Groot Nederland. Jaargang 16(1918)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 444] [p. 444] [Verzen] Het berkenbosch voor Ariette. Het fijne berkenbosch, de wiegelwitte stammen van krijtten teekening in 't donkere tapijt; als ranke stengels, lijnig, tot den top omvangen van wisselzilvere bedrijvigheid. Het neergeslagen licht, op de gezegen kruinen; het siddert en het glijdt van glinster, schilverig een regen flikkering stroomt de gebogen pluimen der blanke berken af, het bliksemt zilverig. 't Weerwiègelt voor de grens der heibevloeide stammen, wanneer de wind beweegt de pantserbladerval, in zwervend silhouet grillige schaduwvlammen met strepen hemelwit en plekken overal. In 't zacht aanééngeleun der glanzende guirlanden als golven overdaad, van snelle schittering, het pen-geaderd net, het fijne velerhande doorspreìige getak van teere teekening. [pagina 445] [p. 445] Het nevelbosch. De naalden als een biezen kleed verward en dicht gevlochten, met losse steken waar ik treed, den bruinen bodem overkleed van breed-gevleide bochten. Als rechte pijlers, nevelgrijs, nauw uit het dek gebroken, de pijnen,... met hun rank gerijs, pilaren van een stil paleis den neerhang onderdoken. Als donkre wolken hangt het rijs gezonken en voorover; omdompeld heeft een blauwig grijs, het schemergroene schutsgewijs omleeg gehuifde loover. Het even aangegeven grauw van stammen nat-bedropen hièr glimmend, waar ik dieper schouw een vele-lijnen onderbouw, die 'k wissel onder 't loopen. 't Is of geen stoornis binnendringt de uitgestegen toppen, maar enkel in dit stils weerklinkt 't geluid, dat van de takken zinkt als duidelijke droppen. [pagina 446] [p. 446] Herfststorm. Zwaar zoekt de wind, het gaat ten ende en vlaklings stuift de sterke wind de boomen tot een booze bende die zijn verbolgen en ontzind. het buldert aan, het stroomt en stijgert de kruinen door de velden in het sidert waar z'n stem mee krijgert z'n vreugde joelt er midden in. als uitgestrekte armen jagen de takken eene èène richting aan, of zwiepen diep, met kwade slagen hun waaiers op de winden aan. het striemt en scheert de trosse-twijgen die vluchten al de boomen uit maar blijven vast en angstig hijgen de ritsel raast er tusschen uit. ze vliegen uit de zwarte blaren en reizen voor de grijze lucht tot dat ze dalen en vergaren wanneer de wind heeft uitgezucht. het sterft en wisselt, geen bestende is nog aan deze aanhankelijkheid het loopt alarm... het gaat ten ende - de herfst en z'n verganklijkheid. Martien Beversluis. Vorige Volgende