| |
| |
| |
Buitenlandsche literatuur.
François Porché, Les Butors et la Finette Paris, Emile-Paul frères, 1918.
Reeds vóór den oorlog was François Porché een merkwaardig dichter. De bloemlezing uit zijne werken, die in Juli 1914 onder den titel Nous als nummer van de Cahiers de la Quinzaine verscheen en later door de Nouvelle Revue française werd herdrukt, bevat prachtige verzen van een virielen, zuiveren toon. Zijne twee bundels oorlogsgedichten, L' Arrêt sur la Marne en Le Poème de la Tranchée, die ik, bij hun verschijnen, in dit tijdschrift besprak, getuigen van de harmonieuze ontwikkeling van zijn krachtig talent en deden hem kennen in Frankrijk als de grootste dichter van den oorlog. In al zijne verzen, zoowel in de eerste als in de latere, spreken eene groote liefde en eene enthousiaste bewondering voor zijn land. Ook deze gevoelens hebben hem geinspireerd bij het schrijven van Les Butors et la Finette, een tooneelspel in zes tafereelen in verzen dat in November 1917 in het Théâtre Antoine werd opgevoerd.
De inhoud van dit lyrisch drama is de volgende:
In het park van de vorstin la Finette zijn werklieden bezig met de toebereidselen van een feest. Allen zijn vroolijk gestemd en spotten met de luidruchtige woede van den hofmeester Buc, die vreest dat niets op het gestelde uur zal in orde zijn. Deze Buc, die steeds den mond vol heeft met de luidklinkende woorden van organisatie, tucht en orde, begrijpt niets van den geest van het volk; deze lastige paedagoog is een vreemdeling, serviel tegenover een meerdere, arrogant en brutaal tegen een mindere. François Miron daarentegen, de architect die de plannen van het park en de tuinen heeft geteekend, is een edele natuur, die al de deugden van een oud ras in zich vereenigt. Op één woord van hem gaan alle arbeiders ijverig aan het werk. Als de vorstin komt vindt zij alles in orde. In een gesprek met François prijst zij diens werk als de schoonste uiting van het genie van zijn land; beiden herdenken den gelukkigen tijd hunner kindsheid en in de schuchtere woorden van François raadt men een teeder geheim. Maar de toekomst maakt hem bezorgd; hij heeft het voorgevoel dat een groot gevaar zijn land bedreigt. Het eerste tafereel eindigt met de luide vreugde van het feest.
Het tweede tafereel, dat heel kort is, toont ons het verraad van Buc. Hij heeft in stilte het feest verlaten en deelt aan den opperbevelhebber van het vijandelijke leger mee welke maatregelen hij heeft genomen om het land der vorstin in zijne macht te brengen: vermoordde schildwachten, opgeblazen bruggen en dergelijke klassieke middelen meer.
Het derde bedrijf voert ons terug tot het feest, dat ten einde loopt. De dag breekt aan. Plots verneemt men een ver gerommel. Een onweer? Neen, het kanon. De grootmoeder der vorstin heeft den klank herkend. de vijanden
| |
| |
die veertig jaar geleden het land overrompelden zijn daar weer. Maar reeds zijn de mannen in 't geweer gesneld. Zij komen hunne vorstin de getuigenis brengen van hun onwankelbare trouw. tot den laatsten man zullen zij strijden tegen den overweldiger. Als zij vertrokken zijn verneemt de vorstin dat de sluiswachters overvallen zijn en gedood. Zij hadden het lot van het land in handen, want alleen de onmiddellijke overstrooming der vallei kan den vijand tegenhouden. La Finette deelt dit treurig nieuws mee aan François. Deze, die een geheim kent om de sluizen te openen, zal zich opofferen voor het heil van zijn land.
Vierde tafereel. het kasteel der vorstin is door den vijand bezet. De strijd woedt voort. Van François Miron geen nieuws. Buc is nog dezelfde stipte, serviele dienaar. De maarschalk van het vijandelijke leger biedt la Finette een eerloozen vrede aan, maar zij, die zich niet overwonnen geeft, wijst het voorstel met trots van de hand. Op 't zelfde oogenblik bereikt haar het nieuws dat François nog in leven is. Zijn plan heeft hij niet ten uitvoer kunnen brengen. Er bestaat nog ééne mogelijkheid van redding: volgens eene oude overlevering kan het land overstroomd worden door een grooten steenblok om te wentelen ergens in een grot. Maar die weet hij niet te vinden. Plots gaat la Finette een licht op: zij kent de plaats. Onder geleide van Buc - die het plan goedkeurt om het te doen mislukken - zal zij François opzoeken en hem de plaats aanwijzen.
