Groot Nederland. Jaargang 16
(1918)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 226]
| |
Buitenlandsche literatuur.Heinrich Mann, ‘Die Armen’ Roman Kurt Wolff Verlag Leipzig 1917In een vorige kroniekGa naar voetnoot*) heb ik de aandacht gevestigd op een beweging in Duitschland, die zich ‘Aktivismus’ noemt en wier leiders eischen: ‘Umgestaltung der Welt nach dem Befehl der Idee.’ Deze ‘anarchisten’ willen geen onvruchtbare ideologie verkondigen, maar zij vragen van den wijsgeer en kunstenaar de onmiddellijke daad; geen aestheticisme, geen l'art pour l'art is hun leuze, maar volgens hen mag de kunst slechts werken met een bepaalde zedelijke of politieke strekking uitbeelden. ‘In Wahrheit sind alle wirklich groszen Kunstwerke, will sagen alle, welche Geister umrichteten, Herzen umrissen, grosz gewesen nicht durch die Vollkommenheit ihres spezifisch Kunsthaften, sondern durch die Machtigkeit des Bildes ihrer gewollten Welt; durch die Wacht ihres Bejahens und Verneinens, Verherrlichens und Verfluchens; durch die postulative Flamme, die aus ihnen schlug; durch die Erhabenheit ihres Was, ihrer Idee, ihres Ziels, ihres Ethos. An allen groszen Kunstwerken ist, dasz sie Kunstwerke sind (und nicht Religionen, nicht Philosophien, nicht Politiken), Zufall und Nebensache. (‘Das Ziel. Aufrufe zu tatigem Geist,’ Georg Müller Verlag, Munchen und Berlin 1916, bl. 192). ‘Dies ist das Entscheidend-Neue der Bewegung: Umgestaltung, tatsachliche Anderung der greifbar-dreidimensionalen Welt wird gefordert, Verwirklichung der Ideegebote im Raum, nicht blosz ein Schein-Realisieren in irgendeiner metaphysischen, musischen oder sonstwie “geistigen” Neben- und Schemenwelt.’ (Kurt Hiller: ‘Taugenichts, Tatiger Geist, Thomas Mann.’ Berlin 1917. bl. 4). - - Men ziet hier dus een denkwijze en een geestesrichting, die men een ‘positivistisch idealisme’ zou kunnen noemen en die, wars van alle theoretische abstracties de directe verkeering der idee in de daad eischt. Aan het hoofd dezer beweging, die omstreeks 1910 is ontstaan en die door Thomas Mann in zijn vroeger door mij besproken opstel ‘Der Taugenichts’ aan een scherpe kritiek onderworpen is, staat diens oudere broer Heinrich. Het groote, essentieele verschil van gevoels- en denkwijze, dat zich in hun beider werken overal openbaart, zien wij dus ook hier in hun zoo geheel verschillende houding tegenover het ‘Activisme’. - Zijn nieuwste boek ‘Die Armen’ is een oprechte bekentenis tot het kunstideaal van deze beweging. Want wij zien hier eén kunst met een zeer bepaalde strekking. Mann heeft de opvatting van het Arbeidersvraagstuk | |
[pagina 227]
| |
willen geven en tevens de ideologie van het socialisme willen brandmerken vanuit zijn standpunt als ‘activist.’ Zonder er nu nader op in te gaan, of het boek niet in waarde vermindert, wijl het blijkbaar is geschreven om een bepaald partijprogramma in literairen vorm te verkondigen, zal ik in het kort den inhoud van het verhaal meedeelen en zijn waarde op zichzelf trachten aan te toonen. - - De ‘kapitalist’ Hessling, directeur van een groote papierfabriek, heeft een deel van zijn vermogen verkregen door bedrog en diefstal. De arbeider Karl Balrich, die in de fabriekskazerne B. kamer no. 101 woont, komt door een toeval achter de kuiperijen van Hessling en wil nu, aangezien hijzelf daarin is betrokken, omdat