| |
| |
| |
Buitenlandsche kroniek.
De ‘Volkerenbond’ is toch no. 1 op het program der Vredesconferentie geworden en behalve dat dit pleit voor den goeden moed en goeden wil der betreffende staatslieden, is het ook verheugend, wijl op deze wijze de zaak eindelijk voor den ten-naaste-bij bevoegden rechter komt en het menschlievend dilettantiseeren er over eindigen kan.
Het vraagstuk toch bevat zooveel elementen van internationaal rechtelijken, economischen en politieken aard, dat het in principe uitsluitend door bevoegde lieden behandeld dient te worden. Alleen en uitsluitend van de samenwerking van de beste juristen, de beste economen en de beste diplomaten van alle landen, aangenomen, dat zij tot de overtuigden behooren en aan een practische verwerkelijking gelooven, is een resultaat te verwachten Zij zullen ons dan helder en duidelijk moeten vertellen welke offers wij zullen moeten brengen voor de verwezenlijking van ons ideaal, en het is nog zeer de vraag of de volkeren tot het brengen dier offers bereid gevonden zullen worden. Zooals nu veelal over de quaestie gesproken en geschreven wordt, heeft het den schijn of de verwezenlijking van de nieuwe en dus betere wereldorde uitsluitend van ons goede bedoelen afhangt. Niets is minder waar. De wereld is na deze vier jaar grondelooze ellende rijker dan ooit aan goed bedoelen. Maar dat is niet voldoende. Willen wij den oorlog dooden, dan zullen wij een macht boven de souvereiniteit der natiën moeten dulden, die ons nu en later desnoods met geweld beletten zal, ons aan onze naasten te vergrijpen. Dit nu zal zeer moeilijk zijn. De geheele historische ontwikkeling der volkeren toont een groei van het souvereiniteitsbesef. Van die souvereiniteit zal ten deele afstand gedaan moeten worden en dat wel ten behoeve van een macht, een internationale politiemacht zoo men wil, die krachtig genoeg is, elken delinquent of elke combinatie van delinquenten den kop in te drukken. Deze internationale politie zal in sommige urgente gevallen zeer spoedig en beslissend moeten optreden., b.v. in het geval van een mogendheid, die een buurman te lijf gaat zonder het geschil aan het internationale hof van arbitrage te onderwerpen. Maar quid zoo dit internationale hof van arbitrage steunend op zijn formidabele politiemacht nu eens blijkt een onduldbaren druk uit te oefenen? Het is een bekend en
algemeen menschelijk verschijnsel, dat al wie zich macht toevertrouwd ziet, neiging heeft er misbruik van te maken. Het hof van arbitrage zal dus
| |
| |
evenals de politiemacht aan zeer stellige en strenge rechtsregelen gebonden moeten worden. Hoe had men zich de rol van het hof en zijn politie b.v. in de eerste dagen van Augustus 1914 gedacht? Aan Duitschlands schuld zal op dit oogenblik na de publicatie van het rapport-Lerchenfeld wel weinig twijfel meer bestaan, maar in die verre dagen waren de geesten nog lang zoo zeker niet. Stel de boeken van verschillende kleur, wit- blauw- geel- en andere boeken waren aan het Hof voorgelegd. Het Hof had dan zeer stellig van de onderhandelingen tusschen Oostenrijk en Duitschland even weinig afgeweten als wij. Het had zijn politie order kunnen geven de mobilisatie in de verschillende landen te beletten en zal dat zeker doen wanneer in de toekomst algemeene of althans belangrijke ontwapening heeft plaats gehad, meent ge. Maar het is nu eenmaal zoo, dat we hier in Europa bijna allen koloniseerende mogendheden zijn, het voorloopig wel zullen blijven en dus altijd een min of meer aanzienlijke troepenmacht tot onze beschikking zullen houden. Die politiemacht, hoe formidabel ook, zou op een gegeven oogenblik wel eens niet voldoende