Groot Nederland. Jaargang 16
(1918)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 182]
| |
Guy de Maupassant.In 1880 verscheen te Parijs de eerste bundel van Guy de Maupassant. Het waren verzen, maar deze bundel zou zijn eenige blijven op het gebied der dichtkunst. De talrijke bundels, nadien van zijn hand verschenen, hebben nooit meer zelfs het kleinste gedicht gepubliceerd. Madame de Maupassant, zijn moeder, schreef dit verschijnsel toe aan de wisseling der twee groote invloeden, welke Guy's leven beheerscht hebben, n.l. die van Louis Bouilhet de dichter en die van Flaubert, de romancier. Bouilhet stierf, toen Maupassant nog in het onzekere verkeerde omtrent zijn eigen richting. ‘Si Bouilhet eût vécu,’ zeide Mme de Maupassant, ‘il eût fait de mon fils un poète. C'est Flaubert qui voulut en faire un romancier.’ Het is de vraag, of de kwestie zoo eenvoudig is op te lossen. Het is een aannemelijke hypothese, te veronderstellen, dat ook onder andere omstandigheden Guy de Maupassant een romancier en geen dichter geworden zou zijn. Hoeveel kunstenaars hebben in hun jeugd bundels vol verzen geschreven van meerdere of mindere waarde, doch die later bleken niet meer te zijn dan de uiting van jeugd-lyriek, van jong enthousiasme, dat nog geen basis had. Hoe het zij wij zullen Maupassant als dichter buiten beschouwing laten en alleen de aandacht op zijn proza vestigen. In hetzelfde jaar waarin bovengenoemde dichtbundel verscheen, publiceerde Maupassant zijn eerste vertelling: Boule de Suif. Hij was toen dertig jaar en van af dat oogenblik tot kort voor zijn dood heeft voor hem slechts één ding bestaan. de litteratuur. In de korte spanne tijds van 1880 tot 1891, dus in ongeveer tien jaar, heeft hij zijn geheele oeuvre geschreven. Dit oeuvre omvat zesGa naar voetnoot1) romans, zeventien bundels vertellingen, drie bundels reisbeschrijvingen en enkele tooneelstukken. Met groote snelheid verschenen zijn werken. In een jaar (1884) zagen zelfs vijf boeken van zijn hand het licht. Daar Maupassant, ook in deze tien jaren, herhaaldelijk groote reizen maakte, is het na te gaan, dat hij snel en geinspireerd werkte. Men zou zelfs van een krampachtige werkkoorts kunnen spreken, die zich na zijn dertigste jaar openbaarde. Had hij vóordien geluierd? Niemand is zoo naief om te veronder- | |
[pagina 183]
| |
stellen, dat hij de laatste tien jaar van zijn leven plotseling de romans maar voor het opschrijven had. Misschien heeft Maupassant zijn voornaamste werk vóor zijn dertigste jaar gedaan: het voorbereiden en opvoeren van zijn geest tot die hoogte, waarop zijn oeuvre geboren wordt. Telkens meent hij zelf, iets bereikt te hebben; maar zijn uiterst strenge meester, Flaubert, is niet tevreden. Wat een voldoening, als Flaubert eindelijk, nadat hij Boule de Suif heeft gelezen, Maupassant een enthousiasten brief schrijft, waarin hij de vertelling een ‘chef-d'oeuvre' noemtGa naar voetnoot1)! Hoe het leven van Guy de Maupassant voor zijn dertigste jaar verliep, zullen wij eerst nagaan. Een Lotharingsch en een Normandisch geslacht verbonden zich, toen zijn ouders in 1846 huwden. Zijn vader Gustave de Maupassant was afstammeling van een adellijke Lotharingsche familie. De Maupassants droegen oorspronkelijk den titel van markies, doch later werd deze waardigheid slechts behouden in het familiewapen, dat een kroon voerde. Zijn moeder, Laure Le Poittevin, was in 1821 te Rouen geboren. (Van haar heeft Guyden sterksten invloed ondergaan: hij was volbloed Normandier). Haar broeder, Alfred Le Poittevin en zij waren de jeugdvrienden van Flaubert en diens zuster. Om een zuiver beeld te krijgen van de vriendschap dezer vier kinderen, leze men de Correspondence van Flaubert. Alfred Le Poittevin is voor Flaubert altijd de innigste vriend geweest; geen heeft na zijn vroegen dood zijn plaats in Flaubert's hart kunnen innemen. Jaren en jaren later spreekt Flaubert nog van dezen vriend met vochtige oogen en in een der brieven aan Guy's moeder zegt hij, dat Guy hem aantrekt, ook door zijn treffende gelijkenis met zijn oom Alfred. Ook voor Laure heeft Flaubert zijn leven lang een hechte vriendschap behouden en het is op haar verzoek, dat hij de litteraire opvoeding van Guy later behartigt. Op haar vijf en twintigste jaar, in 1846 huwt Laure. Het was een huwelijk uit liefde: Gustave de Maupassant was een fraai en welgemaakt man, wiens warme, verleidelijke oogen door Guy werden geerfd. | |
[pagina 184]
| |
Al vrij spoedig bleken hun karakters slecht bij elkaar te passen. Gustave beschikte over een vrij beperkte intellectualiteit en een zwak karakter, dat hem van het eene avontuur in het andere deed overgaan, terwijl Laure zeer intelligent en ernstig was. Botsingen bleven niet uit en de eenige troost, die Laure in haar huwelijk vond, was de geboorte van haar twee zoons: Guy werd 5 Augustus 1850 geborenGa naar voetnoot1), haar andere zoon, Hervé, zes jaar later. Het schijnt dat Guy een zeer vroegrijpe opmerkingsgave bezat. Hij had de verhouding zijner ouders bespeurd, maar ook de oorzaken daarvan gingen hem niet voorbij. Op zijn negende of tiende jaar schrijft hij zijn moeder: ‘J'ai été premier en composition; comme récompense Madme de X... m'a conduit au Cirque avec papa. Il paraît qu'elle récompense aussi papa, mais je ne sais pas de quoi.’ De huwelijksomstandigheden waren ten slotte van dien aard dat een minlijke schikking tusschen de echtgenooten werd getroffen, waardoor Mme de Maupassant met haar kinderen zich op haar bezitting te Etretat terugtrok en daar verder alleen de opvoeding harer kinderen voltooide. Na de scheiding bleef Gustave zijn vrouw af en toe bezoeken onder de nadrukkelijk-gestelde en aanvaarde voorwaarde, dat hij daar slechts een gast wasGa naar voetnoot2). Tusschen Guy en zijn vader is echter een groote genegenheid blijven bestaan, zooals uit hun briefwisseling te zien is. Zelfs zou Guy zijn vader hardnekkig verdedigd hebben als het gesprek op hem kwam, ondanks de algeheele toewijding aan zijn moeder. De verhouding van Guy en zijn moeder is een sterke innige band. Madme de Maupassant was een voorbeeldige moeder. In alle opzichten leefde zij met Guy mee, hem leidend, terwijl ze zich zijn kameraad toonde. Zij bewoonden te Etretat de villa des Verguies die dicht bij zee was gelegen. Een groote tuin omgaf het huis, een tuin vol bloeiende meidoorns en bloemen, met geurige hagen en prachtige boomen. Het huis rees wit en vriendelijk boven de struiken, het balcon overgroeid met wingerd, jasmijn en klimop. Guy heeft zijn leven lang de herinnering aan ‘la chère maison’ met zich gedragen en later, als hij rijk en be- | |
[pagina 185]
| |
roemd is geworden, laat hij dicht in de buurt van het huis zijner kinderjaren, de bekende villa ‘la Guillette’ bouwen, om in het geliefde landschap de rust en inspiratie voor zijn volgend werk te vinden. Tot zijn dertiende jaar bleef Guy te Etretat wonen. Al dien tijd was zijn moeder zijn speelkameraad, zijn vriendin en zijn leermeesteres. Al heel jong leerde zij hem, te zien, de natuur te begrijpen, door hem telkens en telkens, opmerkzaam te maken op de wisselende kleuren van den hemel en van de groote zee, op de vlucht der meeuwen boven de golven, op het zonlicht dat de rotsen beschijnt en de bloeiende groene landen er achter, op al de duizenden bijzonderheden van het weelderige Normandische landschap. Zij zelve bezat een rijken aanleg, die nog was ontwikkeld en in bewustheid toegespitst door haar omgang met haar broer Alfred, met Louis Bouilhet en Gustave Flaubert. Zij was de vertrouwde, de toehoorster van hun eerste verzen en van den hoogen vlucht hunner droomen. Niet alleen haar ontvankelijkheid voor poezie, haar eerbied en liefde voor letterkunde was hierdoor toegenomen, maar ook haar klassieke opvoeding was door de lessen van Alfred geheel tot stand gekomen. Bovendien leerde hij haar voldoende Engelsch, om Shakespeare in het oorspronkelijk