Hesslings vader een oom van hem op slinksche wijze heeft bedrogen, Hessling aan de kaak stellen en ontmaskeren, zijn kameraden van het ‘slavenjuk’ bevrijden en zelf in Hesslings villa ‘Hohe’ gaan wonen. Maar hij moet, om dit alles ten uitvoer te kunnen brengen, het Recht kennen en hij gaat nu met onverzettelijken wil en vol zelfvertrouwen zich voorbereiden voor het staatsexamen. Hij wil jurist worden en zich op deze wijze zelve het Recht verschaffen. Geholpen door dr. Buck, zwager en ook een aartsvijand van Hessling, met diepen ernst zwoegt Balrich en studeert's nachts Latijn en Grieksch. Hij wint het vertrouwen van zijn kameraden, die hem als hun verlosser en redder beschouwen. De felle haat en de overtuiging van zijn goede recht geven hem moed en kracht zijn zware studie voor het examen met bovenmenschelijke inspanning te voltooien, maar ten koste van zijn gezondheid. Hij wordt zenuwziek, doordat hij zich overwerkt en de directeur, die door allerlei intriges achter de plannen van Balrich is gekomen en die een onthulling vreest, ontslaat hem, belooft den arbeiders een deel van de winst Deze worden hun kameraad Balrich afvallig, omdat het hun te lang duurt eer zijn idealen verwezenlijkt worden. Balrich bezwijkt ten slotte; hij ziet, hoe zijn streven faalt en hoe alles op een jammerlijke mislukking uitloopt. Hessling blijft overwinnaar en Balrich komt, door allerlei ellende en tegenslagen gefnuikt en gebroken, weer bij zijn vijand terug. Hij geeft de studie op en gaat opnieuw iederen morgen naar de fabriek aan den arbeid. ‘An der Maschine stand wieder der Arbeiter Balrich, asz wieder das Brot des Hessling, um Kraft zu haben fur den Heszling. Vor sechs, den Rockkragen hinauf und los, den frostelnden grauen Weg nach der Fabrik, zu Hunderten schweigend und trabend, Trab hinter sich, vor sich, in sich, Trab wie Maschinenlauf. Abgerackert zuruck am Abend in seinem Zimmer, wollte er wohl einmal auch denken, sich erinnern, klarstellen; aber die vielen Gerausche des Hauses ubertonten, wie einst, bei weitem seine Gedanken; und er fand es gut. Gut, einzuschlafen, gut, still zu sein. Nicht langer ein arbeitender Kopf, von dem die Chimaren das Fleisch nagen. Nur Arbeit unserer Hande bezwingt den Sinn des Lebens, so dasz er weniger furchtbar wird.... Von da an sasz er auch wieder in der Kantine mit den Genossen. Sie sahen | |
[pagina 228]
| |
endlich, er war ganz wie sie, niemand muszte vor ihm sich zuruckhalten. Dennoch erfuhr er wieder Feindschaft noch Undank. Er fuhlte, dankbarer sind sie mir jetzt, da es vergebens war.... Bei der Taufe ihres Kindes trug Thilde schon ein zweites. Balrich sagte: “Wir sind Proletarier,” - und als einziger verstand er das Wort. Da es ein Sonntag war, ging er und zog aus dem fichtenen Tisch seine lateinischen Bucher... Er sah sie an, die Brust ein wenig beklommen, aber entschlossen, sie wegzutun und zu vergessen. Wem sie Kraft genug gaben, den Heszling zu besiegen, der mochte sie lesen. Du hast es doch versucht, durfte Balrich zu sich sagen... Das Wissen, das nicht hilft, ist eitel und schlecht. Der Geist, der nicht handelt, ist strafbarer als die Totung keimenden Lebens. Wer denkt, soll auf das Glück der Menschen denken’. - Al zijn werken was ten slotte vergeefs en onvruchtbaar, omdat hij den Geest niet onmiddellijk tot Daad vermocht te verwezenlijken. En