Het is maar een droom waarin het meisje, in den nacht vóór haar huwelijksdag, deze les ontvangt van het ondeugende vrouwtje uit 't jaar 1830: het zwarte schaap der familie, haar over-grootmoeder, die Don Juan las òmdat het verboden was en vier malen huwde en toch maar één man had gehad.
Maar, wáárom trouwen wij meisjes dan - heeft het meisje gevraagd. ‘Men must be looked after’, antwoordt de vrouw uit 't jaar 1890, de moeder. Is zij, de onbeduidende speelpop, gelukkig geweest met háár echtgenoot? ‘He thought I was. I enjoyed pretending to be happy to please him. It was like having two lives, one to keep him satisfied and content, and another all alone that nobody knew anything about.’
En wanneer de vrouw uit 't jaar 1860, de grootmoeder met haar bijbel en haar conventie gevraagd wordt: ‘Did you never dream?’, komt de bekentenis: ‘Once by a lake in the starlight, with the water sucking at the pebbles on the shore, I saw the fin-backed line of the hills and the starry sky beyond through the eyes of a man's imagination, and after that I could have no other dreams. He left me there on the shore, and he walked slowly away, and the stones came rolling down the hill-side into the water... I was very young then, and soon after that I was married...’
Dit zijn drie citaten, die de geestige saynette voldoende typeeren en de eeuwige controverse aanduiden van: minnaar-meisje, echtgenoot-vrouw, liefde-huwelijk: een ‘pageant’ van ontfleurde meisjesdroomen. Luchtig, zonder nadrukkelijkheid, wordt hier aangeraakt hetgeen het meisje beroert, dat het zalig droomleven van geluk en schoonheid reeds voelt verkillen door het samenleven met den man-voor-allen-dag: den echtgenoot met zijn stereotype zinnen: ‘I have already told you three times this week that I detest kidneys for breakfast... Here am I working myself to skin and bone and you do nothing to help me to make some provision for our old age... Of course I still love you, my darling, but I am very busy.’
‘No. No. No. I will not’, snikt ontzet 't meisje in haar droom, wanneer ook haar droom-minnaar zich ontpopt als het traditioneele echtgenoottype, dien moeder, grootmoeder en over-grootmoeder allen herkennen als háár eigen, typischen ‘echtgenoot’. En toch, als de droom wijkt en de huwelijksdag aanbreekt met bloemen en een brief van hem die heden haar echtgenoot zal worden: den brief dien men ondanks alle wijze droomen kussen moèt: met welk een verrukking juicht dan het meisje: ‘What a lovely day, Lizette! Letters! Oh! and roses!’...
Iets voor het tooneel-seizoen van dezen winter, heeren tooneel-directeuren!
H.E. Greve.