kunnen zijn, vooral in geval van heftige bewegingen onder de volkeren. Het hof van arbitrage zou dan niet genoeg hebben aan zijn politiemacht, die hoe sterk ook, als middel niet voldoende is. Het hof zou over andere middelen moeten beschikken. Het zou b.v. toezicht moeten houden op de wapenfabricage, op het bouwen van zekere schepen, zelfs op de schoolprogramma's om te verhinderen, dat onder voorwendsel van gymnastiek en sport a.s. soldaten worden gevormd. Het is een feit, dat de menschheid ten opzichte van den oorlog aan wetten gehoorzaamt, die zij zelf niet kent. Als men op 1 Juli 1914 in Engeland, Frankrijk, Rusland, Duitschland referenda over oorlog of vrede had gehouden, dan was er zeer zeker een verpletterende meerderheid voor den vrede geweest. Vijf weken later grepen millioenen van die vredelievende menschen naar hun wapens en gingen
gloeiend van geestdrift den oorlog in. In Duitschland zeide men omdat Rusland mobiliseert, in de andere landen omdat men aangevallen was. Naderhand, als het leed geleden is, spreken we van oorlogskoorts, van kunstmatige opwinding, van de misdaden der geheime diplomatie, enz. Al deze woorden verklaren weinig of niets. De volkeren gaan ten oorlog omdat zij het in den grond willen en alle redenen goed zijn om zich te laten opzweepen, als de geesten er nu eenmaal voor klaar zijn. Dat hebben we in Duitschland duidelijk genoeg gezien, en de geheele geschiedenis spreekt van niet veel anders. Nu zijn we voor twee of
| |
| |
misschien wel drie generaties wijs geworden. De vraag is of we dien tijd zullen benutten tot het voltooien van een organisatie, waarvan nu de grondslag gelegd moet worden en die laat ons zeggen over tachtig of honderd jaar bestand zal blijken tegen de oorlogsinstincten der menschheid. Dan zullen de offers van dezen tijd niet tevergeefs gebracht zijn.
Uit het bovenstaande blijkt wel, dat materieele machtsmiddelen niet voldoende zullen zijn om een dergelijke organisatie te handhaven. Er moet een nieuw rechtsbesef onder de menschen komen en het is de vraag of deze tijden er gunstig voor zijn. Wij weten niet, wat de Duitsche revolutie geven zal, het onmetelijke Russische Rijk verkeert in een toestand van chaos, die niet duurzaam zijn kan, om de eenvoudige reden, dat millioenen menschen gewoonlijk niet goedschiks den hongerdood sterven. Anderzijds is het sterk imperialistische Japan, dat tot onze onsterfelijke schande het Duitschland van vóór den oorlog beter begrepen heeft, dan welke der naaste buren ook, en het bovendien conscientieus heeft nagevolgd, een moeilijk element in een Société des Nations. De geschiedenis leert ons, dat volkeren, die na een revolutie tot een nieuwen staatsvorm komen, moeite hebben de andere landen met rust te laten. Wij gaan zonder eenigen twijfel zeer moeilijke tijden tegemoet, waarin nieuwe rechtsbegrippen geboren zullen worden en zich zullen verspreiden. Het vastleggen der rechtsregelen voor de nieuwe organisatie zal dus ongemeen inzicht en veel staatsmansbeleid eischen. Er moet een nieuw rechtsbesef onder de menschheid komen, maar niet iets al te nieuws, dat in den loop der tijden maar al te gemakkelijk door nieuwe, onvoorziene moeilijkheden in het gedrang komt en niet duurzaam blijkt te zijn. De nationaliteiten-quaestie heeft in dezen oorlog een groote rol gespeeld. Polen komt weer tot nieuw leven, de Donaumonarchie valt uiteen, Elzas-Lotharingen keert tot Frankrijk terug. Het is nu maar de quaestie te weten, van welk standpunt men het nationaliteitenvraagstuk beziet. Duitschers en Slaven hebben er een rassenquaestie van gemaakt. De uiterste consequentie van deze leer is vermoedelijk getrokken door een Duitsch dagbladcorrespondent, die beweerde dat Marokko van rechtswege Duitsch was, omdat hij er Berbers met blond haar en blauwe oogen had gezien. In