te kunnen lezen. Dit alles maakte haar bij uitstek geschikt, om den jongen Guy in de goede richting te leiden. In de eerste plaats hield zij zich bezig met de lectuur, die Guy kreeg. Hij had zeer snel leeren lezen en spoedig waren boeken het eenige middel, dat zijn kinderlijke rusteloosheid tot aandacht en kalmte kon omtooveren. Al jong las hij met zijn moeder Midsummernightsdream en Lady Macbeth, dat een onuitwischbaren indruk op hem maakte. Ook aan de studie van meer practische onderwerpen moest eenigen tijd worden besteed. Pastoor Aubourg, vicaris van Etretat gaf hem les in grammatica en wiskunde en leerde hem ook Latijn. Behalve deze taal, kende hij geen vreemde talen. Hij meende echter, dat het voldoende was, het Normandisch dialect uitstekend te verstaan en vloeiend te spreken. Inderdaad heeft hij bij zijn later werk daarvan meer genoegen beleefd, dan waarschijnlijk de Konjunctiv of de Duitsche werkwoorden die den Dativ regeeren, hem zouden bezorgd hebben. Buitengewoon hard studeeren deed Guy niet en zijn moeder begreep terecht, dat hij het meest leerde, door veel buiten te ravotten en te dwalen, met de visschers over de vangst te keuvelen en allerlei tochten te maken langs de kust en door de landen. Niets blijft ons meer bij, | |
[pagina 186]
| |
wordt in zuiverder herinnering bewaard dan de diepe, ongecompliceerde indrukken, die wij in onze kinderjaren ontvangen. Guy leidde, zooals Mme de Maupassant het noemde, ‘une vie de poulain échappé’ en waarschijnlijk heeft hij daaraan te danken, dat hij in ‘Une Vie’ de jeugd der heldin in het Normandische landschap zoo diep en innig kon beschrijven, geinspireerd door ‘ces souvenirs, dont les racines tiennent jusqu'a la mortGa naar voetnoot1).’ Jaren later, als hij reeds lang te Parijs woont, vraagt Flaubert hem een duidelijke beschrijving van de kust tusschen Antifer en Etretat en Guy schrijft hem een zóo minutieuzen brief als antwoord, dat Flaubert zegt: ‘Vos renseignements sont parfaits. Je comprends toute la côte entre le cap d'Antifer et Etretat comme si je la voyaisGa naar voetnoot2).’ Maupassant behoefde slechts in zijn herinneringen te grijpen, de indrukken zijner jeugd opnieuw innig te herleven, om het Normandische landschap vóor zich te zien en tot in details te beschrijven. Niet alleen zijn opmerkingsgave werd door dit vrije buitenleven ontwikkeld, ook zijn gezondheid werd er door bevorderd, zoodat hij over een inderdaad buitengewone physieke kracht beschikte. Heel zijn vierkante stoere gestalte, zijn gespierde armen en stierennek schenen de uiting van de gulzigheid, waarmee hij het leven indronk en wilde veroveren. Hij noemde zichzelf dan ook omtrent zijn twintigste jaar een ‘gourmand de la vieGa naar voetnoot3).’ Dit leventje van vrije Frans kon natuurlijk niet altijd duren: Guy's opvoeding moest worden uitgebreid toen hij ouder werd. Op zijn dertiende jaar werd Guy naar het seminarium te Yvetot gezonden, waar de zoons van rijke landbouwers en van de provinciale aristocratie hun kennis van Latijn opdeden. De meeste leerlingen van deze ‘citadelle de l'esprit normandGa naar voetnoot4)’ wisten op deze wijze aan den militairen dienst te ontsnappen, bij een zeer enkele was roeping in het spel. De provincialen, die met de hier opgedane kennis, hun verdere leven toekwamen, vastgevroren als zij zaten aan hun dorp of gehucht, behielden als uiterlijk kenteeken van hun verblijf in het Seminarium bepaalde manieren en een eigenaardig accent. De jonge Guy, geboren vrijbuiter, kon in deze omgeving niet aarden. | |
[pagina 187]
| |
Alles in het seminarium wekte zijn vijandigste gevoelens. Hij, die gewend was, op alle uren van den dag naar buiten te kunnen loopen, heen en weer te draven langs de kust, zijn eigen wil en neiging te volgen, - hij moest plotseling aan den onverbiddelijken dwang van vastgestelde schooluren, vastgestelde wandel- en speeluren gehoorzamen. De lessen vond hij saai, zijn kameraden kon hij niet uitstaan, onbeschaafd en zonder eenigen geest als zij waren. Op de andere jongens wreekte hij zijn verveling in de lessen en vermaakte zich op hun kosten. Ook met de religie kon hij het niet te best vinden. Hij zag in de ceremonieen en rythen van den godsdienst niets dan het belachelijke. Op een dag vermaakte hij zich, door ten gehoore van de klasse den leeraar te parodieeren, die hun zoo juist de martelingen der hel had beschreven. Op het seminarium viel Guy geheel uit den toon. En toen op een goeden dag verzen van hem werden gevonden, waarin hij den spot dreef met de soutanes en koorhemden, was dit aanleiding, om den ongewenschten leerling van het seminarium te verwijderen. Guy werd naar huis gezonden. Hij was buiten zichzelf van geluk. Daar waren weer de boomen en het lieve huis, daar was weer de groote oude zee en daar zag hij weer zijn vrienden: de visschers. Maar bovenal: daar was hij weer vrij, daar mocht hij weer de zuivere lucht ademen terwijl hij zijn ongebreidelde strooptochten maakte. Zijn moeder deed een flauwe poging, hem te beknorren, waarin zij slecht slaagde. Het scheen wel, of zij zelve gelukkig was haar jongen weer te zien teruggekeerd tot zijn oude gewoonten en droomerijen. Maar toch: het leven heeft zijn eischen. Eenmaal moest Guy een mensch in de maatschappij worden. En het volgend jaar ging hij naar het gymnasium te Rouen. Daar kwam hij minder in botsing met zijn omgeving. Ook hier ging hij door met verzen maken, maar nu kwam er meer lijn in. Bovendien had zijn moeder, - die de grootste belangstelling toonde voor Guy's litterairen aanleg en de hoop koesterde hem tot kunstenaar te zien groeien - den jongen Guy aanbevolen in de aandacht van haar jeugdvriend, Louis Bouilhet, een fijn bewerktuigd dichter. Deze kreeg al spoedig een grooten invloed op Guy, die echter van te korten duur was, om beslissend te zijn. Bouilhet stierf in 1869. In de vacanties ging het in villa des Verguies vroolijk toe. Vrienden | |
[pagina 188]
| |
van Guy en jonge meisjes, die er 's zomers kwamen logeeren, verschillende gasten van Madme de Maupassant vulden het huis met hun opgewekt geroes en gelach. Picnics werden gehouden, charades en zelfs tooneelvoorstellingen gegeven, waarvan Guy de ziel was. Hij hield buitensporig van grappen, van voor den gek houden, en amuseerde zich dol met de naieve verbazing waarmee zijn dwaze paradoxen en fantastische verhalen werden ontvangen. Hij had een bijzonderen aanleg voor het karikatunseeren. In dezen tijd - Guy was nauwelijks twintig - brak de oorlog van 1870 uit. Rouaan werd door de Duitschers ingenomen. Guy maakte als vrijwilliger den veldtocht mee. Het is te begrijpen, dat hij, jong, gezond en sterk zich tot het romantische ‘vechten’ voelde aangetrokken. De beroemde novelle Boule de Suif - misschien zijn meesterwerk - die door deze veldtocht werd geinspireerd, toont ons echter, dat de twintigjarige Guy ander profijt van den oorlog had getrokken dan alleen het voldoen van romantische neigingen. Hij had hier de stof gevonden en bewaard (bijna tien jaar lang), waarmee hij in 1880 zijn litteraire loopbaan begon. Het lijkt wel, of Maupassant gewacht heeft, tot hij deze herinnering vond, om te debuteeren. En hij heeft in de practijk de waarheid bewezen van hetgeen hij in zijn ‘Etude sur le roman’ voorafgaand aan Pierre et Jean, schrijft ‘...(Bouilhet) me fit comprendre que le travail continuel et la connaissance complète du métier peuvent, un jour de lucidité, de puissance et d'entraînement, par la rencontre heureuse d'un sujet concordant bien avec toutes les tendances de notre esprit, amener cette éclosion de l'oeuvre courte, unique et aussi parfaite que nous la pouvons produire.’ Na het sluiten van den vrede, vertrok Maupassant naar Parijs, waar hij een betrekking aanvaardde aan het Ministerie van Marine. Hiermee is zijn jeugd gedaan. Het buitenleven, de zorgelooze droomen liggen achter hem. Het gewoel van het groote Parijs luidt een nieuwtijdvakin.
