Buitenlandsche literatuur.
Pierre Hamp, Le Travail invincible. Paris, Nouvelle Revue française, 1918.
Gedurende dezen oorlog heeft de macht van den menschelijken arbeid haar hoogtepunt bereikt. Die macht is het die heeft overwonnen. En het is wel een van de grootste wonderen dezer wonderbare jaren geweest, dat aanpassingsvermogen van alle arbeidende krachten aan de nieuwe levensvoorwaarden die een wereldoorlog schiep. Schoon en vervoerend schouwspel inderdaad van een land, waarvan alle werkkrachten zich vereenigen in den strijd voor een gemeenschappelijk ideaal, dat zich aan allen opdringt als eene onontkoombare noodzakelijkheid! En wie beter dan Pierre Hamp, de sterke prozateur in wien de moderne arbeid een lyrische verheerlijker heeft gevonden van zeldzame kracht, zou die wereld van koortsige bedrijvigheid en koppige, stille vlijt in een boek kunnen vereeuwigen?
Dit boek, dat meer dan eenig ander een echt oorlogsboek mag heeten, dat is te zeggen: ontstaan van de eerste tot de laatste bladzijde, onder den drang der gebeurtenissen, overtreft in lyrische kracht en grootheid al het vorige werk van Hamp, wellicht omdat het van al zijne boeken datgene is, waarvan het onderwerp en de geest de schoonste harmonie vertoonen met zijne intiemste gevoelens en de eigenschappen van zijn talent. Zelfs in het werk der grootste kunstenaars is zulke innige harmonie een gelukkig toeval van groote zeldzaamheid.
Le Travail invincible is een reusachtig panorama van den oorlogsarbeid in al zijne vormen. Wij zien er den smid en den boer, de kantwerkster en den glasblazer, den stoker en de naaister, en in de tragische atmosfeer van dezen tijd hervinden de banale gebaren van elken arbeider iets van hunne eenvoudige, antieke grootschheid. De heiligheid van den arbeid straalt als een schoone glans over die koortsige wereld van machines en ateliers. Wat een vloek leek wordt een zegen; wat voor zoovelen een slavernij was en een dwang, wordt nu eene bevrijding en eene overwinning.
Le Travail invincible is niet alleen het loflied van den arbeid in de munitiefabrieken, het is ook het tafereel van de onnoemelijke ellende, die in de halfverwoeste steden geleden wordt door hen die, onder het huilen en barsten der granaten, hun dagelijkschen arbeid voortzetten met heldhaftige koppigheid. De oude kantwerkster, die 's zomers voor haar deur en 's winters voor haar venster, dat het kanongedreun doet trillen, over haar kussen zit gebogen, volbrengt eene taak die evenveel moed en koelbloedigheid vergt als het vermoeiende werk in de fabrieken. Elk werk heeft zijne waarde en zijne kracht. In het stukgeschoten Armentières, tusschen de bouwvallen waarop het onkruid tiert, ligt een tuin, waarvan de grasvelden even keurig