deze doctrine speelt de philologie een groote rol, zoo niet de hoofdrol. In de praktijk heeft dit alles geleid tot pangermanisme en tot panslavisme, tot historische disputen om zekere rechten te bewijzen, tot Duitschlands eenheid en voor een niet gering deel tot den tegen- | |
| |
woordigen oorlog. Een ander standpunt is dat van de Amerikaansche en Fransche revolutionairen van de XVIIIe eeuw. Het is gebaseerd op de rechten van den burger en den mensch, het laat alle ras- en taal-quaesties buiten beschouwing en wil, dat de burgers van een provincie, een stad, een land naar eigen inzicht beslissen over hun nationaliteit. De practische toepassing ervan zal vooral in Oostenrijk-Hongarije op groote moeilijkheden stuiten. Deze opvatting heeft echter verschillende voordeelen. Zij voldoet het rechtsgevoel, zij heeft geen veroverende tendenzen, en zij opent de mogelijkheid om althans binnen zekere grenzen moeilijkheden door middel van referenda op te lossen. Het is mogelijk, dat op dezen grondslag voor de komende geslachten zegenrijken arbeid verricht kan worden. En waar deze mogelijkheid bestaat is het voor de volkeren en staatslieden van dezen tijd een dwingende plicht met ernst en toewijding een poging te wagen.
Sinds 11 November is een wapenstilstand gesloten. De Duitschers klagen steen en been over de al te harde voorwaarden. Het dient erkend te worden, dat zij in de Ententelanden weinig gehoor vinden. Hiervoor zijn verschillende redenen.
België en Noord-Frankrijk zijn bevrijd, het contact met de bewoners is hersteld en men is bezig de aangerichte schade te besommen. Verder keeren dagelijks duizenden krijgsgevangenen terug, dikwijls in een ellendigen toestand. De klachten uit de bevrijde gebieden en die der krijgsgevangenen zijn gelijkluidend. Er heerscht onder hen een grenzelooze verbittering en zij willen niet hooren van genade voor recht te laten gelden. Zij vinden het al meer dan mooi, dat men van recht spreekt voor de Duitschers, die hen zoo onbarmhartig gekweld en zoo barbaarsch behandeld hebben. Het aantal lieden, en vooral kinderen, die aan de gevolgen van slechte behandeling en honger bezweken zijn, is ongeloofelijk groot. Een zeker aantal krijgsgevangenen is krankzinnig thuisgekomen. Hun verhalen stemmen wonderwel overeen, zonder de postpakketten met levensmiddelen hadden zij er het leven niet bij kunnen houden. Zij zijn woedend als zij de Duitsche krijgsgevangenen hier zien, die overal kalm zonder overhaasting aan het werk zijn en er dik en blozend uitzien. Dezen zijn dan ook wat b.v. het brood betreft, beter gevoed dan de burgerbevolking, zij hebben 500 gram per dag gehad, terwijl de burgers zich met 100 gram tevreden moesten stellen. Zij toonen dan ook weinig verlangen om teruggezonden te worden. De Fransche regeering heeft zich in dezen strict aan de bepalingen der
| |
| |
Haagsche Conventie van 1907 gehouden, die voorschrijft de krijgsgevangenen, wat voeding, ligging en kleeding betreft, op denzelfden voet te behandelen als de troepen der regeering, die ze gevangen heeft gemaakt. Daardoor komt het dat de krijgsgevangenen in sommige opzichten er beter aan toe waren dan de burgers van dit land, die overigens steeds het noodige en iets meer dan dat hebben gehad. De verontwaardiging over de behandeling der krijgsgevangenen en der bewoners van de bezette gebieden gaat zeer diep. De publieke opinie zou voor een verzachting der voorwaarden van den wapenstilstand zeker niet te vinden zijn, er is werkelijk te veel gebeurd.
