woonde als kind, lange jaren terug. Eindeloos kwamen de zwanen in den vijver voor het kasteel en daalden de ridders en jonkvrouwen de breede trappen af, langzaam verdwijnend en weer verschijnend, zoolang het orgel zijn liedjes jengelde.
Ik denk aan Sientje, het loopkind. Meer nog, ik ruik weer die weeë doordringende lucht van vochtuitwasemende kleeren, slecht gedroogd bij kachelwarmte in den winter, onvoldoende gewasschen in den zomer.
Sientje, het loopkind dat de zware doozen sjouwt en haar brood moet eten in het rommelhokje naast het atelier, afgescheiden van de ‘jongejuffrouwen’, de medebron-van inkomsten der Dames Matté, die weten wat ze aan rang en stand verplicht zijn.
Alleen op verjaardagen van de juffrouwen, dus driemaal per jaar, mag Sientje, schoon gewasschen, met haar Zondagsche jurk aan, mede verschijnen in ‘de zaal’, waar des middags allen, leerlingen en werksters, onthaald worden op taartjes en chocolade. Dan mag ze, zij het haar ook met volle duidelijkheid te kennen gegeven hoe groote eer haar ge chiedt, meedoen aan de pandspelletjes en andere vroolijkheden, zooverre het kopjes wasschen en bedienen haar daartoe de gelegenheid laat.
Maar ook dit beeld vervluchtigt en ‘de zaal’ blijft ledig.
En ja, nu weet ik het weer. De zaal, het statievertrek in het oude patricieërshuis, is het heiligdom waar de ‘dames’ achter tochtschermen voor groote spiegels zich bekijken en bewonderen, aanmerkingen maken en vitten op het werk van de nu o zoo gedweeë en suikerzoete juffrouwen Mina, Lina of Sophie.
Vaak woon ik het bij, als ik geruischloos de mooie lappen damast en soepele fluweel uit muurkasten en tafelladen te voorschijn halend, die kostbaarheden drapeer en ten toon spreid op de lange tafels, hoe zij kruipen en vleien en lachjes kirren, waarover zij zich dan wreken later, boven in haar eigen sfeer, door eindelooze venijnige opmerkingen en schampere gezegden, zoo tegen elkander als tegen de zwijgend doorpiekende werksters.
Wat gebeurt nu? Ik zie niet, maar ik hoor. Ik hoor een bel die luid klinkt door het trappenhuis. Gestommel van verschoven tabouretten en gegichel van in kasten weggestopte naaimeisjes. 't Is de alarmbel, waarschuwend signaal voor de in aantocht zijnde arbeidsinspectie.
Verademing, het is storm in een glas water. Een nieuweling, nog oningewijd in de mysterieën van het huis Matté, heeft, denkend dat dit