* * *
Parijs was een geheel nieuwe omgeving. De grootste stad, die Guy tot nu toe had bezocht, was Rouaan. Het verschil van de kleine boschweggetjes met de Champs Elysées, van de frissche zuivere lucht der zee en bosschen met de van duizenderlei geuren bezwangerde lucht | |
[pagina 189]
| |
van Parijs - het deed hem den eersten tijd zich als een verdwaalde voelen in de groote stad. Zijn betrekking, die hem een salaris van 1500 franc 's jaars opleverde dwong hem in een klein en donker bureau te zitten in het Ministerie van Marine. De tucht, hem hier opgelegd, was nog een geheel andere dan die van het seminarium. Het was de tucht van den bestaans-strijd. Hij had geen geld, en moest zijn kost winnen. Alles biedt in het leven echter compensatie; was de eerste tijd donker en vol heimwee naar de lichte dagen die achter hem lagen - langzamerhand begon Guy de eigenaardige aantrekkingskracht van Parijs te ondergaan. De geweldige klop van het groote stadshart moest hem wel fascineeren en na eenigen tijd had de Parijsche sfeer zich geheel meester van hem gemaakt en gaf hij zich met hart en ziel over aan dit koortsige nieuwe leven. Zijn gezonde drang naar lichaamsbeweging in de open lucht, de behoefte van zijn longen om volop de zuiverende buitenlucht in te ademen, kwamen echter telkens sterker terug, en werden door hem ook telkens bevredigd. Zoo groeide in hem een hartstocht voor tochten op het water, lange roeitochten, ver de Seine op, tot de drukte van Parijs week en kleine lieflijke dorpen oprezen. De tijd, dien Maupassant te Parijs doorbracht, is in twee helften te verdeden: de kleinste wijdde hij aan het ministerie, de grootste, de allergrootste aan zijn roeitochten. Voor hem wordt dat tijdperk beheerscht door eene groote, hardnekkige liefde: de Seine. Zijn vrienden, die hem in dezen tijd kenden, hebben allen de herinnering behouden aan Guy als een vroolijk matroos, een geoefend sportsman, een goede kameraad, vol energie, vol plannen en... vol grappen. Hij was trotsch op zijn athletische kracht, zijn buitengewone biceps en zijn sportief uithoudingsvermogen. Hij legde met gemak een afstand van tachtig kilometer te voet af, en eens roeide hij zonder rusten van Parijs naar Rouaan met twee vrienden in zijn bootGa naar voetnoot1). Hij had de verweerde kleur van een schipper gekregen door zijn tochten in wind en weer. De Zaterdag en Zondag, als het ministerie hem vrij liet, waren voor Maupassant ‘les jours sacro-saints du canotageGa naar voetnoot2)’ en uit een brief van Flaubert (28 Juli 1874) blijkt, hoe deze zelf zijn pupil op die dagen niet vermocht te benaderen. | |
[pagina 190]
| |
Hij maakte met verschillende vrienden uitgebreide tochten, waarvan hij de ziel was. ‘Auréolé d'un reste de chapeau de pêcheur à la ligne, le torse dans un tricot rayé, ses gros bras de rameur nus jusqu' à l'épaule, il accueillit ses amis à la gare par de joyeux propos de bienvenue, souvent immodestes, et qu'il avait som de lancer d'une voix retentissante s'il apercevait à proximité quelque gros personnage décoré, quelque pudique familie en pique-nique. Puis on descendait à la Seine; dans la yole tout en ramant ou en veillant à la voile, il racontait sans fatigue des farces indécentes, de grasses histoires longuement detaillées, dont il riait le premier à faire chavirer le bateauGa naar voetnoot1). In deze jaren zag niemand in hem den litterator, den schrijver. Zoo rood en verbrand, zoo onbezorgd en vol kwinkslagen is misschien geen enkel Fransch auteur ooit geweest. Hoe genóót hij van de tochten met zijn vrienden, van al de kwajongensstreken en dolle grappen. In een van zijn latere novellenGa naar voetnoot2) verhaalt hij zelf van dezen tijd. Hij stelt zich zelf en zijn vrienden daarin voor (‘la bande de cinq chenapans,’ noemt hij ze) onder hun bijnamen, waarvan hij den zijnen, Joseph Prunier, een enkelen keer later als pseudoniem gebruikt. Men zou dien naam kunnen beschouwen als het symbool van zijn stoere, bloeiende kracht in die dagen. Wat een schuimende levenslust, wat een rijke humor, wat een tintelende energie en werklust! Hij droomde van niet anders dan vreugde. Elken morgen stond hij met zonsopgang gereed om in zijn boot te stappen en een paar uur op het water door te brengen, voor hij naar zijn bureau ging. Hij wilde nergens anders wonen dan aan den Seine-oever. Hij hield van een stevigen dronk, hij at als een wolf en sliep als de reus van Klein-Duimpje. Een buitengewoon ijverig ambtenaar was Maupassant niet bepaald. De tijd op zijn bureau besteedde hij nog dikwijls aan litteraire proeven. Tusschen twee Zondagen van sport en buiten zijn wijdde hij zich toch steeds weer aan de dichtkunst en schreef zijn verzen op het papier van het ministerie. Deze ‘ambtelijke papieren’ bracht hij geregeld aan Flaubert, die met strenge nauwgezetheid alles keurde, wat zijn leerling produceerde. Zijn vrienden, die ondanks Guy's zeldzame uitlatingen, de lucht | |
[pagina 191]
| |
hadden gekregen van zijn letterkundige aspiraties, vroegen hem dikwijls, wanneer er nu eens iets van hem zou verschijnen en trachtten hem tot spoed aan te sporen. Maar kalm antwoordde Guy, opgevoed door Flaubert's zorgvuldige voorbereiding: ‘Rien ne presse; j'apprends mon métier.’ (Men zou dit een parafrase kunnen noemen van Buffon's beroemde woord: Le génie n'est qu'une longue patience, dat later een rol speelde in het proces van Guy met de Figaro, welk blad zijn studie over de romans publiceerde.) Flaubert daarentegen, wel verre van hem tot publiceeren aan te moedigen, spoorde hem scherp aan tot hard werken. 15 Juli 1878 schrijft hij zijn leerlingGa naar voetnoot1). ‘Votre ennui m'afflige, car vous pourriez employer plus agréablement votre temps. Il faut, entendez vous jeune homme, il faut travailler plusque ça. J'arrive à vous soupçonner d'être légèrement caleux. Trop de canotage, trop d'exercice! Oui monsieur. Le civilisé n'a pas tant besoin de locomotion que prétendent messieurs les médecins. De 5 heures du soir à 10 heures du matin tout votre temps peut être consacré à la Muse. Ce qui vous manque, ce sont les principes. Pour un artiste il ny en a qu'un: tout sacrifier à l'art.’ Maar dit harde werken, waartoe Guy werd aangespoord, beteekende volstrekt niet een aandringen tot spoedig publiceeren. Enkele keeren had Madme de Maupassant reeds aan Flaubert gevraagd, of Guy nu nog het ministerie niet kon verlaten en zich geheel aan de litteratuur wijden. Hij antwoordde dan steeds: ‘Pas encore, n'en faisons pas un raté.’ Zijn leermeester was niet spoedig tevreden, maar trouw bracht Guy steeds weer nieuwe studies, die hij zorgvuldig mee terug nam, als Flaubert ze had volgekrabbeld met verbeteringen en aanteekeningen. Het bleef echter niet bij opvoedende lessen. Door toedoen van Flaubert, leerde Guy in deze jaren van tal schrijvers en andere kunstenaars kennen. Onder de vele vrienden, die hij zich nu verwierf, noemen wij Tourguenieff, Alphonse Daudet, Zola, Catulle Mendès, Huysmans, Edmond de Goncourt. Vooral met Tourguenieff onderhield Guy de vriendschap. Hij is het, die later de werken van zijn jongen vriend in Rusland verspreidt. Hoewel Guy nog niets heeft gepubliceerd van eenige beteekenis (er | |