Het is moeilijk, zoo niet onmogelijk, zich een gegrond oordeel te vormen over hetgeen in Duitschland gebeurt. Van bolchevisme moet men hier, behoudens een zeer, zeer kleine minderheid, niets hebben. En men is er zoo zeker niet van, dat het vooral in Noord-Duitschland dien weg niet opgaat. Te Mainz en Keulen heeft de overheid de geallieerde troepen te hulp geroepen om de orde te handhaven. Men vraagt zich af, of niet verder gaande maatregelen in denzelfden zin genomen moeten worden. Dit vooruitzicht is met het oog op de demobilisatie, waarnaar ieder hunkert, verre van aanlokkelijk. Maar anderzijds kan men Duitschland niet tot volslagen anarchie laten vervallen, al was het alleen maar, omdat er zekere rekeningen te betalen zijn. Daaromtrent blijft het bij vage, zeer vage schattingen. Maar één quaestie is geregeld en definitief geregeld, die van Elzas-Lotharingen.
De Fransche troepen, de President der Republiek, de Kamer- en Senaatsleden zijn in het geheele herwonnen gebied ontvangen met een warmte, een geestdrift, die zelfs de meest overtuigde Franschen heeft verbaasd. Tal van ooggetuigen verzekeren, dat het in de couranten beschreven enthousiasme waarheid en niet anders dan de waarheid is. De meest sceptische lieden zijn ten volle overtuigen over een plebisciet wordt alleen nog in Duitschland gesproken. Geheel hiermede in overeenstemming is het getuigenis van Fransche en ook Amerikaansche soldaten, die in den Elzas in de loopgraven zijn geweest en uit den aard der zaak veel met de bevolking in aanraking kwamen. Zij zijn een en al lof over de ontvangst, die zij al sedert jaren hebben genoten, zij zijn in waarheid als bevrijders begroet en behandeld. Te Mühlhausen, Straatsburg, Colmar, Metz enz. weten de inwoners niet wat zij doen zullen om den Franschen soldaten genoegen te doen. Er is geen wanklank gehoord. De bevolking is vooral sedert de laatste oorlogsjaren verbitterd geworden. De menschen leefden onder een
| |
| |
zwaren druk, de autoriteiten werden met den dag strenger en harder. De geheime postcontrôle te Straatsburg was al maanden geleden tot de ontdekking gekomen, dat ruim 80% van de geopende brieven beslist anti-Duitsch waren. Een man van het gezag van Brentano schrijft in een boekje ‘Elzässer Erinnerungen’ dat de aanvankelijk goede (in den zin van goed-Duitsche) stemming zeer verminderd was en dat hij nog niet zeggen kon waarom. De Fransche autoriteiten hebben gezorgd, dat de komst der Fransche troepen niet alleen een bevrijding van het Duitsche juk beteekende, maar tevens een behoorlijke ravitailleering. Maar afgezien hiervan heeft het aan merkwaardige manifestaties niet ontbroken. Het werkvolk van eenige publieke diensten heeft met staking gedreigd, zoo eenige Duitsche bedrijfsleiders niet onmiddellijk verwijderd werden. Elzassers, die in het Fransche leger hebben gediend, zijn als helden gevierd. Nooit is een kind met hooger verwachting en inniger genegenheid tot het moederhart weergekeerd dan Elzas-Lotharingen tot Frankrijk. De beste kracht van Frankrijks mannendom is niet voor niets gevallen. Het is gebleken in den vollen zin een triomf van het Recht te zijn geweest. De ontvangst, die den Franschen troepen in de Paltz ten deel valt, is eveneens boven verwachting goed. De bevolking is buitengemeen welwillend en tegemoetkomend, zóó zelfs, dat de Franschen niet weten, wat zij ervan denken moeten en vragen wat erachter zit. Zij hebben geleerd wantrouwig te zijn.