Het vijfde tafereel verplaatst ons naar de woeste plek waar François zich houdt verborgen. La Finette heeft onmiddellijk de legendarische rotsblok herkend. Terwijl de jonge André zich verwijdert om François, zijn broer, te waarschuwen, treedt Buc te voorschijn, die het niet noodig vindt nog langer te huichelen en, overtuigd dat noch la Finette, noch François zullen ontsnappen, zijn verraad bekent. La Finette schiet hem neer. François komt toegesneld met André in zijne armen. De jongen is doodelijk gewond en sterft. De rotsblok wordt door François omgekanteld en het donderende water overstroomt de lage landen; het verrast den vijand en belet zijne vlucht. Het volk van la Finette zal overwinnen.
Het laatste tafereel is een apotheose: Francois en la Finette verloven zich onder het gejubel van hun trouwe volk, dat reeds zijne werktuigen heeft ter hand genomen om het werk van den vrede te beginnen en de geleden schade te herstellen.
Men ziet dat de symboliek van Les Butors et la Finette zeer duidelijk is, zelfs een beetje al te eenvoudig. Wat erger is, zij is niet altijd even zuiver en er zijn oogenblikken dat wij ons moeilijk kunnen voorstellen dat la Finette het symbool van Frankrijk zou zijn. De werkelijkheid en het symbool loopen in dit werk al te zeer door elkaar en dit verstoort de geestelijke eenheid. In zijne voorrede zegt de schrijver dat ‘faire appel aux sentiments généraux, nationaux, populaires; mêler le symbole et l'observation, le lyrisme et l'analyse, la fantaisie et la vérité’ enkele van zijne bedoelingen zijn geweest.
| |
| |
Hoe gevaarlijk zulke onderneming is bewijst het resultaat. De schoonste allegorie verliest hare bekoring nu de werkelijkheid zoo ontzettend luid tot alle harten spreekt.
Al zijn in dit stuk alle elementen voor een drama aanwezig: een edelmoedige held, eene schoone, beminnelijke vorstin, een laffe verrader, een drama kon het toch niet worden, omdat de eerste vereischte, het conflict, ontbreekt. Het stuk is dan ook niets meer dan eene lyrische episode, die eindigen kon op 't is gelijk welke willekeurige wijze, zonder dat er iets aan de voorafgaande tafereelen moet veranderd worden. En wanneer F. Porché zegt: ‘l'ambition même de notre dessein nous mettait en demeure d'innover. Nous y avons tâché en renouant la plus ancienne tradition’ dan is het zeker dat men niet aan de klassieke traditie moet denken, voor dewelke het als eene absolute wet gold dat het dramatisch verloop het logische gevolg moest zijn van den strijd der karakters, maar veeleer aan de middeleeuwsche ‘mystères’ die ook meestal eene allegorie waren van sommige gebeurtenissen uit dien tijd. Dit lyrisch spel doet ook denken aan sommige drama's van V. Hugo: wij vinden hier dezelfde onbetoombare (schoon natuurlijker) lyriek, dezelfde nonchalante bouw, en soms dezelfde liefde voor de antithese.
Tegenover die fouten in opvatting en compositie staan de schoonheid van talrijke lyrische tooneelen en de voortreffelijke hoedanigheden van vele verzen. Daardoor is dit werk belangrijk voor de ontwikkelingsgeschiedenis van den grooten dichter die F. Porché is. Maar wat in dit lyrisch spel bewonderenswaardiger is dan alle literaire qualiteiten, dat is het enthousiasme en de liefde waarmee het is geschreven. De stem van dezen dichter heeft den frisschen klank der waarheid en der jeugd. Hij is een echte zoon van het land waarvan hij mag getuigen:
l'âme de ce pays aura toujours vingt ans.
| |
Octave Mirbeau, La pipe de cidre. Paris, E. Flammarion, 1918.