[pagina 192]
| |
was een en ander verschenen onder pseudoniem) wordt hij opgenomen in den kring van Flaubert's vrienden. Hoeveel jonge schrijvers hebben jaren en jaren - zelfs na verdienste lijk debuut - den kring hunner letterkundige tijdgenooten niet of heel uit de verte slechts kunnen benaderen. Gewoonlijk gaat het niet zoo snel met het aanknoopen van litteraire banden. Guy kwam met éen slag in een buitengewoon bevoorrechte positie. De glans van Flaubert, die ook over zijn naam straalde, deed alle gezichten met vriendelijke belangstelling naar hem zien. Zijn debuut werd met aandacht beschouwd en de vele moeilijkheden, miskenningen en misverstanden waarmee zoovele jonge auteurs te kampen hebben, worden hem bespaard door den toovernaam: Flaubert. En zelfs buiten de territoriale grenzen der litteratuur weet Flaubert zijn leerling en jongen vriend te pousseeren. Het Ministerie van Marine, waar Guy een saaie en inbeslagnemende (?) betrekking had, (volgens zijn zeggen), verveelde hem hartgrondig. Door Flaubert's bemoeiingen, komt Guy nu aan het Ministerie van Openbaar Onderwijs, waar Bardoux, een vriend van Flaubert, minister was. Niet alleen kreeg Guy hier een aangenamer betrekking, maar Bardoux protegeerde hem zoodanig, dat Guy promotie op promotie maakte en zelfs werd gedecoreerd tot Officier d'Académie. Hoewel zijn maatschappelijke positie dus aanmerkelijk verbeterd was, kon Guy zich niet vereenigen met het werk, dat het hem onmogelijk maakte, zich geheel aan de letteren te wijden. Hij was echter nog niet vast overtuigd van zijn eigen talent en vreesde een dubbele schipbreuk te lijden, als hij zijn baantje opgaf, zonder zekerheid te bezitten omtrent zijn litteraire toekomst. Eerst in 1880, als Boule de Suif verschijnt, is hij voldoende gerustgesteld omtrent zijn aanleg, om het Ministerie te verlaten. Een mooie verbintenis met een dagblad ontnam hem de zorg voor zijn directe materieele omstandigheden. Zoo zeide hij dus in 1880 alle kantoorleven voorgoed vaarwel. Ofschoon hij tien jaren onder den druk van dit doodende werk had geleden, had hij er toch profijt van getrokken. De kleine concurrenties van het ambtenaarsbestaan, verschillende bureaucratische typen, het eentonige en duffe, maar ook het humoristische van dit alles was hem sterk bijgebleven en werd later neergelegd in verschillende verhalen, die tot zijn meest expressieve en waarachtige | |
[pagina 193]
| |
novellen behooren: l' Héritage, la Parure, A cheval, En famille enz. Guy de Maupassant was dertig jaar, toen hij debuteerde met zijn meesterlijke vertelling, Boule de Suif. Van af dat oogenblik wijdde hij zich geheel aan de litteratuur. Wij zullen zien hoe de volgende tien jaren de vruchten afwerpen van hetgeen hij voor zijn dertigste jaar had gekweekt.
* * *
Wanneer wij Boule de Suif het debuut van Maupassant noemen, is dit niet geheel juist. Reeds eerder toch waren verschillende verzen van hem gepubliceerd, die min of meer succes hadden en later, met andere te zamen, in een bundel verschenen getiteld. ‘des Vers.’ Zijn verzen zijn bijna altijd onder pseudoniem verschenen, waaronder die van Guy de Valmont en Joseph Prunier de talrijkste waren. Enkele van deze verzen gaven aanleiding tot eenig rumoer wegens de zeer persoonlijke opvattingen omtrent liefde en moraliteit. Later bezorgen deze verzen Guy zelfs de eigenaardige reclame van een zedelijkheids-proces, dat het proces van Madame Borary in de herinnering terugroept. Flaubert heeft zijn goedkeuring gehecht aan een vers getiteld la Vénus rustique en doet in 1870 moeite, dit vers van Guy geplaatst te krijgen in la Nouvelle Revue, waarvan de bekende Madme Adam de teugels in handen heeft. Ondanks ‘la lettre chaude’ van Flaubert, weigert Madme Adam dit vers, dat kuische gevoelens alarmeeren zou. Vijf maanden later besluit Madme Adam het er toch maar op te wagen. Van hoe onschatbare waarde de door toedoen van Flaubert aangeknoopte relaties voor Guy waren, blijkt uit een bundel kritieken van Zola, waarin hij, Zola in ‘Les Poètes contemporains’ gelegenheid vindt zijn jongen vriend Maupassant in het zadel te helpen door de volgende passage:Ga naar voetnoot1) ‘En parcourant les rares journaux littéraires qui publient des vers, je lis parfois des pièces très caractéristiques, annonçant une tendance naturaliste chez beaucoup de débutants. C'est ainsi que je parlerai du poème d'un jeune homme, M. Guy de Maupassant. Ce poème, intitulé Au bord de l'Eau, est simplement l'histoire des amours d'une blanchisseuse rencontrée un soir par un jeune homme et qui épuise son amant sous ses baisers. La donnée est un peu risquée, mais j'ai rarement vu un tableau plus magistral et d'une vérité plus vraie.’* | |
[pagina 194]
| |
Wanneer een debutant op zoo'n wijze door iemand als Zola wordt besproken, dan is hij een goed eind op weg. De bundel verzen had succes. In twee maanden verschenen drie uitgaven. In hoeverre echter dit succes is te danken aan de reclame van het proces, is moeilijk vast te stellen. Flaubert was met dit boek zeer ingenomen. Hij kon het als de vrucht zijner opvoeding beschouwen. De opdracht had hem de tranen in de oogen gebracht. De opdracht verdiende dat: ‘A Gustave Flaubert, à l'illustre et paternel ami que j'aime de toute ma tendresse, à l'irréprochable maître que j'admire avant tous.’ Dit is de geschiedenis van Maupassant's poetischen arbeid. Dat hij zich tot het schrijven van Boule de Suif met niets anders dan verzen heeft bezig gehouden, is echter niet juist. In 1875 was een novelle verschenen in de ‘Almanack lorrain de Pont-à-Mousson’ en in 1877 publiceerde ‘la Mosaique’ een verhaal: ‘le Donneur d'eau bénite.’ In 1878 volgde in dit weekblad ‘Coco, coco, cocofrais.’ Hieruit volgt, dat Maupassant ook reeds vóor het succes van Boule de Suif, zich toelegde op het schrijven van novellen. Toen in 1880 tegelijk ‘Verzen’ en ‘Boule de Suif’ verschenen, wees het uitbundige succes van de novelle hem den weg, dien hij voortaan moest inslaan. Het ontstaan van Boule de Suif heeft een kleine geschiedenis. Op de bezitting van Zola te Médan kwamen verschillende schrijvers bij elkaar. Vijf daarvan werden ‘la queue de Zola’ genoemd. Het waren Maupassant, Alexis, Hennique, Huysmans en Céard. Tijdens een warmen zomer dien zij daar wederom doorbrachten, kortten zij zich de prachtige warme nachten door verhalen te vertellen. Elken avond was de beurt aan een ander. Zola opende de reeks met zijn ‘Attaque du Moulin’ en Maupassant volgde met ‘Boule de Suif.’ Al deze verhalen waren ontleend aan den oorlog van 1870 en de zes auteurs besloten, de verhalen tot een bundel te vereenigen met den titel: ‘Les Soirées de Médan.’ Deze bundel verscheen in 1880 en dankte zijn succes bijna geheel aan Boule de Suif. Flaubert verklaarde het een meesterwerk, dat de geheele rest van den bundel verpletterdeGa naar voetnoot1). Voor 1880 had Maupassant zich ook met tooneel-arbeid bezig | |
[pagina 195]
| |
