Groot Nederland. Jaargang 16(1918)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 395] [p. 395] In den tuin. De tuin ligt zilver in den zomerregen De natte blaren hangen stil en zwaar Nooit geurde zoo verliefd de rozelaar Nooit was de lucht zoo vol van lust en zegen. Een sterk geluk veroverde mijn leven Ik blijf heel eenzaam zonder wil en kracht: Dat is de zomer met zijn overmacht Die de aarde en mijn stille hart doet beven. Zie hier ik ben eenvoudig als de kruiden Een korenbloem of een veronica Zóó hemelsblauw en in een weide sta Ik klein te bloeien naar het open zuiden. Ik ben onwetend van het dwaas verlangen Er is niets dan het zuivere bestaan De wind de zomerzon het slapen gaan De bijen die ik heel lief zal ontvangen. De menschen heb ik nu voorgoed verloren Ik ken mijn broeder en mijn kind niet meer Mijn liefde is nog alleen een eindloos teer Trillen naar 't licht boven de donkre voren. Wat is een daad het leven in de wereld? Een zucht een rimpling: adem van geluk. O buig u over, strek uw hand en pluk Ik ben een blauwe bloem zilver bepereld... De tuin wordt in de schemering al grijzer De boomengroepen worden groot en vaag. Ik ruik onze aarde en de rozenhaag: Nu ben ik jong geworden en toch wijzer. J. Greshoff. Vorige Volgende