Deze bundel novellen, die nog door twee anderen zal worden gevolgd, is geen werk dat in de laatste levensjaren van den schrijver werd voltooid of dat door den dood werd onderbroken. Het is eene verzameling van de novellen en schetsen door Mirbeau in verschillende perioden zijner literaire loopbaan geschreven en waarvan een zekere aantal, meen ik, in fransche kranten werd gepubliceerd. Men mag veronderstellen dat de schrijver van Le Journal d'une femme de chambre, indien hij er ooit mocht toe besloten hebben een bundel van deze verspreide stukken samen te stellen, sommige der hier afgedrukte novellen niet zoo hebben opgenomen, want men weet dat deze auteur, die in zijne vrij lange literaire carrière niet meer dan een
| |
| |
dozijn boeken publiceerde, zichzelven hoogere eischen stelde dan deze verzameling zou doen vermoeden.
In de beste dezer vertellingen, La première émotion en Pour s'agrandir, evenaart hij Guy de Maupassant in eenvoud en helderheid van stijl, maar mist hij toch, evenals in zijne romans, die meestal uit aaneengevoegde episoden bestaan, de sterke structuur die sommige novellen van Maupassant kenmerkt. Eenige der groote qualiteiten, die Mirbeau's aantrekkelijke en krachtige persoonlijkheid uitmaken, vinden wij hier terug, en wel in de eerste plaats die warmte van gevoel die zijn schijnbaar onoverwinnelijk pessimisme met een lichten gloed overstraalt. Deze onverbiddelijke, scherpzinnige waarnemer der menschen, wiens geheele oeuvre een galerij is van zwakkelingen, monsters, zieken of sombere idioten, met hier en daar, als tegenstelling, een aanbiddelijke figuur van goedheid en teerheid, is geen verbitterde pessimist; hij heeft het leven lief en aan de diepte van zijn haat voor alles wat in het leven en in de menschen de schoone harmonie die hij zich droomde verstoort, kan men de diepte zijner liefde meten voor wat gezond is, zuiver en volmaakt. Uit de vruchtbaarheid van deze edelen haat is het schoonste van zijn werk ontstaan.
De twee laatste stukken, Souvenirs d'un pauvre diable en Mémoires pour un avocat, twee in den vorm der autobiographie geschreven fragmenten, zooals hij die meermalen in zijne romans verwerkte, vormen de meest karakteristieke bladzijden van dit boek. Zij geven nochtans maar een zeer onvolledig idee van Mirbeau's ruig talent dat wij in zijne romans bewonderen en vooral van zijne grootste kracht: het weergalooze uitbeeldingsvermogen om in enkele zinnen - zooals een Forain in enkele lijnen - een mensch van vleesch en bloed te doen ademen en bewegen. Zelfs het beste dezer fragmenten, Mémoires pour un avocat, kan ons niet geheel bevredigen, omdat het onderwerp: de geschiedenis van een ongelukkig huwelijk, een superieur psychologisch inzicht vergde. En een psycholoog is Mirbeau nu eenmaal niet; wel een scherpe en soms meesterlijke beschrijver van het gevoel, en dus als kunstenaar eenzijdig. Deze bundel heeft mij dan ook gesterkt in de overtuiging - hoe vreemd dat ook moge klinken voor hen wier kieschheid zich gekwetst voelt door sommige hoofdstukken zijner romans - dat Mirbeau van al de schrijvers zijner generatie een der meest sentimenteelen was.
| |
J.R. Bloch, Et Cie. Paris, Editions de la Nouvelle Revue française, 1918.
Zooals meer schrijvers het reeds deden heeft de auteur van Et Cie het noodig geoordeeld op de eerste pagina de verklaring af te leggen dat deze roman, die tusschen 1911 en 1914 werd geschreven, thans zonder eenige wijziging verschijnt. Dat is wel het bewijs dat velen beginnen te twijfelen
| |
| |
aan de belangrijkheid van hun literaire arbeid in dezen tragischen tijd. Van uit een literair standpunt is de publicatie van dit werk dan ook niet bijzonder interessant. Het is een chaotisch geschrift met enkele goede kwaliteiten, maar met een massa hinderlijke fouten en een opvallend gebrek aan maat en goeden smaak. Zijn belang ligt in het feit dat het een sociaal en psychologisch dokument is, dat het uitgangspunt kan zijn voor allerlei nuttige overwegingen op politiek gebied.