als de oorlog uitbreekt, trekt hij met zijn socialistische kameraden ten strijde voor het vaderland ‘Ruszland! das ist der Feind. Frankreich! England! das ist er. Wer fragt noch nach Heszling. An Heszling konnten wir nicht hinan, - mit ihm denn gegen die, die uns uberfallen! Dort winkt der Sieg. Krieg musz sein, damit endlich wir Armen das Glück erraffen, das kein Kampf des Lebens uns bringen wollte. Heszling zahlt bis 80 Prozent unserer Lohne an die Familien der Einberufenen. Was Proletarier, was Bourgeois, - das Vaterland! - - Dit is in het kort de inhoud van den roman. Met de hem eigen forsche en kernachtig-bruuske manier van schrijven heeft hij op waarlijk bijzondere wijze het leven der armen uitgebeeld. In het middelpunt staat de arbeider Balrich. Zijn stroeve, harde onverzettelijkheid, zijn op één doel gerichte wil, zijn liefde voor den ‘Geest’, zijn geloof in den opstand en de vrijmaking van de logge massa en de mislukking van zijn streven, kortom zijn tragisch idealisme, zijn bijzonder overtuigend beschreven. De sluwheid en slinkschheid en het walgelijke machtsvertoon van den kapitalist Heszling worden met wrange ironie bespot, terwijl de ontzettende ellende der onderdrukte ‘slaven van den arbeid’ met diepe deernis en warme liefde geschilderd is. Ook de eenzijdige verheerlijkers van den ‘Geest’, de ‘Bildungsphilister’, die prat gaan op hun ‘algemeene ontwikkeling’, heeft hij in de kostelijke figuur van den ‘Professor Klinkorum’ belachelijk gemaakt. Maar tevens staat Heinrich Mann toch ongetwijfeld zeer critisch tegenover het hedendaagsch socialisme. In de figuur van ‘Napoleon Fischer’, den sociaal-democratischen afgevaardigde, die vóór zijn partijgenooten schitterende redevoeringen vol schoone beloften houdt, maar achter hun rug hen bedriegt en zich door Heszling laat omkoopen, heeft hij blijkbaar een satire willen teekenen van een socialistischen partijleider, zooals er in Duitschland en elders wel te vinden zullen zijn. - - In het algemeen zal men dit boek kunnen beschouwen als een der beste en belangwekkendste beschrijvingen van de tragedie van den moder- | |
[pagina 229]
| |
nen arbeider, die naar het ‘hoogere’ streeft en dit toch niet verwerkelijken kan wijl zijn krachten te kort schieten en dat door zijn innerlijk gehalte èn door zijn waarde als kunstwerk m.i. van groote beteekenis is. | |
Ricarda Huch, ‘Luthers Glaube’. Briefe an einen Freund Inselverlag Leipzig 1916.Iemand, die uit bovenstaanden titel zou opmaken, dat hij hier te doen had met een stelselmatige uiteenzetting van Luthers geloofsleer of een psychologische analyse van zijn religieus leven zou, na de lectuur van dit boek, het teleurgesteld ter zijde leggen. Want evenmin als men den inhoud van dit werk bepaald ‘theologisch’ zou kunnen noemen, kan men hier spreken van een ‘zielkundige ontleding der persoonlijkheid Luther.’ In zoover is de titel misleidend. Maar nochtans hebben deze ‘Briefe an einen Freund’ m.i. groote waarde en blijvende beteekenis. Het zijn feitelijk niets anders dan studies en phantasieen over de wijsbegeerte van den godsdienst, men zou ook kunnen spreken van een verzameling van opstellen over de belangrijkste problemen van het godsdienstig leven, waarbij sommige gedachten van Luther als motief of uitgangspunt genomen werden. Dat R.H. de kennis en de vaardigheid bezit, op belangwekkende wijze wijsgeerige vraagstukken te behandelen, bleek ten volle uit haar mooie boek over de Duitsche romantiek (‘Blutezeit’ en ‘Verfall der Romantik’). Ik ken geen werk over dit onderwerp, dat dit zou evenaren. Ook hierin gaf zij niet zoozeer een systematisch overzicht van de Romantiek in Duitschland, ook heeft zij niet gepoogd haar geheelen ontwikkelingsgang te schetsen, maar zij gaf in een aantal portretten van Duitsche romantici en in eenige zorgvuldig gedocumenteerde studies een beeld van de bijzondere geestesgesteldheid aan het einde der 18e en het begin der 19e eeuw in Duitschland. Met fijne intuitie en een bijkans onbegrijpelijk aanpassingsvermogen wist zij zich in te leven in de denk- en gevoelswijze van dien tijd en zij heeft met haar suggestieven stijl een geheel opgebouwd, dat hoewel niet overal gaaf en van gelijke waarde, toch een voorbeeld blijven zal van waarlijk artistieke en toch ook ‘wetenschappelijke’ literatuurgeschiedenis. Ook in haar nieuwste boek moeten wij den fijnen, soepelen geest, de groote scherpzinningheid èn diepzinnigheid bewonderen, die deze vrouw in staat stellen, zulk een zwaar en in sommige opzichten weinig aantrekkelijk onderwerp zoo belangwekkend te behandelen. Waarschijnlijk is dit boek ontstaan uit voorstudies voor haar grootsche geschiedenis van den dertigjarigen oorlog, die van 1912 - 1914 in drie deelen onder den titel ‘Der grosze Krieg in Deutschland’ is verschenen. R.H. heeft zich ten volle ingedacht en ingeleefd in de wereld der Hervorming en zelfs van de subtiele geloofsgeschillen der Reformateurs weet zij de groote drijvende krachten en den historischen achtergrond te onderkennen. Zij heeft de werken, brieven en gesprekken van Luther doorvorscht en biedt nu in haar boek een met fijnen | |
[pagina 230]
| |
smaak uitgekozen verzameling van sommige zijner gedachten en uitspraken aan, om deze op hare wijze te interpreteeren en te commenteeren. Zij gebruikt (‘orthodoxen’ zullen wellicht zeggen misbruikt) deze om tevens haar opvattingen en meeningen over eenige godsdienstige, wijsgeerige en aesthetische vraagstukken mede te deelen. Men meene niet, dat al deze gedachten bepaald nieuw en oorspronkelijk zijn of dat zij een geheel anderen kijk zouden geven op Luther en zijn tijd. Maar wat wel opvalt, dat is de innige en echte vroomheid, die zich in dit boek openbaart. Immers het zou haar onmogelijk zijn geweest met den grooten hervormer zoo diep mede te leven, als zij ook niet iets van het groote, ja al-machtige geloof in zich had gevoeld, dat ook hem heeft vervuld en bezield. Er is in dit werk een diep besef van de waarde der eeuwige dingen en van de beteekenis der hoogste aangelegenheden des Geestes voor ons leven; er spreekt tevens een godsdienstigheid uit, die wellicht kenschetsend is voor de nieuwe religieuze wedergeboorte, wier aanvang wij thans meenen te bespeuren. Want wij, die zoo diep doordrongen zijn van den ontzettenden geestelijken nood en de rampzalige verstoffelijking en vervlakking van onzen tijd en die weten, dat er slechts één ding van noode is: den Geest in ons te hervinden en de persoonlijkheid weer tot een spiegeling van het Hoogste te maken, wij hooren hier een mensch spreken, die mede overtuigd is van een regeneratie in en door het geloof. Hoe vaag en onbepaald ook vele van haar uitspraken mogen schijnen, toch verkondigt ook zij de liefde voor het scheppende Leven en voor de persoonlijkheid van den mensch, die in en door zijn werk den Geest zal hebben te verwerkelijken. Zoo is het verschijnen van dit boek in vele opzichten zinnebeeldig voor dezen tijd. Het zal menigen zoekenden mensch ook wellicht moed kunnen geven, zooals zij zelf zegt: ‘den Adlerweg des Glaubens zu betreten, der, pfeilerlos und gelanderlos, doch der sicherste zum Ziel ist.’ | |
