Peter Altenberg, ‘Mein Lebensabend’, S. Fischer Verlag, Berlin 1919.
Ongeveer een half jaar geleden is Peter Altenberg gestorven. Hij zou den 9den Maart zestig jaar zijn geworden en voor dezen dag had een hij nieuw boek samengesteld, dat hij ‘Mein Lebensabend’ noemde, maar welks verschijning hij niet meer mocht beleven.
Ongetwijfeld is ‘P.A.’ (zooals zijn vrienden en bekenden hem noemden) een der zonderlingste en origineelste figuren geweest van het literaire ‘Jung-Wien.’ Bohémien, tot in het diepst van zijn hart, leefde hij, de eeuwige zwerver, slechts in koffiehuizen; getrouw habitué van variétés en cabarets, steeds omgeven van een schare bewonderende artiesten en vrouwen, die naar zijn groteske invallen luisterden en om zijn grappige aphorismen lachten. Hij was een mensch, dien men een ‘minnaar van het leven’ zou kunnen noemen. Hij genoot het leven in alle vormen als een geraffineerd epicurist. ‘Lernt schauen!’ was zijn devies; en een van zijn boeken heet ‘Wie ich es sehe’. Hij zag overal en in alles de loutere schoonheid. Hij was steeds in extase: ‘was er augenblicklich sieht, fühlt, denkt, das ist ihm die Welt, das Letzte, Beste, Höchste: mit dem ist er in unendlichen Rauschgefühlen eins.’ (Soergel).
Deze enthousiaste impressionist schreef uitsluitend verzen in proza, waarin soms diepe gedachten en fijne, geestige wendingen te vinden zijn. En met deze kleine essays verwierf hij zich een groote vermaardheid: hij had een groote schare van bewonderaars onder de beste en fijnste geesten in Duitschland en Oostenrijk. Maar in dit laatste boek hooren wij slechts