| |
| |
| |
Buitenlandsche literatuur.
Anatole France, Le petit Pierre, Paris, Calmann - Lévy.
Ik geloof dat al de hoedanigheden, die aan de werken van Anatole France die buitengemeene bekoring geven, die reeds meer dan een generatie van lezers heeft verleid, op de eenvoudigste en meest duidelijke wijze aan het licht treden in de boeken waarin hij den gelukkigen tijd zijner kindsheid gedenkt.
Deze schrijver, wiens werken, onder zoovele opzichten, een juist beeld geven van de mentaliteit der tweede helft van de XIXe eeuw, leeft met zijn geest en zijne verbeelding bij voorkeur in het verleden, en wanneer hij de gebeurtenissen en de menschen uit zijn tijd tot onderwerp neemt voor een roman, gaat zijn ingeboren (en gecultiveerd) scepticisme tot aan de grenzen van het sarcasme. Hij is steeds in al zijne geschriften - en voor hunne literaire waarde is dit wellicht niet te betreuren - in den echten zin een laudator temporis acti geweest. Zijne droomerige verbeelding verwijlde met een even groot welbehagen bij de anachoreten van Egypte, als bij de gezonde burgers van het middeneeuwsch Parijs, bij de tijdgenooten van Jeanne d'Arc, als bij de idealistische en bloeddorstige sansculotten. Dit wil niet zeggen dat deze liefde voor het verleden hem ooit een voorwendsel zou zijn geweest tot literatuur. Neen, het verleden is voor hem de natuurlijke sfeer van een geest door zijne natuur tot eeuwige mijmerij gedoemd. Men voelt dat zijn geest geen grooteren wellust kent dan deze mijmerij, en dat hij daarin het genot vindt, dat de beschouwing van zijn tijd en van zijne tijdgenooten hem niet schenken kan. En dat genot bereikt zijn hoogtepunt, wanneer het verleden dat hij herdenkt zijn eigen verleden is, de gelukkige tijd der kindsheid, die voor alle droomerige naturen zulke frissche, immer groeiende bekoring heeft.
Hoe zijne ongeëvenaarde kunst van verteller zich dan in haren natuurlijken eenvoud ontplooit, toonden ons reeds die twee andere boeken met jeugdherinneringen: Pierre Nozière en Le livre de mon ami. In Le petit Pierre lijkt die kunst nog schooner en volmaakter, die de meest gewone voorvallen uit een kinderleven te vertellen weet met zulk een fijn gevoel der nuances, dat elke daad en elk gesprek eene bijzondere psychologische waarde verkrijgen. Alle bladzijden van dit verhaal zijn even eenvoudig en even wonderbaar. Welke volwassene heeft b.v. ooit vermoed wat er omgaat in den geest van een kind dat zich oefent in het teekenen, en dat men van zulke schijnbaar banale gebeurtenis een verhaal kon schrijven, zoo echt en zoo zuiver als die paar bladzijden die getiteld zijn: ‘Le génie est voué à l'injustice?’
Er is iets buitengewoon ontroerends in de liefde van dezen literairen
| |
| |
veteraan voor den tijd zijner kindsheid, waarover hij in dit boek, met een stillen weemoed, zijn blik laat gaan. Men begrijpt dat het leven hem lief is geweest vooral door de schoone herinneringen die hij gedurende zijn gansch bestaan in 't diepste van zijn hart heeft bewaard. Meen daarom niet dat deze petit Pierre een wonderkind is. Hij is een doodgewoon kind als alle anderen, een menschelijk karakter dat groeit en waarin wij allen ons evenbeeld in weervinden. Maar hij lijkt zoo heel anders, omdat de schrijver, die zich in den spiegel zijner jeugd bekijkt, een kunstenaar is, wien het is gegeven alle verborgen wonderen nader te brengen tot ons hart.
| |
Pierre Benoit, Koenigsmark, Paris, Emile - Paul frères, 1918.
