| |
| |
| |
Verzen.
De Opstanding.
Alleen door lijden groeit alles.
Alleen door lijden wordt de menschheid geboren.
Uit lijden groeien de revoluties op, -
Lijden door den oorlog of lijden in vredestijd eenerlei,
Eenerlei het lijden in de loopgraven en lijden in de machinekamers,
In Amerikaansche slachthuizen lijden, lijden in fabrieken,
Lijden bij der groote hoogovens rossen gloed.
Dáárdoor kende het Volk van Rusland eindlijk zijn eigen kracht, en bewust
Werd het van zichzelf, besefte de gemeenzaamheid,
Die heft de wrakke wereld op naar de zon, samenheid,
Die is oorzaak, kracht en doel tegelijk.
Alleen die bewust is kan zijn bewustzijn in een hoogere bewustheid verliezen,
Alleen die bewust is leeft waarlijk,
Alleen die lijdt kan bewust worden.
Wat heeft het Russische Volk tot zichzelf gebracht, vrijgemaakt?
Het lijden, universeel, boven ruimte en tijd uitgaand, en sterker,
Boven de sterren, boven weten, boven alle gevoel en voorstelling,
(Ook van ieder beest, kind, vrouw, man afzonderlijk, nooit gëuit of bekendgeworden)
Het eeuwige, razende menschenlijden, wereldlijden, oneindig, eeuwig, en toch van dezen tijd en deze wereld,
Lijden van nu en hier, lijden dat het leven is, onoverwinnelijk,
En waarin alleen de gemeenzaamheid is,
En verwijding en rust, het lijden....
| |
| |
Dat nu ten leste tot één samenwezen heilig
Gebloeid is, - nu nog één volk, weldra de wereld -;
Eindlijke vrucht van jaren: levengevende, lichte, louterende Opstanding,
In grootsche eenheid, die vrijheid is, die is
O Russische October-Omwenteling
Waarvan de naam gezegend zijn zal door
| |
Besomming.
Waarom kon ik het leven maar niet leeren
Aanvaarden als een eenvoudig bezit;
Waartoe dit eeuwig hunkeren en dit
Jammerlijk tasten en schrijnend bezeeren?
Was dit het werkelijke leven wel?
'k Voelde mijn zelf, maar kon het niet benadren,
Mijn daglijksch derven kon ik niet vergadren
Tot één gemis. 't Bleef onbegrepen spel,
Toevallig, toch noodzaaklijk, en verliezen
Deed ik altijd, altijd, ook bij gewin....
Ik keek den valschen bonten vuurgloed in, -
En had het toch niet anders kunnen kiezen.
En wat mij overbleef was enkel de asch.
Niet mij verwarmde 't vuur waarin ik brandde.
Toen 'k dacht aan zelf-gekozen kust te landen
Was opgebrand wat mijn zelfs leeftocht was.
| |
| |
Toen 'k hoopvol zee koos zwierf 'k wel jaren rond,
Verloor vaak richting en wist van mijn dolen
Den zin niet meer, totdat, moede en verstolen,
'k Aan wal sloop waar ik met dorstenden mond
Lang, lang, lang in hardnekkig en dof willen
(Of dreef wind mij, willooze?) heengekoersd had.
Voor mijn oud lijf een grijs en guur strand dat
Verloren, verlaten, onder 't krijschgillen
Van aasvogels open lag, en 't tot stof
Vergaan van aangespoelde wrakken duldde,
Dit - en geen oude droom die 't meer verhulde -
Was alles, alles wat ik eindlijk trof.
De winden en de stormen van de zee
Verwoeien spoorloos naar den kouden nacht
De daden, en der woorden koele pracht,
En wat ik immer dacht of immer lee.
En niets bleef over meer dan mijn oude angst:
Of dit het leven was, dit dorre, harde,
Machtlooze wanen die mijn ziel verwarden
In eenzamen nood en duister verlangst,
Dat mij deed opstaan, voortjoeg en neersloeg,
Deed opstaan weer, en sloeg en neer deed vallen,
Altijd weer, altijd weer, totdat het me alle
Dingen afdeed en het donker indroeg.
Victor E. van Vriesland.
|
|