sche goede Society-novels wel zijn. Er is sprake van een erg argloos naaistertje, phantastisch kind van een zwakzinnige moeder, zonder eenige karakterkracht en dus een volmaakt onbeduidendheidje. Zij wordt op de bekende manier verleid door wulpsche jonge heeren, die rijke pipa's hebben en raakt dan, subiet losgelaten door haar natuurlijke beschermers, in een ommezien verder aan lager wal. Van den eenen arm in den andere, leidt zij gedurende eenige jaren het ontkrachtende, ontzenuwende leven, - orgie afgewisseld door absolute werkeloosheid - van een ‘meisje van de vlakte’, en is dan dat leven volledig zat. En voelt zich, ook bij afwisseling, verhard en onverschillig of wel ongelukkig en verongelijkt, omdat zij niet bedenkt, hoe het bestaan van een arbeidskind perse op misère, fatsoenlijke of zedelooze, uitloopt. Als dan een ietwat harkerige aanbidder uit vroegere schuldelooze jaren de edelmoedigheid zoover drijft van haar ‘trots alles’, te willen huwen, wordt al haar sentimentaliteit wakker; en daar zij levenszat is en op de moreele wedergeboorte misschien maar weinig fiducie heeft, neemt zij liever te veel morphine dan met Gerrit te trouwen en hem verder eindeloos dankbaar te moeten zijn. Haar afsterven verschaft dan tevens het gewenschte pathetisch dramatische slot van het boek, dat de gewone lezer bepaald noodig heeft voor zijn ontroering. ‘De Liefde en de Deugd, die overwinnen’, vormen nog immer dankbare onderwerpen voor het romanlezend publiek, dat bovendien graag van de demi-monde leest, als er minstens één Dame met de
camelia's in voorkomt. Hier is er zoo een, behandeld in salon-realistischen trant, niet te erg, niet te diep, niet te schokkend, niet te wanhopig, maar zacht triestig, aangenaam weemoedig, vrijwel bekoorlijk zondig, als een boetvaardige Maria Magdalena.
Ik zou wel eens willen weten, in hoever mevr. Van Gogh - Kaulbach, die menig gedeelte van dit werk met virtuositeit en menig ander met overtuigden ernst schreef, zich er van bewust is, dat het geheel een verkapt ouderwetsch, sentimenteel romantisch product oplevert, hetwelk den ouden zuren en verschaalden wijn in een nieuwe flesch met fleurig etiket beschikbaar stelt voor de weinig kieskeurige menigte.
Misschien weet zij 't en dan is 't niet erg, want waarom zou men de winstgevende-romanfabricage halstarrig aan anderen overlaten? Maar indien zij dit boek ‘meent’, kan men haar enkel naar Zola's Nana en naar ettelijke andere Franschen en Noren en Russen verwijzen, om tot de bezinning te komen, dat de demi-monde slechts aan de oppervlakte gesuikerd is en een verhaal van banale zielen alleen belangrijk wordt, indien men een tragischen strijd van wereldkrachten daarachter voelt, waarvan zij niets dan de onbewuste en schuldelooze tolken zijn.
Anders blijft het verhaal dood realisme, gelijk zijn geest doode romantiek kan heeten. Twee nieten in....
F.C.