Uit bijna alle werken van jongere schrijvers die in de laatste jaren verschenen blijkt dat er veel veranderd is in de inzichten betreffende het wezen en den inhoud van den roman. Men is niet langer tevreden met de banale geschiedenis van den eersten den besten man van de straat, ook al tracht de schrijver de afwezigheid van elk belangrijk onderwerp door allerlei literaire hoedanigheden goed te maken. Men wil iets meer; men wil een roman. Het recht om een groot, een schoon en belangrijk onderwerp te kiezen is weer in eere hersteld. Het rijk van het realistisch impressionnisme heeft uit, en men streeft weer naar het oude evenwicht tusschen geest en gevoel, onsterfelijk princiep van alle klassieke kunst. De jongere schrijvers laten zich niet meer afschrikken door het psychologisch diepzinnige, en zelfs niet door het romaneske onderwerp, - ik zou haast zeggen: integendeel. Daarvan is het boek van Pierre Benoit, dat van bovengenoemde pogingen een der allergelukkigste is, weer een treffend bewijs.
Koenigsmark is de geschiedenis van een jongen Franschman, die als leeraar van den jongen hertog wordt aangesteld aan het hof van een der Duitsche staten. De regeerende groot-hertog is een afschuwelijk monster, een koelbloedige moordenaar. Zijne gemalin, eene Russische, is daarentegen eene vrouw van eene buitengemeene schoonheid en bezit de meest bekoorlijke gaven van hart en geest. Het spreekt vanzelf dat de held van het verhaal op haar verliefd wordt. Hij weet het vertrouwen der groot-hertogin te winnen en geraakt, hij die zich voorgenomen had zich met niets te bemoeien, verward in een net van afschuwelijke intrigues. Zijn historische speurzin doet merkwaardige ontdekkingen; o.a. vindt hij de geheime plaats waar het lijk verborgen is van den eersten man der hertogin. Het is op bevel van den groot-hertog dat deze ongelukkige om het leven werd gebracht. Eenmaal dat de jonge leeraar de partij heeft gekozen der hertogin, die gezworen heeft haar eersten man te zullen wreken, wordt zijn toestand
| |
| |
gevaarlijk. Met groote moeite redt hij zich uit het brandend kasteel, waarin de groot-hertog hem graag had zien omkomen. Natuurlijk zijn er ook verraders in het spel; de groot-hertogin schiet haar gezelschapsjuffrouw eigenhandig neer. Het uitbreken van den oorlog stelt een einde aan de avonturen van den Franschman, die een paar maanden later door een schrapnel wordt gedood, op het oogenblik dat hij zal vernemen, dat ook de groot-hertogin het lot van haar eersten man heeft ondergaan.
Meer dan voor een ernstig romancier lijkt u dit misschien een gegeven voor een feuilleton-fabrikant? Inderdaad. Maar het merkwaardige is dat het buitengewoon romaneske karakter der avonturen bij de lezing geheel verdwijnt. Niets in dezen roman klinkt onwaarschijnlijk of overdreven; hij is geschreven in een toon van historische zekerheid die vertrouwen wekt. Psychologisch is dit boek zeer zuiver en niet eenmaal heeft de auteur zich laten verleiden tot het uitbuiten eener dramatische scène, hoe vaak zich daartoe de gelegenheid ook voordeed. Evenals Stendhal behoudt de schrijver van Koenigsmark steeds zijne zelfbeheersching en zijn helderheid van geest. Het romaneske wordt hier nooit romantisch. De stijl van Pierre Benoit, die heel gewoon klinkt, is de stijl van een rasschrijver. Overtollige versieringen en literaire verfraaiingen zal men er niet in aantreffen; hoogstens een paar misschien niet absoluut noodzakelijke uitwijdingen. Een enkel bezwaar heb ik tegen den bouw van dezen roman. De eenheid ervan wordt soms verbroken. Verschillende geschiedenissen loopen er door elkaar en niet altijd is hun onderling verband even duidelijk, noch het aantal bladzijden, door den auteur eraan gewijd, afgemeten aan hunne belangrijkheid. Maar wanneer men een werk als Koenigsmark vergelijkt met de romans die eenige jaren geleden nog boven alles werden geprezen, bemerkt men dat er alle reden is om over de verschijning van zulk een boek te juichen.
