Groot Nederland. Jaargang 17(1919)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 382] [p. 382] Verzen. [Zoo zachtkens glijdt de tijd] Zoo zachtkens glijdt de tijd Langs 't strak gespannen denken der dagen, Doch elke nacht doorsnijdt Mijn stap de stilte Verschrikt de echo Van mijn harde schreden mij. Neen, ik kan niet terug, Dien sluier, die zwaar neêrhangt Dat strakke koude denken Moet ik nu eeuwig dragen Met opgeheven hoofd. [Loom wiegt zich mijne ziel] Loom wiegt zich mijne ziel In het lentelicht, Ze wil slapen. Ver, vaag, in de schaduw, Sluimrende plicht Fijn zilverig wapen. Dan opeens een klagen Een kindersnik Heel teeder beven. En huivrend ontwaakt De bleeke schrik Van het zondige leven. [pagina 383] [p. 383] [Mijn ziel is vol van zoekende gedachten] Mijn ziel is vol van zoekende gedachten Het lijken zwervers, die in verre nachten Van het verleden eens mijn leed verzachtten Met hun weemoedig spel van roode klachten. Toen stond mijn hart nog open voor het leven Mijn ziel een zee, waarin de kleuren beven Van hemelen vol licht, en wolken zweven Over den afgrond van het helsche streven. Nu zijn ze stil en aarzelend gekomen En klopten lang eer ik ze heb vernomen Ons weerzien was een droevig bitter schroomen Geen juichkreet en geen snik van wakend droomen. En toch ze zijn het! Moede zwervers jaren Verbleekten wel hun glans; ze bleven, die ze waren: De kinderen, die zoekend spelen met gevaren Ze glimlachen en stemmen reeds hun snaren. Ze spelen! En hun spel verlicht de nachten Van mijne ziel. De zwervende gedachten In drommen komen zij, met roode klachten Mijn eenzaam bange twijfelleed verzachten. Nella Moltzer. Vorige Volgende