gehouden. Andere, minder bekende stukjes voorbijgaand, noemen wij ‘La Demande’ in een bedrijf, ‘La Comtesse de Béthune’ in drie bedrijven en ‘Histoire du Vieux Temps’, dat in 1879 werd opgevoerd en matig succes had. Bij al zijn werk vóor 1880 is Flaubert de groote raadsman en meester, die geen moeite en toewijding spaart, om zijn leerling te steunen en voort te helpen. 8 Mei 1880 stierf Flaubert, - zijn prachtige plotselinge dood, als neergebliksemd door de litteratuur, wordt door Maupassant beschreven in zijn Voorrede bij de brieven aan George Sand. Guy bezorgt met de grootste pieteit de uitgave van Bouvard et Pécuchet, welk onvoltooid werk hij hoofdstuk voor hoofdstuk heeft zien ontstaan Voortaan heeft Maupassant geen leider dan zichzelf. Maar nu begint het tijdperk van aanhoudenden, bijna koortsachtigen arbeid, waarin al de romans en novellen ontstonden, die wereldberoemd zouden worden. Maupassant heeft de ‘Conte’ in Frankrijk populair gemaakt. Wie voor of na hem heeft zóo de kleine vertelling weten te geven, dat de intrige - hoe eenvoudig en kort ook - dadelijk en hevig boeit, zóo dat wij in één adem de vertelling uitlezen - en wie heeft dit tegelijk vermogen uit te beelden in een zoo zuiveren eenvoudigen stijl. Het is of men in het heldere water van een bergbeek kijkt, zoo limpide, kristalzuiver vloeien de woorden. Men merkt niet, dat men leest. Het is, alsof in ons binnenste het vertelde zich voltrekt, zonder woorden, zonder nadruk. De zinnen zijn kort, weinig samengesteld, de beschrijvingen sober. Het geheel suggereert; de zinnen hebben een muzikalen toon. Van de ruim driehonderd novellen die Maupassant geschreven heeft, is er geen, die met geslaagd is. Alle zonder uitzondering trillen van leven. Het is het leven zelf door woordspiegels weerkaatst. De spiegels ziet ge niet, ge tuurt geboeid, ademloos, naar wat zich daar afspeelt. Boule de Suif is de inluider van deze nieuwe kunst. Boule de Suif is de bijnaam van een vrouw, die tijdens den oorlog van 1870 te Rouaan woonde, een vrouw van ‘galante zeden.’ In werkelijkheid heette zij Adrienne Legay en stierf omstreeks 1896 in zeer behoeftige omstandigheden. Madme de Maupassant betreurde, hiervan te laat vernomen te hebben, om haar te kunnen helpen. ‘Mon fils lui devait quelque chose,’ zeide Guy's moeder. Inderdaad! Flaubert had bij het verschijnen dezer eerste novelle gezegd. ‘Tracht | |
[pagina 196]
| |
er zóo een dozijn te maken.’ Minder dan een jaar later was het dozijn gereed en vormde de bundel ‘Maison Tellier.’ Om de groote massa werk die hij voortaan per jaar leverde, te kunnen produceeren, had Maupassant zich een vaste werk-methode aangewend. Elken morgen van zeven tot twaalf zat hij aan zijn werktafel en schreef gemiddeld zes bladzijden (waarschijnlijk bladzijden druks) per dag. Hij veranderde zelden iets in het geschrevene. Bij het prepareeren der compositie, besteedde hij de uiterste zorgvuldigheid aan de details en controleerde de juistheid van locale beschrijvingen met nauwgezette aandacht. In zijn eerste werken put hij voornamelijk uit zijn herinneringen. Zijn fantazie spreekt eerst in latere boeken. Het beeld van het Normandische landschap met zijn bewoners is zoo volledig in zijn herinnering bewaard en zoo door hem geliefd, dat hij vooral hieraan talrijke onderwerpen ontleent. Dikwijls zelfs laat hij zich inspireeren door de verhalen van een vriend, die langer dan hijzelf in aanraking is gebleven met zijn geboorte streek. En meer dan eens neemt hij gebeurtenissen of handelingen van bekende personen zóo naar de werkelijkheid, dat hevige verontwaardiging gewekt wordt! Op een of ander detail, dat hem getroffen had bouwde hij een kleine intrige en voerde personen ten tooneele, die hij in zijn jeugd ontmoet had. Op deze wijze ontstond ook Maison Tellier. Maison Tellier, dat in werkelijkheid te Rouaan bestond, plaatste hij te Fécamp. Het onderwerp van deze nouvelle zou Maupassant geleverd zijn door Charles Lapierre.Ga naar voetnoot1) Maupassant was verscheiden maanden met de compositie dezer vertelling bezig, en had zijn vrienden reeds een en ander er van verteld, voor hij gereed was met het schrijven. Hij wendde zich tot zijn vriend Tourgenieff met de vraag, hoe precies de eerste woorden luidden van het Engelsche Volkslied, dat hij niet kende. ‘C'est Rule Brittannia, Brittannia rules the waves’ antwoordt hem TourgenieffGa naar voetnoot2). En wij vinden in Maison Tellier dezen zin: ‘Les bourgeois allaient se retirer quand la bande tumultueuse des hommes du port reparut au bout de la rue. Les matelots français braillaient la Marseillaise, les Anglais le Rule Brittannia.’ | |
[pagina 197]
| |
Terwijl hij aan Maison Tellier bezig was, schreef hij verschillende kleinere verhalen. In la Nouvelle Revue, waar Madme Adam eindelijk Flaubert's leerling ontvangen had, verscheen ‘En Famille,’ dat groot succes had. In 1881 verscheen de bundel Maison Tellier, die acht novellen bevatte. Het boek verscheen met bij Charpentier, die zijn verzen had uitgegeven, doch bij Victor Havard, die voortaan (tot 1887) bijna al zijn werken zal uitgeven. Uit de correspondentie van Havard met Maupassant zijn interessante brieven bewaard, waarop wij later zullen terugkomen. La Maison Tellier had groot succes; binnen twee jaar verschenen twaalf uitgaven. Het werk was opgedragen aan Tourgenieff, die het in de Russische taal in zijn vaderland bekend maakte. Alle novellen, die deze bundel bevat, zijn verhalen van tochten à deux in de omgeving van Parijs, meest watertochten en roeipartijen. In 1882 had Maupassant opnieuw een bundel vertellingen gereed, die te Brussel bij Kistemaeckers in een luxe-uitgaaf verscheen. Mlle Fifi, de novelle waarnaar de bundel heet, was hem opnieuw door den oorlog van 1870 ingegeven. In eenige dagen was de oplaag uitverkocht; in 1884 verscheen bij Havard een nieuwe uitgave, met elf novellen vermeerderd. Ondertusschen was Maupassant aan zijn eersten roman begonnen, Une Vie. Het schrijven der vertellingen had hem de inspiratie gegeven voor een langer werk; verscheiden details uit de novellen zijn later in zijn romans terug te vinden. Bij zijn eersten roman heeft Maupassant zich bijna uitsluitend het Normandische landschap voor oogen gesteld, dat hij zoo door en door kende. Hij heeft bij de talrijke gebeurtenissen, in Une Vie beschreven, het landschap als de lijst gezien waarin dit alles werd gevat en tot een geheel vereenigd. Het heele boek door voélen wij de zee en de rotsen als achtergrond der gebeurtenissen, wij zijn met het landschap vertrouwd geraakt en zien de personen uit het boek als de bewoners van die streek, die nergens anders zouden kunnen wonen. Misschien heeft Maupassant in ‘Une Vie’ het meest zichzelf beschreven, getransponeerd in de figuur van Jeanne. Zijn geheele jeugd, alle menschen die hij in les Verguies had ontmoet, inspireerden hem bij het schrijven. Une Vie verscheen eerst als feuilleton in de Gil Blas (van 25 Februari tot 6 April 1883) en kwam toen uit bij Havard. Het had een onmiddel- | |
[pagina 198]
| |