Het is een andere weg dan die hunner voorgangers die de jonge Fransche schrijvers opgaan. Wellicht is het een terugkeer. Heel zeker eene vernieuwing.
| |
Joachim Gasquet, Les Hymnes, Paris, Nouvelle librairie nationale, 1919.
Joachim Gasquet is de tweede Fransche dichter wien de oorlog verzen heeft geïnspireerd van eene merkwaardige schoonheid. De eerste was François Porché, wiens gedichten ik in dit tijdschrift heb besproken. Op beiden had de oorlog een even grooten en gelukkigen invloed, ofschoon deze, naar den aard van hun karakter en hunne persoonlijkheid, in beider werk op zeer verschillende wijze tot uiting kwam.
Sommigen zullen misschien verbaasd zijn dat verzen ingegeven door den
| |
| |
bloedigsten aller oorlogen zulk een van vreugde stralenden, jubelenden titel dragen als Les Hymnes. Niets toch is natuurlijker en menschelijker. Naar aanleiding van het werk van François Porché had ik reeds de gelegenheid te doen opmerken dat zij bevooroordeeld zijn, degenen die meenen dat de poëzie aan 't is gelijk welke der aardsche gebeurtenissen, door den aard van haar wezen, vreemd zou moeten blijven. Ook in den oorlog schuilt eene groote en schoone poëtische kracht. Geen enkele theorie kan de waarheid daarvan ontkennen, die op de eenvoudigste en meest onloochenbare wijze bewezen wordt door het feit, dat de verzen van Porché en van Gasquet altijd zuiver, en vaak bewonderenswaardig zijn. Kwestie van temperament en karakter? Niet alleen. Ook de geest van den tijd is, op dat gebied, een belangrijke factor.
Dat de dichter van Les Hymnes ook de schrijver is van een boek getiteld Les Bienfaits de la guerre, en onlangs eene lezing hield, waarvan het onderwerp was: L'état de vertu poétique des peuples victorieux, kenschetst volkomen den aard van zijn geest en van zijn gevoel. Gasquet is een dichter die gelooft in den mensch en in de grootsheid zijner daden, en het citaat uit Pindarus dat het boek opent: ‘Les Dieux et les hommes sont de même race’ duidt dan ook zeer goed aan in welken geest deze verzen zijn geschreven.
Gasquet is een van den geest der goden bezetene en zijne lyriek heeft iets profetisch. Hij zegt de smart en de hoop van gansch een volk in een der meest tragische tijden zijner geschiedenis. Evenals de jonge romanschrijvers waarvan ik hierboven sprak, bewandelt deze dichter, die lang gezwegen heeft, nieuwe wegen. Ook in de jonge poëzie heeft het esthetisch egoïsme plaats gemaakt voor eene zuivere algemeene menschelijkheid. Het is merkwaardig dat Gasquet het noodig heeft geoordeeld een nieuwen vorm aan zijne gedichten te geven, of laat ik liever zeggen: de gebruikelijke vorm van een gedicht zoo radicaal te wijzigen, dat voor zijn boek een speciaal formaat wordt geeischt. Is het ‘simultaneïsme’ zooals sommigen beweren? Het is mogelijk. Maar één ding is zeker: dat deze eigenaardigheid niet aan de schoonheid der verzen schaadt. Dit bewijst dat de aanneembaarheid van zulk een vorm afhankelijk is van het talent van den schrijver. Er schuilt trouwens niet zelden in dezen bijzonderen vorm eene groote kracht, zooals in het eerste gedicht, Hymne de la victoire, dat een indruk geeft van overweldigende vreugde.