Deutschlands Dichter Neuzeitliche Deutsche Lyrik Ausgewählt von Ernst Krauss Mit 65 Dichterbildnissen und biographischen Notizen-Meulenhoff, Leipzig 1917Het samenstellen van bloemlezingen is in vele opzichten een bezwaarlijk en gevaarlijk werk. Immers: hij die keurt en vergaart, moet een zeer groote, veelzijdige kennis en een bijzonder fijnen en ontwikkelden smaak in zich kunnen vereenigen. D. w.z. men zou van hem in de eerste plaats mogen eischen, dat hij goed op de hoogte is van de geheele letterkunde en haar geschiedenis of van een bepaalde periode en tevens moet hij blijk geven van een beproefd onderscheidingsvermogen voor alles wat er aanspraak op maakt, tot de literatuur en poezie gerekend te worden. Hij zou in zijn keur een volledig en harmonisch beeld moeten geven van bijv. de geheele poezie van een land of van haar ontwikkeling gedurende een zekeren tijd. De gedane | |
[pagina 231]
| |
keuze zou dan moeten worden gerechtvaardigd, door de belangrijkheid der persoonlijkheid van hem, die geschift en verzameld heeft. Het wil mij toeschijnen, dat het werk van den heer Krauss niet ten volle beantwoordt aan de bovengestelde eischen en dat hij dus m.i. niet geheel en al voor zijn hachelijke taak berekend was. Hoewel hij deze in het algemeen wel ernstig heeft opgevat, kan ik toch zijn keuze niet overal begrijpen en bewonderen. Zijn bloemlezing, die de dichters van de laatste 25 jaar behandelt, kan er geenszins aanspraak op maken een werkelijk volledig beeld van de ontwikkeling der Duitsche lyriek gedurende deze periode te geven. Hoe is het bijv. te verklaren, dat dichters, zooals Stefan George, Hofmannsthal en Rainer Maria Rilke ten eenenmale ontbreken in een ‘Auswahl’, die zooals de samensteller beweert, ‘gleichzeitig dem literaturgeschichtlichen Zwecke dienen soll.’ En deze dichters zijn toch zeker van meer beteekenis dan de heer Krauss zelve, wiens verzen niet minder dan zeven bladzijden van het boek innemen. Gaarne hadden wij deze gemist, als er b.v. voor Peter Hille maar twee en voor Hermann Hesse maar drie bladzijden beschikbaar waren. Bovendien zijn er van sommige dichters, zooals b.v. Richard Dehmel en O.J. Bierbaum, die verzen opgenomen, die men in elke verzameling voor ‘school- en huisgebruik’ vindt en in wier plaats men gaarne andere, minder bekende had gezien. (Vergl. daarmee de uitstekende boeken van Will Vesper ‘Die Ernte aus 8 Jahrhunderten deutscher Lyrik’.) Toch heeft deze bloemlezing een zekere waarde en niet het minst om de vele uitstekende reproducties van portretten, en de korte ‘Biographische Notizen’ der dichters, wier werk in dit boek vertegenwoordigd is. Alleen waarom behalve de levensloop der reeds bovengenoemde dichters George, Hofmannsthal en Rilke ook nog die van Nietzsche en Hartleben worden medegedeeld, terwijl toch geen enkel vers van hen in de verzameling te vinden is, is mij volstrekt onbegrijpelijk.
Herman Wolf. |