantiek gekant: ‘Nicht mehr wird die Flucht aus den Städten in die Natur gepredigt, denn die steinerne Stadt is nicht das Symbol des Häszlichen und Unmenschlichen, nicht das Asyl des Elends mehr, sondern, als Gegensatz zur gegebenen hingebreiteten Landschaft, ist sie das menschgebildete Werk unserer Hand, der aufgetürmte Tempel der Gemeinschaft, dessen brausender Rhythmus uns eint. Hier schlägt in allen Häusern und Straszen das mitfühlende Herz der Mitmenschen, hier bewirkt der ewig bewegte Geist die Tat. Während die Sterne fühllos und fremd uns im Raume schweifen und lebendig und bedeutungsvoll erst werden durch das Gefühl, das wir Sehnsüchtige an sie hingeben’. (Kurt Pinthus). Ook het Realisme en Impressionisme meenen zij volstrekt overwonnen te hebben, niet alleen in de schilderkunst, maar ook in de literatuur. Ziehier eenige beginselen der jongste generatie, in bovengenoemd werk uitgesproken; wat zij in hun programma's verkondigen is belangrijk, nieuw en ‘ongehoord’Ga naar voetnoot1), wat zij als kunst hebben voortgebracht getuigt veelal van een lachwekkende hulpeloosheid. Hun lyriek en hun prozakunst zijn voor het grootste deel voortbrengselen van koele verstandelijkheid geuit in een soms zinneloos gestamelGa naar voetnoot2). Maar toch | |
[pagina 1232]
| |
is het niet onmogelijk, dat deze nu nog geheel onrijpe en vormelooze kunst en dit voorloopig nog zoo onvruchtbare revolutionaire gebaar zich nog eens tot uitingen van volle menschelijkheid en levende schoonheid zullen ontwikkelen. | |
Fritz von Unruh, ‘Ein Geschlecht’. Tragödie. Kurt Wolff, Verlag. Leipzig 1918.Ook deze tragedie van Fritz von Unruh is bijzonder kenschetsend voor de volstrekt omwentelende gezindheid der jongste dichters. Ook hier hooren wij een ontzettende aanklacht tegen de tradities en de vooze moraal van het vroegere geslacht. De opstandige Zoon treedt op tegen zijn Moeder, beiden representanten van twee, van elkaar vervreemde generaties: ‘Ihr habt uns irrgeführt, dasz wir den Himmel / nur noch mit Engelchören denken können, / die Gott im frommen Wechselsang umschweben. Das mag gemeine Todesfurcht umgolden -, / mir ist es Zunder, der im Blut verbrennt samt allen Kronen und gestickten Wappen, dem Kirchenschlüssel und der Messen Prunk -, / wie warm und weichlich es uns auch umfängt und jeder Schwäche breite Betten baut. / Ich will aus dieser Kneblung ganz heraus und reisz den Vorhang auf! / Das Licht erscheine, vor dessen Donnerglanz uns Herrschsucht schlau, / Gemäuern gleich, wie Eulen schlafbetäubte!’ In dezen toon spreekt de Zoon tot zijn Moeder. De verschrikkelijkste aantijgingen en jammerklachten worden op de meest buitensporige wijze geuit. Nadat de Zoon het Heiligste heeft geschonden, zoekt hij in vertwijfeling den dood, en de Moeder, eindelijk beseffend, dat zij toch schuldig is aan zijn ontreddering en ondergang zet zijn strijdende makkers tot oproer tegen het gezag aan en verkondigt hun het evangelie van Liefde en Menschelijkheid. Deze tragedie is zeer eenvoudig van opbouw en handeling, maar de taal is, zooals gezegd, mateloos. De beeldspraak gekunsteld en vaak valsch. Toch zal dit drama ongetwijfeld bij een goede opvoering een diep-tragischen indruk maken. Von Unruh schijnt mij, hoewel zijn kunst nog volstrekt onbeheerscht en onbezonken is, een der meest oorspronkelijke Duitsche tooneelschrijvers van dezen tijd.
Herman Wolf. |
|