Ons kleine vaderland speelt in de politieke verwikkelingen van dezen tijd een grooter rol, dan ons lief kan zijn. De ex-keizer heeft vooral de belangstelling van het groote publiek, maar er zijn twee andere en meer ernstige vraagstukken aan de orde, dat van het doortrekken der Duitsche troepen door Limburg en de Scheldequaestie. Wie de officieuse Fransche en Belgische bladen volgt ziet duidelijk, dat er van geallieerde zijde plannen bestaan ten opzichte van de Schelde en in zekere kringen ook ten opzichte van Zeeuwsch-Vlaanderen en Limburg. Het is m.i. te betreuren, dat de Nederlandsche regeering zich niet tot het Belgische gouvernement heeft gericht met een voorstel, dat de vooral voor België zoo ernstige Schelde-quaestie tot een bevredigende oplossing heeft gebracht. In dat geval hadden we de eer aan ons gehouden, ook al hadden we afstand moeten doen van zekere rechten, die in de oorlogspraktijk zware plichten zijn gebleken. Wij hadden ongetwijfeld er, internationaal gesproken, beter voorgestaan dan thans het geval is. Onze positie is nml. rondweg slecht en
| |
| |
we zullen goed doen ons daarvan rekening te geven. Het verlof tot doortrekken van Nederlandsch grondgebied aan Duitsche troepen is een zeer ernstige fout geweest, die ons duur te staan zal komen. Het is de moeite waard deze quaestie hier nog eens grondig na te gaan.
Art. 2 van de 5e Haagsche conventie van 1907 zegt:
Il est interdit aux belligérants de faire passer à travers le territoire d'une Puissance neutre des troupes ou des convois, soit de munitions, soit d'approvisionnements.
Art. 4. Une Puissance neutre ne doit tolérer sur son territoire aucun des actes visés par les Articles 2 à 4.
En art. 11 luidt:
L'Etat neutre qui reçoit sur son territoire des troupes appartenant aux armées belligérantes, les internera, autant que possible, loin du théâtre de la guerre.
Deze teksten zijn duidelijk genoeg. De vrede, zelfs een voorloopige vrede is nog niet geteekend, we leven nog steeds in oorlogstijd. Er worden zelfs nog oorlogshandelingen verricht. De blokkade duurt voort en niemand zal het oorlogskarakter dezer blokkade willen ontkennen. Duitsche troepen, die niet op den vastgestelden tijd zekere gebieden hadden ontruimd, zijn krijgsgevangen gemaakt. De plicht der Nederlandsche regeering was dus even duidelijk als eenvoudig. Zij had óf de Duitsche troepen in quaestie desnoods met geweld van wapenen moeten keeren, óf ze moeten interneeren. Het is in alle opzichten diep betreurenswaardig, dat zij zich niet aan deze plicht heeft gehouden.
