weg, dat een roman over wolfshonden alleen door een Angel-Sakser kan worden geschreven.
A.J. Dawson is één van de schrijvers der ‘Kazan’-school. Na ‘Finn, the Wolfshound’ bood hij ‘Jan, the Son of Finn’, en wanneer het daar nu maar bij blijft en de schrijver geen Rougon-Macquard-serie in 't zin heeft, zullen wij Jan met ontzag en liefde tot ons trekken, zooals wij Finn deden.
Want werkelijk, deze histories van half-wilde prachtbeesten mogen dan al niet tot de literatuur der menschheid behooren: ze zijn kostelijke amusementslektuur, waartegen ik nog niemand eenig steekhoudend argument heb hooren te berde brengen.
Engelschen houden van dieren en zorgen voor hun dieren, zooals zij van zichzelf houden en voor zichzelf zorgen: als gezonde, niet-sentimenteele schepselen Gods. Zooals een Engelschman over zijn medemenschen denkt, denkt hij ovor zijn mededieren: een beetje superieur en een beetje ironisch, En per slot is twijfel toegelaten, of hij dieren niet het best begrijpt.
Hoe Jan ter wereld kwam en opgroeide tot een prachtkerel, hoe hij in de perfectie leerde vechten en trouw was; en hoe zijn baas een man werd en leerde werken en zijn meisje verdiende: het is een paralelle historie, een prettige historie om te lezen voor onbedorven en bedorven menschenkinderen tusschen de 12 en 82 jaar.