lijk inslaand succes. Maupassant ontving uit Engeland de eerste aanvrage voor vertaling, die weldra werd gevolgd door aanvragen uit vele andere landen van Europa. In een jaar waren 25000 exemplaren verkocht en nog wel in een tijd van malaise voor den boekhandel zooals 1883 en volgende jaren waren. Maupassant bereikt nu het tijdperk van zijn grootste productiviteit. De roem begint zijn naam te omspelen en hij gaat fortuin maken. Het snelle en belangrijke succes, dat zijn boeken verwerven, doen de kritiek in heftige afkeuring of warme bewondering zijn talent bespreken. Het nieuwe van de korte vertellingen maar vooral het gedurfde, uitgesproken sensueele karakter dat al Maupassant's werk draagt, was aanleiding tot tal van besprekingen. Verschillende schrijvers (Jules Lemaitre, Sarcey, Brunetière) roemen met nadruk de zeer bijzondere eigenschappen van dit werk. De volkomen eerlijkheid, de natuurlijkheid vooral van dezen schrijver worden in het licht gesteld en vooral ook de objectiviteit, het onpersoonlijke, (voor de jongeren van onze litteratuur een stokpaardje geworden!). Een eigenaardige trek in Maupassant was, dat hij - hoewel vrijgevig en niet bijzonder aan geld gehecht - zijn geheelen schrijversloopbaan door, zijn finantieele rechten heeft verdedigd en zich geen franc liet ontglippen, die hem toekwam. Maupassant heeft zich rijk geschreven. In korten tijd verdiende hij een aanzienlijk fortuin door zijn litterairen arbeid. Hij bezat het talent, om zijn geldelijke belangen uitstekend te behartigen en zijn werk zooveel mogelijk te doen opbrengen. Hij prees Victor Hugo die desgelijks had gedaan. Zelfs zei hij soms dat hij alleen schreef, om geld te verdienen, wat vroolijke blague was. Hij stond op zijn rechten, niet alleen uit het rechtvaardige beginsel dat buitengewone arbeid buitengewoon betaald behoort te worden, maar vooral om de eenvoudige reden, dat hij graag veel geld had. Hij beschouwde geld niet als een bezit dat zich ophoopt en uitbreidt, maar zuiver en alleen als het middel, dat hem in staat stelde, alle sensaties van het leven door te maken. Hij trachtte zijn leven zoo volledig mogelijk te maken, door alle, ook de zeldzame en moeilijke te verkrijgen sensaties te ervaren. Zijn lange en verre reizen, zijn herhaalde proeven met alle mogelijke bedwelmingsmiddelen (opium, ether, haschisch etc.) zijn daarvan bewijzen. Hij verstond de kunst, om geld op elegante wijze uit te geven, maar hij heeft zijn fortuin niet alleen aan zijn plezier en aan zijn kunst | |
[pagina 199]
| |
dienstbaar gemaakt. Zijn moeder, die altijd moeite had, rond te komen (hoewel zij een vrij ruim inkomen bezat), heeft hij doorloopend en zeer krachtdadig bijgestaan, daar hij niet wilde, dat zij ooit eenige geldzorgen zou hebben. Zijn broer Hervé, die botanischen aanleg toonde, stelde hij in staat, een botanische inrichting te openen en later, toen zijn broer ziek werd (wij komen hierop terug) betaalde Guy alle onkosten en zorgde, dat hij in een zieken-inrichting werd opgenomen. Onder de weinige brieven die van Maupassant gepubliceerd zijn, bevindt zich de correspondentie met zijn uitgever Havard, waaruit men kan nagaan, hoe Maupassant met gespitste aandacht de opbrengst van zijn auteursrechten regelt. De meeste van zijn novellen en bijna al zijn romans werden, alvorens als boek te verschijnen, gepubliceerd door kranten (meestal le Gaulois of le Gil Blas) en tijdschriften. Voor de romans ontving hij een honorarium van een franc per regel. Elke novelle, elk artikel bracht hem minstens 500 francs op. Hij stelde vrij hooge bedragen vast, waartegen het vertaalrecht werd afgestaan. Zijn auteursrechten brachten Maupassant gemiddeld acht en twintig duizend francs per jaar op. Een der eerste dingen waartoe zijn fortuin hem in staat stelde, was het bouwen van een huis in Normandie. Het huis zijner kinderjaren bleef hem altijd in de gedachten. En dicht in de buurt van les Verguies verrees nu te Etretat het charmante ‘chalet,’ la Guillette, dat alleen reeds door zijn verschijnen tusschen de boomen rust gaf en deed droomen. Op dit plekje kwam Guy voortaan kalmte en inspiratie zoeken als het nerveuze Parijs of de lange reizen hem vermoeiden. Hier ademde hij weer de zuivere lucht, die hem in glimlachenden droom wiegde. Als hij de oogen sloot, herleefde hij zijn kinderjaren; hij hoorde het ruischen van de oude zee tegen de bekende rotsen, hij meende zijn moeders stem te herkennen. De boomen wuifden hem als kameraden toe, de visschers waren oude vrinden. Hier voelde hij zich thuis en tevree. Op la Guillette schreef Guy vele zijner beste bladzijden. De beroemde studie over den roman en groote gedeelten van Pierre et Jean ademen de heldere kalme diepte, waartoe de Normandische lucht hem inspireerde. 's Zomers was zijn chalet bevolkt! Guy ontving talrijke bezoeken van verschillende kunstenaars. De vroolijke tafelgesprekken gingen slechts zelden over litteratuur. Maupassant sprak niet gaarne over zijn | |
[pagina 200]
| |
werk en evenmin over boeken van andere schrijversGa naar voetnoot1). Hoe kon het anders bij iemand die dag en nacht met litteratuur bezig was; in de gesprekken met zijn vrienden zocht hij verstrooiing, afleiding van den steeds weerkeerenden, geen rust latenden werkdrang. Een der groote attracties van het buitenleven bestond voor Maupassant in de jacht. Jaren achter elkaar besteedde hij een deel van den zomer en den herfst aan dezen diep gewortelden hartstocht. Tegen den tijd dat de jacht werd geopend, zette hij alle verbintenissen en afspraken op zij, om zich geheel te wijden aan de tyrannieke en dikwijls gevaarlijke passie van het jagen. Verschillende van zijn novellen en vooral de bundel: Contes de la Bécasse zijn herinneringen aan zijn jagers-ondervindingen. In vele dezer vertellingen wordt een Sint-Hubertus-maal beschreven, waarbij de jagers drie uren en langer aan tafel zitten en elkaar hun jacht-avonturen vertellen. In later jaren werden Guy's bezoeken aan la Guillette minder talrijk. Zijn moeder was naar het Zuiden getrokken en woonde te Nizza (waar zij ook gestorven is) en zoo kwam Guy er toe, een gedeelte van het jaar te Cannes door te brengen, waar hij later een landhuisje bewoonde le Chalet de l'Isère. Guy bracht echter den langsten tijd met zijn reizen door. Hij had een sierlijk jacht laten bouwen en het den naam gegeven van het boek dat hem het grootste succes bracht Bel-Ami. De oude liefde voor roeitochten, die hij tusschen 1870 en 1880 op de Seine had getoond, uitte zich nu in zijn lange, verre zwerftochten, die hem langzamerhand tot een onontbeerlijke behoefte waren geworden. ‘Tout logis qu'on habite longtemps devient prison Oh! Fuir, partir! Fuir les lieux connus, les hommes, les mouvements pareils aux mêmes heures et les mêmes pensées surtout’ schrijft hij in een van zijn bundels reisbeschrijvingenGa naar voetnoot2). De afkeer van veel-menschen-zien, de hang naar eenzaamheid, de koortsachtige onrust naar nieuwe streken, onbekende landen, vreemde menschen wordt steeds sterker. Wij kunnen hier waarschijnlijk reeds de symptomen vinden van Guy's latere ziekte en vreeselijken dood. Het is, of hij de ziekte in zich voelt naderen als een vijand die hem te lijf wil en hij vlucht, vlucht steeds verder maar ziet aan den horizon de onontkoombre dood. Overal in Maupassant's werk vinden we uitingen van zijn abnormaal- | |
[pagina 201]
| |
