| |
| |
| |
Buitenlandsche kroniek.
Het vredesverdrag tusschen de Duitsche regeering eenerzijds en de gealliëerde en geassociëerde regeeringen anderzijds is op 28 Juni 1919 te Versailles in de Spiegelzaal geteekend. Het wachten is nu nog op de ratificatie door het Duitsche en drie gealliëerde of geassociëerde parlementen. Zoodra deze kapitale formaliteiten zijn vervuld, bevindt het Duitsche Rijk zich in vredestoestand, hetgeen van de overige landen nog niet getuigd zal kunnen worden. Wat kunnen wij tijdgenooten van dit vredesverdrag denken?
De Duitsche propaganda spreekt van een ‘Gewaltsfrieden’ en tracht met succes de neutrale gemoederen te verteederen over het harde lot van Duitsche krijgsgevangenen, over de blokkade, over de wreede voorwaarden en over het niet onmiddellijke toelaten van Duitschland tot den Volkerenbond. Van gealliëerde en vooral van Fransche zijde is men gedwongen te constateeren, dat op de meest barbaarsche wijze ontzaglijke verwoestingen zijn aangericht, waarvan men in de verste verte niet kan vermoeden, hoe de Duitschers ze zullen vergoeden, dat men met een formidabele oorlogsschuld blijft zitten voor geheel eigen rekening, dat de beste mannekracht van het land op de slagvelden ligt begraven, dat er voor een reeks van jaren schaarschte zal heerschen op velerlei gebied en dat de toekomst van welke zijde ook bezien, weinig rooskleurigs aanbiedt. De harten zijn zwaar van zorg en wee, en men heeft moeite om te begrijpen, hoe juist zij, die buiten den strijd zijn gebleven, een zoo geprononceerde neiging toonen, om de aanstichters van al dat onheil te beklagen en als slachtoffers van geweld en onrecht min of meer op een voetstuk te plaatsen. Wij hebben de Duitschers overwonnen en nu zullen we de neutralen, die we van 't Duitsche gevaar hebben bevrijd, nog voor ons moeten winnen. Gelukkig hebben we eenige goede troeven in ons spel, zeide onlangs een intelligent Franschman.
Zoo is dan de geheele wereld, oorlogvoerenden en neutralen onvoldaan. Het is misschien goed er aan te herinneren, dat een dergelijke geestesstaat ten allen tijde bestaan heeft in de dagen, die een einde maakten aan de groote wereldconflicten. Quot capita, tot sensus. En tot dusver is men er niet in geslaagd het eenieder naar den zin te maken.
De heeren Müller en Bell hebben, toen zij hun handteekening plaatsten onder het Verdrag van Versailles, de nederlaag van het Duitsche
| |
| |
Rijk bekrachtigd. Deze vrede is inderdaad geen vrede door overleg, het is een opgelegde vrede. De overigens vrij onhandige poging van den heer Von Brockdorff-Rantzau om de schuld aan den oorlog op het algemeene wereldgeweten te schuiven is jammerlijk gefaald. Er bestaat in dezen tijd een gevaarlijke gewoonte om misbruik te maken van termen als imperialisme, militarisme, marinisme en enkele andere. Door het feit, dat dergelijke woorden ideeën heeten te vertolken, die te vaag zijn, om rekenschap te geven van een bestaanden toestand, zijn zij een al te doeltreffend middel om zekere verantwoordelijkheden te verdoezelen. Zij leiden maar al te gemakkelijk tot de redeneering van hen, die hun persoonlijke misdrijven op de rekening van de bestaande maatschappelijke toestanden schuiven. Het is wenschelijk en noodig, dat een ieder de verantwoordelijkheid zijner daden op zich neemt. Hetzelfde geldt voor de regeeringen. Het is onnoodig opnieuw te betoogen, maar het is een feit: de Duitsche regeering had dezen oorlog kunnen vermijden, de goede wil bij haar tegenstanders was evident genoeg. Van het oogenblik, dat zij dit namelooze wee over de menschheid bracht, wist zij of behoorde zij te weten, wat haar volk in geval van een nederlaag der Duitsche legers, te wachten stond. En zoo zij wilde meten naar eigen maat, dan zou zij moeten erkennen er nog boven verwachting goed afgekomen te zijn. Wij hebben de bewijzen ter algemeene beschikking. Er bestaat nog zoo iets als een nietig verklaard vredestractaat van Brest-Litowsk, en vele, te vele om hier op te sommen, zijn de uitlatingen van gezaghebbende Duitschers over hetgeen Europa van een Duitschen vrede te wachten had. En het is misschien ook niet ondienstig in een Nederlandsch tijdschrift te herinneren aan de verklaringen van Von Jagow ten opzichte van de Schelde, aan het onderhoud Troelstra-Zimmermann, en aan zekere uitlatingen van den Koning van Beieren.