Deze roman geeft de geschiedenis van eene joodsche familie uit den Elzas die, na den oorlog van 1870, den geboortegrond verlaat om de fransche nationaliteit te bewaren en in Vendeuvre eene nieuwe fabriek opricht. Hunne werkkracht en de taaie volharding van hun ras overwinnen alle moeilijkheden, en na eenige jaren staat de familie Simler aan het hoofd van de plaatselijke industrie. Maar zij blijven vreemdelingen. Een hunner, Joseph Simler, heeft door zijne liefde voor eene superieure fransche vrouw, die hem ook bemint, het hoogere leven benaderd, dat wellicht den afgrond tusschen twee werelden had kunnen dempen. Maar het mocht niet zijn; de toekomst der familie en der fabriek eischte iets anders. Joseph heeft den moed niet de sterke banden te breken in wier macht hij ook gelooft, en trouwt met eene dikke sentimenteele dame van zijn ras. Het oude hoofd der familie sterft, maar de zaken worden voortgezet, de familie blijft even sterk. De eenzaamheid, die eens hunne groote kracht was in de moeilijke jaren, zal de oorzaak worden van hun ondergang. Langzamerhand groeien de zaken hun boven het hoofd en de familie verliest hare persoonlijkheid. In den zoon van Joseph Simler leeft echter een geheimzinnige kracht, en het is in hem dat Benjamin Stern, een ander familielid die als millioennair uit Amerika terugkeert en blijk geeft van eene profetische helderziendheid, den redder van het oude geslacht der Simlers ziet. De ziel der familie die verloren gaat zal door dezen jongen worden gered. En wanneer wij benieuwd zijn te vernemen welke houding de sterke persoonlijkheid van Louis, in wien wij den innerlijken gloed van den kunstenaar vermoeden, zal aannemen tegenover zijne egoistische familie en tegenover de maatschappij, neemt het boek een einde.
Een voorbeeld van heldere, logische compositie is deze roman allerminst. De eerste honderd bladzijden zijn zeer verward, voor 't grootste deel onbelangrijk, en soms zeer vervelend. En de dialoog van de slotscène, hoe belangrijk ook op zichzelf, kunnen wij wel apprecieeren als eene groote handigheid, maar hij laat ons onbevredigd omdat hij niet de waarde heeft eener logische ontknooping. Dit zijn de twee grootste fouten van het boek, die nog grooter lijken doordat zij voorkomen op de twee meest opvallende plaatsen van den roman.
Nog minder is Et Cie een voorbeeld van goeden stijl. Ofschoon het boek een vrij groot aantal zeer goed getypeerde scènes bevat, worden de beste bladzijden ontsierd door eene onnatuurlijke geestigheid en eene gezochte beeldspraak, die den auteur zinnen doet schrijven als deze: ‘les pommes de
| |
| |
terre roulèrent sur les assiettes et s'enveloppèrent de fumée, comme l'Eternel sur le sommet du Sinai.’ Men merkt dat de schrijver streeft naar beknoptheid, maar niettemin blijft zijn stijl lawaaierig en druk. Sommige karakter-schetsen treffen ons door hunne psychologische juistheid, maar zij zijn geformuleerd in een en gewild-conciesen vorm die ons overtuigt van des schrijvers machteloosheid om het onnavolgbaar voorbeeld van Stendhal te volgen.
Aangaande de literaire beteekenis van dezen schrijver leert ons dit boek niets meer dan zijn vorige werk Lévy, premier livre de contes, dat ons J.R. Bloch deed kennen als een knap verteller en een soms gevoelig humorist, maar ook als een geest zonder zelftucht en zonder groote fijnheid van smaak.
| |
Nieuw verschenen boeken.
Van E. Verhaeren Les Flammes hautes (Paris, Mercure de France, 1918) een bundel gedichten die geheel vóór den oorlog werd voltooid, even hartstochtelijk en geweldig als zijne vorige bundels, maar met minder intensiteit en meer rhetoriek; Némésis van Paul Bourget (Librairie Plon, Paris 1918, La Lanterne de Priollet eene verheerlijking van het oude Jardin du Luxembourg door den dichter Paul Fort (Emile-Paul, Paris 1918); van Guillaume Appollinaire, den futuristischen schrijver van Alcools, een bundel verzen Calligrammes (Paris, Mercure de France 1918); Les Rapatriés van R. Benjamin den geestigen schrijver van Gaspard (Berger-Levrault, 1918); van den bekenden Zwitserschen schrijver C.F. Ramuz La Guérison des Malades (Edition des Cahiers vaudois 1918); van G. Duhamel, die zich thans verbergt onder het pseudoniem Denis Thévenin, een zeer belangrijke bundel schetsen Civilisation (Paris, Mercure de France 1918).; L'Incertaine door E. Jaloux (A. Michel, Paris 1918); Un cousin d'Alsace, door E. See (E. Flammarion, Paris 1918).
J. van Nijlen.
|
|