Wat nu heeft de Nederlandsche regeering dan wèl gedaan? Zij heeft op 15 November afgekondigd, dat de geïnterneerden naar hun diverse landen zouden terugkeeren, zonder verder te laten weten in hoeverre dit in overeenstemming met de verschillende mogendheden was geschied. Een nota van 25 November spreekt van een mededeeling van de Britsche regeering, maar rept zoo min van de regeering te Parijs als van die te Brussel. Intusschen is het misschien beter de woorden van deze laatste verklaring niet al te zorgvuldig te wegen. Er zou b.v. uit opgemaakt kunnen worden, dat de Nederlandsche regeering op eigen gezag den oorlog voor geëindigd verklaard heeft, omdat de voorwaarden van den wapenstilstand den Duitschers het hervatten der krijgsverrichtingen onmogelijk maken. Dit nu is moeilijk aan te nemen. We gelooven en hopen dus, dat de Nederlandsche regeering
| |
| |
het vereischte overleg heeft gepleegd en dat zij verlof heeft gekregen de geïnterneerden naar huis te zenden. De regeering te Den Haag heeft nu op een of anderen dag een verzoek tot doorlating van Duitsche troepen ontvangen. Het is wel zeker, dat de Belgische bevolking van deze troepen last had en dat die last verhoogd zou worden wanneer die troepen niet werden doorgelaten. Anderszijds zou het een ietwat bespottelijke vertooning zijn geweest, die troepen te ontwapenen, b.v. naar Utrecht te zenden en vandaar onmiddellijk weer naar Duitschland. De interneering had opgehouden, maar juist daardoor was de plicht tot wering gebleven. Het blijkt helaas uit niets, dat aan de Belgische regeering ontslag van deze verplichting is gevraagd. Integendeel, aan de geallieerde gezanten is medegedeeld, dat de doorlating geschieden zou en deze heeren hebben nóch ja, nóch neen gezegd. Het advies van de Fransche en Belgische regeeringen, die gegronde hoop hadden, deze troepen krijgsgevangen te maken en voor allerlei werkzaamheden te gebruiken, zooals volgens de bepalingen van den wapenstilstand geoorloofd was, kon moeilijk anders dan ongunstig zijn. Onze regeering had te veel medelijden met de Belgen getoond. Zij had beter gedaan, zich strict aan haar internationale verplichtingen te houden, zooals haar voorgangster steeds heeft gedaan. De Belgen zijn haar niet in het minst dankbaar, althans niet in het openbaar, misschien wel in het geheim, omdat zij - onze regeering - nu vat op zich heeft gegeven. Dit nu is nog niet het bedenkelijkste van het geval, er is meer en erger.
Men kan der vorige regeering met reden, een zekere slapheid en een zekere geneigdheid om ook ernstige schendingen van onze rechten uitsluitend met papieren protesten te beantwoorden, verwijten. Maar hoe internationaal juridisch beleid was niet alleen bekwaam, maar ook vlekkeloos. Wij waren en zijn helaas niet meer de correcte neutralen bij uitnemendheid. Ter vredesconferentie, waar wij moeten verwachten met onze zwakke middelen veelal alleen te staan, had deze correctheid ons een soort prestige gegeven. Minister Loudon heeft zich ongetwijfeld zeer verdienstelijk tegenover het internationaal recht gemaakt. Op deze verdienste kunnen we ons niet meer beroepen, we hebben het eenige wapen, dat we nog hadden, vrijwillig uit de hand gegeven. Het is te vreezen, dat dit ons duur te staan zal komen.
Deze oorlog heeft het vraagstuk van de vrije zee opnieuw op den voorgrond geplaatst. Onder de vrije zee verstaat men het tot dusver
| |
| |
nimmer erkende recht van den neutralen vrachtvaarder en koopman om buiten het onmiddellijke oorlogsgebied, den handel te drijven, die hem goeddunkt. Het is natuurlijk en begrijpelijk, dat dit recht nooit erkend is. De partijen staan niet gelijk. De neutrale koopman is in de meeste gevallen uit op profijt, op winst, de belligerent op de overwinning, op verkorting van den oorlog, op besparing van menschenlevens, dikwijls op handhaving van zijn volksbestaan.