Wij dienen het te erkennen, door de onmetelijke offers der geallieerden is Europa, is ook Nederland aan een geweldig gevaar ontkomen. Wij danken het aan de millioenen, die het offer van hun rijke, bloeiende leven, van hun gezondheid, van de gaafheid van lijf en leden hebben gebracht. Wij danken het eveneens aan de mannen en vrouwen, die niet hebben versaagd, maar taaien moed, opofferingsgezindheid en volharding hebben getoond gedurende de lange, lange oorlogsjaren.
De heeren Müller en Bell hebben een zwaren gang volbracht, ze hebben later verklaard, dat het hun was meegevallen. Maar de gang was en blijft voor ons aller besef een zware gang. Het is goed voor de
| |
| |
komende geslachten in alle landen, dat deze gang zwaar is geweest. Wij moesten een middel weten te vinden om het verdiende harde lot van het Duitsche volk tot in lengte van dagen te doen leven in de verbeelding der volkeren, overwinnaars, overwonnenen en neutralen. Maar helaas! Of zou misschien de Volkerenbond in staat blijken, een levend besef van internationale moraal op te roepen? Het is ter nauwernood aan te nemen.
Intusschen hoe dit ook zij, Duitschland zal geweldig hard moeten werken om aan de verplichtingen van het vredestractaat te voldoen. Het zal een productiviteit moeten ontwikkelen, zooals nimmer te voren en dat met verminderde middelen. Het land gaat gebukt onder een zwaren schuldenlast, het heeft belangrijke industriegebieden moeten afstaan, de arbeidskracht der bevolking heeft door de blokkade ernstig geleden en de oorlog heeft een groote leegte veroorzaakt in 's lands beste mannekracht. De revolutionnaire troebelen hebben de hechte organisatie tot in haar fundamenten doen wankelen. Het productieapparaat heeft ongetwijfeld minder geleden dan b.v. in Frankrijk, maar kan niet anders dan belangrijke slijtage hebben ondergaan in verschillende bedrijven. Tegelijkertijd is de voorziening van grondstoffen een der moeilijkste vraagstukken van den dag geworden en zijn de zuiver finantieele bezwaren bijna niet te overzien. En toch hoe paradoxaal dit ook moge schijnen, in deze lasten ligt een waarborg voor Duitschlands toekomst. Het zal een productieapparaat moeten opzetten en aan den gang houden als nimmer te voren. En het eenige middel daartoe is onverpoosde en steeds meer geïntensifieerde arbeid, de bron van alle welvaart. De taak is hard en zwaar en schijnt op dit oogenblik menschenkrachten te boven te gaan. Maar aangezien aller belang Duitschen arbeid eischt, zullen alle genoodzaakt zijn Duitschland gelegenheid te geven te werken. En dat is de eenige uitkomst van dezen ver van hoopvollen toestand.
De ontwrichting van den finantieelen toestand doet zich in alle landen sterk gevoelen. De prijzen zijn in vele gevallen zuivere ficties geworden, de gebruikswaarde van vele artikelen is belangrijk gedaald. De beschikbare hoeveelheid goederen is sterk afgenomen, de behoefte vooral in de verwoeste gebieden sterk gestegen. Geldkapitaal is overvloedig aanwezig, maar geldkapitaal waarvan de productieve capaciteit moeilijk vast te stellen en zeer variabel is. Dit is de reden, waarom het vredesverdrag de totale raming van Duitschlands schuld tot 1921 heeft uitgesteld, maar als vast uitgangspunt het herstel der aangerichte
| |
| |
schade heeft aangenomen. De enorme staatsschulden van alle belligerenten vallen hier buiten, omdat de betaling er van Duitschlands capaciteit te boven zou gaan. En dan praten de menschen nog van immanente gerechtigheid, zucht de geallieerde belastingbetaler. Alleen de Belgen, wier verliezen aan menschenlevens ook niet overmatig groot zijn geweest, zullen van dezen last op den duur zijn vrijgesteld.