sterke vrees voor den dood. Reeds in zijn eersten roman (Une Vie) toen hij in den bloei en kracht zijner jaren het succes, de roem zag naderkomen en zijn hoofd met aureool omstralen, reeds toen zag hij Achter alles staat de dood. In dezen eersten roman reeds wordt de dood beschreven als een fantoom, als de geest van het vreeselijke en vreeswekkende. In zijn latere werken komt deze beschrijving herhaaldelijk terug. In Bel-Ami daagt reeds iets op van het griezelige, het Poeachtige, dat de groote, serene rust van den dood niet meer kent en slechts de spokige schaduw er van over het leven ziet. Een van zijn romans draagt de kenschetsende titel; ‘Fort comme la mort.’ De dood, waartegen niemand ooit kan strijden, zag Maupassant als de grootste macht van het leven. Zooals sommige menschen reeds bij het begin van hun vacantie aldoor aan het einde er van denken en daardoor slechts in mineur van den korten tijd dien zij tot genieten hebben, kunnen profiteeren - zoo zag Maupassant in de kracht van zijn jeugd, in het begin van zijn levensbloei, steeds het einde, het einde: de dood. Waartoe dan alles, waarvoor het lijden, het hardnekkig werken, waartoe zelfs de korte genietingen, de zeldzame momenten van geluk, als alles toch tot onherroepelijk vergaan is gedoemd. Maupassant was pessimist als Flaubert. Maupassant de grappenmaker, de vroolijke matroos, die gewaagde aardigheden smakelijk voordroeg als de riemen door het water kliefden en de ranke boot snel vooruit schoot op het zon-flikkerend water, Maupassant de gespierde athleet, de sterke stoere man, in wien al het manlijke gemanifesteerd scheen - Maupassant kende de wanhoop, de donkere afgrond die achter het leven wacht op ieder, waarin ieder eens springen moet, in de zwarte oneindigheid. Hij kende de rustelooze jacht naar vrede, naar verzoening met het bestaande, naar oplossing van het groote raadsel van het zijn. Wie heeft als hij de groote eenzaamheid gekend, gezocht en doorpeild om de kern van zichzelf te vinden... Ach de groote vriend te Croisset was boven de passie uit, boven de slingerende sexualiteit die de motor is van het hevige geluk en de hevige smart, bij hem was het genie de rustgevende overwinnaar. Zóo hoog reikte Maupassant's aanleg niet; zijn gestel alleen reeds dreef hem tot reeéler liefde, tot reeeler smart dan de op hooger plan geplaatste aandoeningen van Flaubert. De groote meester kon aan de eenige vrouw die hij heeft liefgehad, schrijven. ‘Ne sens-tu pas qu'il y a dans la vie quelque chose de plus élevé que le bonheur que l'amour et que la religion, parce qu'il prend sa source | |
[pagina 202]
| |
dans un ordre plus impersonnel? Quelque chose qui chante à travers tout, soît qu'on se bouche les oreilles ou qu'on se délecte à l'entendre? à qui les contingents ne sont rien et qui est de la nature des anges, les quels ne mangent pas je veux dire l'idée. C'est par là qu'on s'aime quand on vit par là. J'ai toujours essayé de faire de toi un hermaphrodite sublimeGa naar voetnoot1).’ Wie zóo tegenover de liefde staat, is niet meer van de gewone menschen-stof gemaakt. Dat is het genie. Maupassant is ons dáarom misschien zoo lief, omdat hij geen genie was en wij arme menschen soms behoefte hebben aan de woorden van een uit ons midden, die voelt als wij, die lijdt als wij, die tenonder gaat als wij, of die moeizaam er boven op komt als wij. Maupassant was sensueel, hij voelde het bloed warm in zich bonzen. Hij hield van de gewaarwording. En dit is misschien de sleutel tot zijn vrij geheimzinnig liefde-leven. Van de feiten in zijn later leven weten wij zoo goed als niets. Geen enkele amourette is ons bekend. Zijn moeder heeft na zijn dood zorgvuldig gewaakt, dat geen particuliere geheimen uit Guy's leven openbaar werden. Misschien dat over dertig of vijftig jaar de sluier van Maupassant's liefde-leven zal worden opgetild en wij de feiten kunnen zien. Ons rest niet anders dan de hypothese, gegrond op wat zijn werk ons deed mijmeren. Vast staat, dat zijn behoefte aan zuivere buitenlucht, aan leven in de vrije natuur de aanleiding was tot Guy's eerste zwerftochten. Doch langzamerhand trad het sportieve in hem geheel op den achtergrond en werd de liefde tot de eenzaamheid aanleiding tot zijn rusteloos trekken. Maupassant hield hartstochtelijk van de zee. Ver van alle gewoel, yan alle steden en menschen, alleen te dobberen op het groote water met slechts de hooge hemelkoepel boven zich, die groote onafzienbare ruimte, gaf hem rust. Toch waren deze tochten geen onderbreking van zijn werk. Herhaaldelijk bracht Maupassant een boek mee van de reis. De drie bundels reisbeschrijvingen: Au Soleil, Sur l'Eau en La Vie errante zijn herinneringen aan verre streken. Maar bovendien leverden zijn indrukken en aanteekeningen hem de stof tot menige novelle en zelfs tot heele stukken van zijn romans. De huwelijksreis in ‘Une Vie’, gedeelten van ‘Mont-Oriol’ en de gesprekken in ‘Bel-Ami’ zijn alle reisbeschrijvingen. Bovendien schreef hij brieven in de Gaulois terwijl hij reisde. | |
[pagina 203]
| |
Zijn voornaamste excursies waren naar Corsica, Algiers, Bretagne, Italie, Sicilie, Tunis en de kusten der Middellandsche Zee. Een van zijn minder bekende uitstapjes is zijn verblijf in Engeland, waar hij was uitgenoodigd door Baron Ferdinand Rothschild op diens kasteel Wadesden. Een uitgelezen gezelschap was op het prachtige kasteel genoodigd, om den Franschen auteur te ontvangen. En Maupassant noemde het aantrekkelijk out-door 's life der Engelsche aristocratie een van zijn meest interessante levenservaringen. Na in Hampshire te zijn geweest, wilde Guy echter niet naar Londen. Tot ieders verbazing wou en zou hij Oxford zien. Zijn vriend Paul Bourget had hem n.l. geschreven dat Oxford de eenige middeleeuwsche stad in Engeland was. Er stond een orkaan, de trein was ongeloofelijk veel te laat, een wolkbreuk barstte los, maar Guy was te Oxford. Hij trof het ongelukkig met een dronken koetsier, hij trof het ongelukkig met de gidsen, maar vooral met den stroomenden gudsenden regen. Guy geraakte in een toestand, waarbij hij alleen aan Afrika als troost kon denken; zijn tochtgenooten waren wegens zijn gedrag bevreesd, te worden opgepakt als ontoerekenbare gekken en haalden hem over, Oxford te laten voor wat het was. Met moeite hadden zij hem naar Londen gekregen, toen zij den volgenden dag vernamen, dat Monsieur de Maupassant was vertrokken met achterlating van deze woorden ‘J'ai trop froid, cette ville est trop froide. Je la quitte pour Paris; au revoir, mille remerciementsGa naar voetnoot1).’ Een warme herinnering aan Engeland heeft Guy niet behouden! Ook in Frankrijk zelf reisde Maupassant veel. Zijn roman Mont-Oriol werd hem geinspireerd toen hij in Auvergne reisde. Hij schreef tijdens zijn verblijf te Châtel-Guyon aan zijn vriend Amic: ‘Je viens de faire d'admirables excursions en Auvergne; c'est vraiment un pays superbe et d'une impression bien particulière, que je vais essayer de rendre dans le roman que je commence.’ Met de compositie van Mont-Oriol scheen hij veel moeite te ondervinden. Na een gedeelte geschreven te hebben bij zijn terugkeer, twijfelde hij of zijn indrukken juist waren weergegeven en opnieuw trok hij naar Auvergne, om zichzelf te controleeren. In 1886 was Mont-Oriol gereed; het werd, evenals zijn andere romans in de Gil Blas als feuilleton opgenomen en verscheen in 1887 bij Havard. Zijn uitgever had Guy | |