Waar zijne verzen rustig schrijden in 't gelid der oude maten, bereikt de dichter vaak een harmonie en eene qualiteit van toon die meesterlijk mogen genoemd worden. Dit blijkt voornamelijk uit het gedicht L'Ame aux Tranchées, dat ik voor het volmaaktste houd van dit boek. De emotie bereikt daar haar hoogtepunt en al de schoone hoedanigheden zijner kunst zijn er vereenigd. L'Ame aux Tranchées is een grootsch panorama van al de gevoelens der ziel in de eenzaamheid der loopgraven. Een wonderbare stoet
| |
| |
van glorieuze droombeelden trekt in den stormachtigen winternacht aan het oog van den dichter voorbij die op wacht staat. De sterren, de bevroren wegen, de sneeuw, de vernielde huizen, de stukgeschoten boomen spreken hun weemoed of hun wanhoop uit, en langs de donkere lucht zweven schimmen die eene gestalte zoeken: de dooden... Maar de klare vlam die brandt in 't gemoed des dichters wordt niet gedoofd; boven den storm, boven de kreten van wanhoop en vertwijfeling schalt zijn stem: ‘que l'âme de la guerre est belle!’
Maar hij kent ook den weemoed en de meewarigheid. Hoor eens hoe zuiver en van welke delicate hoedanigheid de toon zijner verzen is in dit mooie beeld van een eenzamen fluitspeler:
Du côté de Verdun, en hésitant un peu,
Quelque chose de pur, quelque chose de bleu,
Souffle, rayon perdu d'une aube souterraine,
Un soupir cristallin vient du fond de la plaine.
On dirait que la brume au bord du ciel se plaint
Et qu'aux cils de la nuit perle un regard trop plein.
O, doux morts, c'est Favro qui, pour vous, dans la boue,
A pris sa pauvre flûte et, le coeur triste, joue.
Il est là, loin de nous, dans ses songes noyé.
Revoyez le clocher, revoyez le foyer.
Des images d'amour, qu'un vent de deuil enfièvre,
Sous ses cils abaissés débordent de sa lèvre.
Son fusil à ses pieds dort dans l'ombre... Il est loin.
Mais le frêle roseau qui rayonne à son poing
Pleure avec tant de foi contre sa bouche sombre
Que nous voyons la Paix guider ses doigts dans l'ombre.
Staan wij voor den dageraad eener wedergeboorte? Nadert de tijd dat de dichter in de maatschappij weer de plaats zal innemen die het romantisch egoisme versmaadde, en dat zijn zang zal uiting geven aan de gevoelens van gansch een volk? Een boek als Les Hymnes sterkt ons in die hoop.
| |
Nieuw verschenen boeken.
César Capéran ou la Tradition, een kleine roman, typisch voorbeeld van fijnen, Franschen geest, van Louis Codet, schrijver van La petite Chiquette, die in 't begin van den oorlog aan de bekomen wonden overleed, (Paris, Editions G. Gallimard, 1918); La possession du monde van G. Duhamel (Paris, Mercure de France, 1918); van den zeer persoonlijken essayist Jacques Rivière, die de oorlogsjaren in Duitsche krijgsgevangenschap door- | |
| |
bracht, een mooi en belangrijk boek over de Duitschers en hun geest: L'Allemand (Paris, Edition de la Nouvelle Revue française); onder den voor de helft aan Lafontaine ontleenden titel Mitsou, ou comment l'esprit vient aux filles, een met achttiendeeuwsche vrijheid geschreven roman van de schalksche Colette Willy (Paris, A. Fayard, 1919); Voyage d'un Sédentaire, een geestig werk van den fijnzinnigen prozateur F. de Miomandre (Paris, Emile-Paul frères, 1919); van F. Carco, schrijver van Jésus-la-Caille, een nieuwe roman: Scènes de la Vie de Montmartre (Paris, A. Fayard, 1919); van E. Henriot, auteur van de gekende enquête ‘A quoi rêvent les jeunes gens?’ een psychologischen roman, Valentin (Paris, Albin Michel, 1919); een interessant boek gewijd aan Charles Maurras, met een bijzonder mooi vers van Anatole France en studies en meeningen van tal van bekende letterkundigen over den grooten prozateur: Charles Maurras, poèmes, portraits, jugements et opinions; (Paris, Nouvelle Librairie nationale, 1919).
Jan van Nijlen.
|
|