De territoriale wijzigingen ten koste van Duitschland aangebracht zijn bekend en allerwege uitvoerig besproken. Men kan van meening verschillen over de oplossing ten opzichte van hét Saarbekken, en van Dantzig, men kan vinden, dat er nog geen ideale staat van zaken in het leven is geroepen, maar het zal moeilijk zijn te ontkennen, dat, globaal gedacht, het vredestractaat van Versailles een groote vooruitgang op den bestaanden toestand beteekent. De herleving van Polen, de terugkeer van Elzas-Lotharingen tot Frankrijk, die van Sleeswijk tot Denemarken zijn feiten die de meerderheid der menschheid moeten bevredigen. Wij zijn als tijdgenooten natuurlijk geneigd gebeurtenissen, die niet volkomen aan onze ideeën van recht en rechtvaardigheid beantwoorden zwaar te laten wegen. Maar dat moet en mag geen reden zijn de groote lijnen uit het oog te verliezen. En die groote lijnen zijn wat dit speciale punt betreft bevredigend.
Het is misschien goed en nuttig nog met een enkel woord op de quaestie-Elzas-Lotharingen terug te komen. De Duitsche propaganda heeft wat dit zeer speciale punt betreft niet stilgezeten en heeft in neutrale landen met succes gebruik gemaakt van twee gegevens: Göthes beschrijving van zijn Elzasschen tijd in Aus meinem Leben, Wahrheit und Dichtung en de franciseerende politiek van Napoleon III. Leest men Göthe er nog eens aandachtig op na, dan wordt men getroffen door drie feiten, dat de jonge Göthe uitsluitend in Duitsch-nationalistische kringen verkeerde en met de Franschgezinden niet in aanraking kwam, ten tweede, dat de Elzas reeds in die dagen een rijk en goed geadministreerd land was en ten slotte, dat de Fransche autoriteiten een ieder zijn gang lieten gaan, naar het hem behaagde. Uit dit laatste is dan ook een in Holland minder bekend feit, de definitieve vergroeiing van Elzas-Lotharingen met Frankrijk in Revolutieen eersten Keizertijd, te verklaren. De Franschen hebben in hooge mate slag om de sympathieën van een bevolking voor zich te winnen. Dit is nu nog in de laatste jaren in Marokko gebleken. Dat overigens Napoleon III in de talenquaestie (de eenige bestaande) een te geprononceerde franciseerende politiek in Elzas-Lotharingen heeft gevolgd en op
| |
| |
verzet is gestooten, niemand zal het ontkennen. Maar dat neemt niet weg, dat geen enkel serieus Duitsch auteur ontkent, dat Elzas-Lotharingen op het oogenblik der inlijving bij Duitschland volkomen Fransch gezind was. En een ander feit, dat iederen dag opnieuw bewezen wordt is, dat de Duitschers in bijna 50 jaar, niettegenstaande hun voortreffelijke administratie de sympathie van de Elzassers niet hebben kunnen winnen.
Tot zoover over het vredesverdrag, waarvan in volgende kronieken vermoedelijk nog dikwijls sprake zal zijn.
Wij leven nog niet in vrede en op verschillende punten van ons werelddeel wordt nog hard gestreden. In de allereerste plaats denken we hier aan Rusland en aan Hongarije. En we dienen te erkennen, dat de in die landen heerschende toestand verre van duidelijk is. Het ongeluk wil, dat we bovendien buitengemeen slecht ingelicht zijn. Wie niet voor de bolsjewisten is, is tegen hen, de elementen tot een degelijke beoordeeling van den toestand zijn schaarsch. Wat nu zien we gebeuren? Laten we beginnen met eenige cijfers uit Duitsche bron aan te halen:
Te Moskau werkten voor 1918, 211 industrieele ondernemingen, in April 1918: 151, in October 1918: 72. Petroleum en naphtafabrieken te Bakoe. Winter 1916-'17, voorziening: 2.045.000 ponden; winter 1918: 60.000.
In den zomer van 1918 vertegenwoordigde het loon der arbeiders in de metaalindustrie 105% van de brutowaarde der productie.
De fabrieken-Poetilof hebben in 1918 van de regeering 96 millioen roebel subsidie ontvangen. Productie 15 millioen, loonen 66 millioen.
Op 1 Januari 1918 telt men te Petrograd 673 industrieele ondernemingen met 278.000 arbeiders, op 1 April van het zelfde jaar zijn nog 120.000 man aan het werk. Op 1 Januari 1918 tellen de vakvereenigingen 183.000 leden, op 1 Mei 60.000.
Petrograd heeft einde 1917, 1.900.000 inwoners, einde 1918, 900.000 Voor Moskau bedragen deze cijfers 300.000 en 95.000.
De Russische begrooting bedroeg voor het bolsjevistenregime 13 milliard roebel, in 1918, 80 milliard en voor de 4 eerste maanden van 1919, 51 milliard.