Aan den anderen kant geeft het bloote feit te beschikken over geweld van wapenen maar al te gemakkelijk aanleiding tot machtsmisbruik. Neutralen, die aan vrachtvaart doen, zijn tot dusver bij iederen zeeoorlog in het gedrang gekomen. Men is er dus op uit geweest, de rechten der neutralen vast te leggen, en den neutralen koopman althans eenige zekerheid te verschaffen tegenover den belligerent. De gevolgen van den Russisch-Japanschen oorlog, waarin Engeland neutraal is gebleven openden ongekend voordeelige vooruitzichten voor de neutrale vrachtvaart in het algemeen. De Engelsche handel op het Verre Oosten had zwaar geleden door den oorlogstoestand, zoozeer zelfs, dat Lord Reay op de tweede Haagsche Vredesconferentie voorstelde voor de toekomst eenvoudig weg afstand te doen van het geheele begrip contrabande. Als logisch gevolg daarvan zou ook het prijsrecht vervallen. Geen contrabande, dus geen prijsrecht, werkelijk en absoluut vrije handel voor de neutralen! Men make zich van een dergelijk idealen toestand geen al te rooskleurige voorstelling. De neutralen, d.w.z. de kleine, zwakke neutralen, voor zoover zij als Nederland en Noorwegen belangrijke vrachtvaarders waren, zouden zeer zeker niet buiten den oorlog gebleven zijn. Hun rol in dezen oorlog zou te belangrijk geworden zijn en zij zouden ongetwijfeld voor een beslissing gesteld zijn. De neutrale vrachtvaart geschiedt op risico van particulieren, de neutrale staat is er niet verantwoordelijk voor. De blokkade der centralen ware onmogelijk geweest, de oorlog had onbepaalden tijd kunnen duren het belang bij de neutraliteit van Nederland zou zoo uitsluitend aan Duitsche zijde zijn geweest, dat van een bij benadering in evenwicht houden van de balans geen sprake had kunnen zijn. Door ‘la force des choses’ zouden we in den oorlog gedreven zijn. Het is zeker dat de vrije zee voor de neutralen een profijtelijke zaak is, zoolang de oorlog beperkt blijft tusschen twee staten als Japan en Rusland, of
Italië en Turkije. Zoodra de oorlog een mondiaal karakter aanneemt, is de vrije zee echter buiten eenigen twijfel voor zwakke neutralen een groot gevaar.
| |
| |
Aangezien elke nieuwe codificatie van het zeerecht tot dusver steeds in het teeken van den jongsten oorlog heeft gestaan en aangezien Engeland in deze quaesties steeds de hoofdrol speelt en geenszins van plan schijnt die hoofdrol op te geven, is voor ons het gevaar van de vrije zee niet groot. Het dient tot Engelands eer erkend, dat in vredestijd de vrijheid en gelijkheid ter zee absoluut waren, hoewel Engeland over de meeste belangrijke kolenstations ter wereld heer en meester was. De Duitsche handel b.v. heeft daarvan ruimschoots voordeel getrokken. Anderszijds is het een feit, dat sinds de oorlog onze vrachtvaart door beperkende bepalingen van geallieerde zijde, beperkende bepalingen, waartegen terecht herhaaldelijk door onze regeering is geprotesteerd, door de inbeslagname van onze schepen in de Amerikaansche en geallieerde havens en vooral door den duikbootenoorlog, die ten slotte tot thuisblijven dwong, zwaar heeft geleden, om van onze zwaar gekrenkte nationale waardigheid maar niet te spreken.
De vredesconferentie zal het over de vrijheid der zeeën hebben, het is ons beloofd. Maar zelfs afgezien daarvan is een grondige herziening van de bestaande bepalingen onvermijdelijk. Het is te hopen en te verwachten, dat ook de [k]leine neutralen gehoord zullen worden. Het is jammer voor hen, dat President Wilson, die in zijn 14 punten over absoluut vrije vaart heeft, ook hier zijn programma zoo grootsch heeft opgezet, dat aan een practische verwerkelijking niet te denken valt. Maar het is niet onwaarschijnlijk, dat zij bij de Amerikaansche vertegenwoordigers althans steun zullen vinden.
