Aanteekeningen van de redactie (en soms van anderen)
Aan Herman Robbers.
Waarde Collega,
Ik zoû over uw anti-kritiek, na mijn beschouwing over Querido's ‘Koningen’, kunnen zwijgen, ouder gewoonte. Ik zoû dit ook het liefste doen maar ge dwingt mij wel u te antwoorden omdat ge mij, in uwe verontwaardiging, heel slecht laast en mij dingen laat zeggen, die ik niet zeide. Ik moèt u dus wel te recht wijzen om, zoo het nog mogelijk is, een legende den kop in te drukken, die zich zoû ontwikkelen naast zoo vele legenden reeds om mij opgeschoten: de legende, dat ik Zola en Dostoiewsky en andere grootmeesters der wereld-litteratuur geen peulschil waard zoû achten! Wezenlijk, ge dwingt mij iets heel vervelends te doen - mij te rechtvaardigen over dingen, die ik nooit beweerde -: ik ging liever door aan het werk, dat ik heb onder handen - een roman, die ‘speelt’ in de Oudheid! - dan u te bewijzen, dat ge u vergallopeerd hebt.
Maar verbaasd, dat een schrijver-recensent van uw naam zoo slecht lezen kan, moet ik u wel even de quintessens mijner woorden herhalen.
Ik heb gezegd, dat ik de litterair-psychologische (er is een litteraire psychologie) bourgeoise zedenroman geschreven vind en dat er niet aan toe te voegen is.
Ik heb gezegd, dat deze roman vermoedelijk is uitgebloeid. En dat er na een overgangstijdperk van modernen oorlogs- en revolutie-roman - tendentieus - geen bourgeoise roman meer zal geschreven worden.
Ik heb gezegd, dat de overstelpend vele, zeer middelmatige litteratuur van dit genre, op dit oogenblik rijkelijk beoefend in ons land, ten spoedigen doode is gedoemd.
Wààr heb ik gezegd, dat ik de groote, reprezentatieve auteurs van het genre - vooral in het buitenland - niet achtte??
Verder heb ik gezegd, dat het ‘onderwerp’ er wel degelijk toe doet. Dat een voor de hand liggend onderwerp met eenig talent kan behandeld worden tot geschikte novelle of leesbaren roman. Maar dat er onderwerpen zijn, die slechts door gróótere talenten kunnen worden omvat.
Hier blijf ik bij.