Groot Nederland. Jaargang 17(1919)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 715] [p. 715] Verzen. Metamorphose. Eerst simpel Liesje, kind, en thans Lizette - 't gaat goed! En zijden rokken! Vroeger droeg je, ja, wat voor rokken! Vroeger! Zeg, toen vroeg je flikjes! En thans - odeur, en sigaretten! 't Is waar, je hàd een snaaksch en snoeprig snoetje en oogen....! Maar die povere baretten en matelootjes! En dat snoezig voetje in lompe schoenen! Liesje, kind, Lizette.... Je tript nu licht en blij de breede baan met fijne laarsjes, je mint lied en wijn en lach, en leeft, waar 't Leven peinst noch lijdt.... Want wat beduidt een enkle morgentraan die fonklend neerlicht door d'oneindigheid der wijze vreugde aan den Schoonen Schijn! Stadsmorgen. Ik dwaalde rustig langs de stede-wegen, vermoeid van 't haastig werken in den nacht, en keek naar 's hemels donkerblauwe pracht en 't breken van de gevelen daartegen. Dan stond de stad, over een breede gracht, wijd-open naar het land, en ver, met vegen van paars en donkerrood in laaggelegen nevels de kim. De morgenwind blies zacht en koel langs mijn gelaat. Een frissche geur van hyacinthen in nabije gaarde klaarde mijn matheid tot een kalme lust. Een vooglenlied viel in de morgenrust. Aan de verslapen kade sloeg een deur en eenzaam uit ging d' oude, grauwgebaarde man, die de bleeke lichten 's morgens bluscht. [pagina 716] [p. 716] L'éternelle histoire. Een schoonen avond zal 'k u naderkomen met woord en zwijgen, dan ik mensch ooit was; ik zal gelukkig zijn - en zal nièt droomen.... Dan zal ook dàt uur breken, als een glas, geleegd aan 't liefste, wordt ten venster uit tot gruis geworpen - en het feest blijft ruchten, in nieuwe kelken gloeit de nieuwe wijn.... Wij zullen dan verstrooide gasten zijn, droef van dien éenen dronk, en d'uchtend duchten, en lustloos dralen waar de vreugde ruit.... En eindlijk, keerend met bestorven oogen, verbitterd, elk naar eigen eenzaamheid, zal in ons vloeken, dat wij zijn bedrogen, de zucht zijn, die den nieuwen leugen beidt. Inspiratie. De wind komt lauw en geurig van de zee, op alle wolken welken gouden pluimen; de duinen duistren al, de golven schuimen met zacht gebruisch ter schemer-grijze reê.... Zij glimlacht vaag: een lieflijk, minnend meisje, dat stil 't ontluiken van de sterren wacht, droevig van zin, om 't naadren van den nacht, het kwijnend licht en 't neurend golvenwijsje.... De matte minnaar leent het loome hoofd gelaten aan haar schouder, kalm bezinnend, dat hem deze avond en dit kind niets doen.... en zoekt naar een weemoedig rijm, beginnend een teergevoelig vaers, waarin het gloên der min gelijk een avondhemel dooft. J.F. van Hees. Vorige Volgende