Groot Nederland. Jaargang 17(1919)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 1033] [p. 1033] De bloei. I. De koude is rondom als een metrisch geweld Daar de gletchers der polen in gloeien; Maar in mildere sferen daar groeien De kleurige bloemen in 't wuivende veld. En zoel is om de aarde een dampkring gesteld Daar de vluchtige lichamen bloeien, Die 't kristallen heelal vaag ontvloeien, Als 't zingende woord in een adem verteld. En gij, in mijn armen weemoedig ontsteld, Als uw vochtige oogen zoo gloeien En de angsten der aarde ons weer boeien Om de eeuwige kou als een metrisch geweld... II. De geest is zich zelf in de roerlooze sfeer, Maar in 't prisma der tijden ontbonden Gaan op aarde als op een seconde De heftige visies der eeuwen te keer. De steden zij woekren en pulveren neer En woedende golft van de gronden Het geweldige bosch in zijn stonde - En keert tot de wentlende bodem dan weer. Maar traag daalde uw boezem en hief mij zoo teer En uw mond was mij mild als een wonde, En wij bloeide' onze droeve seconde In de eeuwige geest van de roerlooze sfeer. [pagina 1034] [p. 1034] III. En magisch bloeit de aarde in 't strevende licht En tooit zich in kleurige symbolen Maar in weelde van schaduw verscholen Glanst 't laatst van haar glorie uit 't menschlijk gezicht. De drift van haar sterven, die wonderen wricht Heft 't dood mineraal uit haar holen Door menschlijke sprankels die dolen, En bouwt door hun lusten haar kosmisch gedicht. Ontdaan werd uw lichaam, uw wezen ontwricht; En, uw naakt in zich zelven verscholen, Draagt gij bevend en bleek de symbolen Van de magische bloei naar het strevende licht. Albert Besnard. Vorige Volgende