Het zal, als altijd, ter vredesconferentie voor neutrale vertegenwoordigers zeer moeilijk zijn, zich volkomen in het standpunt der belligerenten in te denken en te begrijpen, dat de rechten der neutralen, hoe belangwekkend op zichzelf ook, niet met die der belligerenten zijn gelijk te stellen. De oorlog is een meedoogenlooze meester en door de rechten der belligerenten tegenover neutralen a priori te zeer te beperken, komt men tot geen ander resultaat dan den belligerent in zekere gevallen te plaatsen voor de keuze tusschen ondergang of rechtsschennis. Hiermede is niet gezegd, dat een belligerent het recht zou hebben een eenmaal gesloten overeenkomst te schenden. Maar het is te goed beleid van eventueele belligerenten geen zelfbeperking te eischen, die een nog versche ervaring, als al te schadelijk heeft leeren kennen. De neutrale regeeringen zullen dus goed doen, zooveel mogelijk een realiteitspolitiek te voeren, zich van den beginne af te plaatsen op een
| |
| |
standpunt, dat tot verwezenlijking van zekere billijke eischen kan leiden. Nimis nocet, geldt hier meer dan ergens anders.
Het is tot dusver een loffelijk streven geweest de neutrale regeeringen zooveel mogelijk buiten de bemoeiingen harer onderdanen te laten en met dat al hebben de neutrale regeeringen ellende genoeg beleefd. De neutrale landen zelf hebben zwaar te lijden gehad en zijn voor het meerendeel ernstig getroffen in de bronnen hunner welvaart en in de volksgezondheid. Dit alles hebben zij trouwens met de meeste belligerenten en dan nog in mindere mate gemeen. Het vraagstuk zal dus in de eerste plaats zijn vast te stellen of het mogelijk is onnoodige schade, waarbij ook de belligerenten geen belang hebben, te voorkomen.
Een recht, dat den neutralen koopvaarder, ten allen tijde toegestaan dient te worden, is het vervoeren van broodgraan voor rekening zijner regeering, zonder dat hem, behoudens het onvermijdelijke droit de visite, van welke zijde ook overlast aangedaan kan worden. Onder overlast dient erkend door belligerenten veroorzaakt oponthoud, allerlei formaliteiten enz. Teneinde aan de verdenking te ontkomen den vijand te willen voeden, zou aan de neutrale regeeringen de verplichting opgelegd kunnen worden, van het begin van den oorlog af, de bevolking te rantsoeneeren, en b.v. maandelijks den staat harer korenvoorraden te publiceeren, zoo althans daartoe door een der belligerenten het verlangen te kennen gegeven wordt. Neutrale regeeringen zullen dan belang hebben, van bepaalde uiterlijke bij internationale overeenkomst vast te stellen kenteekenen voorziene, voor uitsluitend graanvervoer bestemde schepen in de vaart te brengen en het laden en ontladen dier schepen aan een scherp toezicht harer ambtenaren te onderwerpen. Op deze wijze zou althans de broodvoorziening der neutralen verzekerd kunnen worden. Plaats en gelegenheid ontbreken om na te gaan, of een dergelijke regeling wellicht andere artikelen uitgebreid zou kunnen worden. Over voeding van den veestapel valt bezwaarlijk te denken, het is niet aan te nemen, dat de geallieerden bereid zouden zijn ons die toe te staan. Maar een verzekerde graanvoorziening, de ervaring heeft het geleerd, zou reeds een kostelijk goed zijn.
Tenslotte nog een enkel woord over de verschillende aan President Poincaré's tafel gewisselde toasten. Men kan er met eenige moeite uit opmaken, dat bij de tegenwoordige geassocieerden en geallieerden het voornemen bestaat, de samenwerking voort te zetten en nauw
| |
| |
verbonden de toekomst in te gaan. Er wordt beweerd, dat den anderen staten de gelegenheid geboden zal worden, zich bij deze combinatie aan te sluiten, en menigeen hoopt op deze wijze de Société des Nations zich geleidelijk te zien vormen. Het is mogelijk, maar op het oogenblik valt moeilijk te ontkennen, dat de toekomst zoo vele en zoo zwaarwegende factoren van onzekerheid inhoudt, dat alle overwegingen ten deze, als overbodig beschouwd kunnen worden.
Parijs, 15 December 1918.
P. Roosenburg.
|
|