Niettegenstaande dit alles, zegevieren de boljevistische legers op alle fronten, zijn millioen en Russen niettegenstaande de blokkade gekleed en gevoed en vinden middelen van bestaan. Er rijden spoor- | |
| |
wegen in Rusland en genoeg voor groote troepentransporten over lange afstanden. Wij weten, dat Lenine een zeer intelligent en zeer energiek man is, en het kost schrijver dezes, hoezeer ook overtuigd van het pernicieuze van 's mans politieke principes, niet de minste zelfoverwinning dit feit te constateeren. Wij weten ook, dat Lenine niets anders beoogt dan de dictatuur van het proletariaat en dat alle middelen daarvoor goed zijn. Maar en hier komen we aan een vraagstuk dat zoover ons bekend is, nog niemand heeft opgelost, hoe leven de Russen onder het bolsjevistenregime? Hoe is het bestaanbaar, dat de bevolking der steden niet is uitgehongerd en dat de boeren door gebrek aan alle industrieele artikelen nog niet volkomen geparalyseerd is? Rusland is een nog zeer weinig geïndustrialiseerd land. Het geld, dat de bolsjevistenregeering uitgeeft, heeft bijna geen waarde, daarover is ieder het eens, en de boeren weigeren het aan te nemen. De stadsbevolking moet leven van een ruil van goederen vervaardigde tegen levensmiddelen en de boeren verschaffen zich kleeren, werktuigen, huishoudelijke benoodigdheden door hun producten te brengen of te doen brengen naar de plaatsen, waar dat alles te krijgen is. Of dit door bemiddeling van geld geschiedt of niet is per slot van zake een secundaire quaestie. De hoofdzaak is de ruil. En waar aan de zijde der stedelingen het element voor de ruil ontbreekt, kunnen we niet begrijpen hoe deze plaats heeft. In beslagname van levensmiddelen bij de boeren, zal men zeggen. De stadsbevolking in Rusland is gering tegenover het onmetelijke aantal boeren. De inbeslagname heeft dus slechts op kleine schaal plaats. Goed, maar hoe leven dan de boeren, die toch kleeren, zout, ploegen e.d. noodig hebben? Rusland is nog steeds
geblokkeerd, de aanvoeren van buiten bestaan zoo goed als niet. Of loopen de steden leeg naar het platteland en keert men terug tot een soort van agrarischen staat, waar iedere gemeente zoo ongeveer in eigen, zeer primitieve behoeften voorziet? Maar hoe worden dan de steeds talrijker en blijkbaar voldoende uitgeruste bolsjevistische legers van het noodige voorzien? Of lijden de menschen eenvoudig weg gebrek en resigneeren zij zich met de welbekende, eigenaardige Slavische gelatenheid? Het is waar dat de behoeften van het Russische platteland nooit zeer groot zijn geweest. Maar er bestaat een minimum en het is moeilijk in te zien hoe men beneden dit minimum kan gaan. Is deze onderstelling van het leegloopen der steden juist, dan is het toch al achterlijke Rusland hard op weg terug te vallen tot een soort van barbarendom, waarvan de gevolgen voor Europa moeilijk zijn te
| |
| |
overzien. Het bolsjevistenregime, in naam de dictatuur van het proletariaat, inderdaad een dictatuur-Lenine, zou dan hard op weg zijn naar de tijden van Peter den Groote.
Een verandering van dezen toestand is niet anders te verwachten dan van de opheffing der blokkade. Het stadsleven in zijn gevariëerden vorm is de hoofdfactor van onze moderne beschaving. Zal Rusland den weg hervinden, die daarheen leidt, dan zullen de Russische steden moeten herleven. Het is niet voldoende om, zooals Lenine thans doet, wetenschappelijke instituten ruim te subsidieeren. Deze instellingen kunnen niet op subsidies alleen leven, zij hebben personeel noodig, dat gevormd wordt in lagere middelbare scholen en Universiteiten en waarvan de leerlingen voornamelijk uit stadsbewoners bestaan. Vloeit de stadsbevolking weg, dan kunnen de Universiteiten hun personeel niet recruteeren.
Wij gaan, het is wel zeker, moeilijke jaren tegemoet. Het zal nog geruimen tijd duren voordat de verschillende landen bij benadering tot een economisch evenwicht zijn gekomen. Maar de menschheid is taai en wil leven. Er is geen reden om al te pessimistisch te zijn.
Parijs, Juli '19.
P. Roosenburg.
|
|