[pagina 204]
| |
een geestdriftigen brief gestuurd, om zijn bewondering voor Mont-Oriol te betuigen. Hij had reusachtige verwachtingen omtrent den verkoop van dit boek, die naar hij meende den verkoop van Bel-Ami nog zou overtreffen. Dit is echter zeer tegengevallen. Tot op den huidigen dag is Mont-Oriol ver achter gebleven in de belangstelling vergeleken bij Bel-Ami. Over het algemeen wordt Bel-Ami als het meest bekende en meest gelezen boek van Maupassant beschouwd. Inderdaad was de verkoop van Bel-Ami fabelachtig. Het boek verscheen in Juni 1885. In het September van datzelfde jaar schreef Havard aan Guy: ‘Je m'empresse de vous donner des nouvelles de ce grand vaurien de Bel-Ami. Nous sommes en ce moment sur la 37e éditionGa naar voetnoot1). Twee jaar later was de 51e uitgave bereikt. Ondanks de fameuze reclame, voor Mont-Oriol gemaakt, heeft dit boek het nooit zoo ver gebracht. Het is te begrijpen dat de auteur van Bel-Ami, dat boek van brutale liefde en van Parijsche salons, vrij spoedig ‘in de mode’ kwam en men hem trachtte te veroveren in de kringen, waar altijd een of andere ster moet schitteren, om glans te verspreiden op gezichten, die anders nooit aan den dag zouden komen. Maupassant heeft de zaak eens aangezien, het een en ander meegemaakt, tot hij er genoeg van had en hij alle ‘salons’ den rug toekeerde, al smeekte men hem, niet zoo hooghartig zich af te wenden van de wereldsche glorie. Slechts bij Madme Adam en Mme Yung, de vrouw van den directeur der Revue Bleue bleef Maupassant komen. Hij behoefde daar zichzelf niet op te schroeven; zijn afschuw van esthetische gesprekken en de pose van ‘genie’ deed hem de salons ontvluchten ‘où l'on cause.’ Maar hier kreeg hij zijn goed humeur weerom, zijn vroolijke grappen en voor-dengek-houderijen kon hij hier botvieren. In de litteraire wereld had Guy weinig vrienden. De kameraden uit zijn roeitijd bleven hem trouw. Hij ondervond een vaderlijke genegenheid van Alexandre Dumas fils. Een broederlijke vriendschap ontstond tusschen Guy en Paul BourgetGa naar voetnoot2). Minder intieme vrienden waren Edouard Rod, (de biograaf van Stendhal) Paul Hervieu en Léopold Lacour. | |
[pagina 205]
| |
Een belangrijke relatie was de vriendschap met Taine, dien Guy voor het eerst bij Flaubert ontmoette. Tijdens Guy's verblijf te Aix-les-Bains bracht hij menig bezoek aan Taine, die dicht in de buurt woonde. Hoewel veel ouder, had Taine groote bewondering voor Guy's talent. Bij een zijner bezoeken las Guy zijn novelle ‘Le Champs d'oliviers’ voor en Taine riep vol geestdrift: ‘Cela, c'est de l'EschyleGa naar voetnoot1)!’ Later, toen Maupassant reeds heel erg ziek was raadde Taine hem een kuur aan, die hem zelf goed had geholpen. Hij had een warme belangstelling voor Guy, dien hij ‘un taureau triste’ noemde. Waarschijnlijk heeft de invloed van Taine's gesprekken zich bij Maupassant doen gelden bij het schrijven van ‘Notre Coeur.’ Onder Maupassant's litteraire betrekkingen noemen wij tenslotte Edmond de Goncourt. In het bekende ‘Journal des Goncourts’ vinden wij verschillende passages over Guy. Wanneer wij die zoo achter elkaar nalezen, kunnen wij de gevoelens van Edmond de Goncourt ten opzichte van Guy vrij nauwkeurig qualificeeren met de adjectieven afgunstig, kleingeestig, onkameraadschappelijk, koud. Wij gaan de incidenten voorbij, welke zich tusschen Goncourt en Maupassant voordeden en die niet verhinderden dat beide auteurs aanwezig waren bij de onthulling van Flaubert's standbeeld. Slechts leggen wij den nadruk op Goncourt's totaal gebrek aan pieteit na Guy's verschrikkelijken dood, hetgeen zijn gevoelens bij Guy's leven illustreert. In deel VII van het Journal lezen we de volgende opmerking: ‘Et pourquoi, aux yeux de certaines gens E. de Goncourt est-il un gentleman, un amateur, un aristocrate qui fait joujou avec la littérature, et pourquoi Guy de Maupassant, lui, est-il un véritable homme de lettres? Pourquoi? Je voudrais bien le savoir.’ Men voelt hierin de nijd van de onmacht. En Guy, in de veilige zekerheid van zijn talent, heeft zich nooit verweerd tegen dergelijke aanvallen. Wat men ook van Edmond de Goncourt mag zeggen, door niets is te verontschuldigen wat hij schrijft over een van Frankrijk's grootste auteurs als deze op de meest tragische wijze uit het leven wordt gesleept. De Goncourt schijnt zich in de handen te wrijven van genoegen, dat Maupassant in een krankzinnigengesticht is opgesloten en gaat hem nú eens flink te lijf, schrijvend. | |
[pagina 206]
| |
‘Maupassant est un très remarquable novelliere, un très charmant conteur de nouvelles, mais un styliste, un grand écrivain, non, nonGa naar voetnoot1)!’ Goddank behoeft het nageslacht de opinie van de Goncourt niet te raadplegen om te zien welk een heel buitengewoon stylist Maupassant was en wèlk een groot schrijver! Maupassant heett zich niet alleen steeds ver van de ‘salons’ gehouden, maar ook hield hij zich zorgvuldig buiten de hartstochtelijke mededinging naar de candidatuur der Académie française. Sommigen zijner tijdgenooten, onder wie Zola, solliciteerden met groote hardnekkigheid naar deze plaats, anderen hadden een ietwat luid-klinkende verachting er voor. Maupassant bemoeide er zich niet mee. Ook het Legioen van Eer, dat hem bijna werd opgedrongen, wist hij af te wijzen De eenige decoratie die hij in zijn leven heeft aanvaard, was het violette lintje, dat Bardoux hem had doen geven tijdens zijn verkzaamheden aan het Ministerie van Openbaar Onderwijs. Zooals wij reeds vroeger opmerkten, is geenerlei liefde van Maupassant bekend. De eenige relatie met een vrouw, waaraan publiciteit is gegeven, was zijn vriendschap met Madme Leconte du Nouy, een begaafde vrouw, die dicht bij ‘La Guillette’ een villa bewoonde, ‘la Bicoque’ geheeten. In de eenzaamheid daarbuiten werden de avonden soms spookachtig van verlatenheid en Guy zocht dikwijls het gezelschap van deze bekoorlijke vriendin, die, naar hij zei ‘le génie de l'amitié’ bezat. Madme Leconte heeft, in samenwerking met Henri Amic eenige boeken geschreven, die bijna geheel aan de Maupassant gewijd zijn. ‘En regardant passer la vie’ en ‘Amitié amoureuse’ publiceeren zelfs brieven van Guy en van Madme Leconte. Guy's moeder heeft zich echter steeds gereserveerd getoond waar het deze vriendschap gold en later verklaarde Madme de Maupassant, dat deze geschriften (die nog wel aan haar waren opgedragen) haar zeer ontstemden en zij twijfelde aan de echtheid der z.g. door Guy geschreven brieven. Naar Mme de Maupassant beweerde, was er geen onderscheid tusschen de brieven van Guy en van Mme Leconte. Guy's moeder had deze relatie niet aan den dag willen gebracht zien, zooals zij alles wat op Guy's particuliere leven betrekking had, achterwege liet bij het vertellen van haar ‘Souvenirs’. Weliswaar eerbiedigde zij hiermee Guy's nadrukkelijke wenschen - hij wilde zelfs zijn portret niet in den handel zien - maar | |
[pagina 207]
| |
het nageslacht heeft recht op het geheele leven van groote mannen. Alle details behooren de menschheid, zoodra de persoon van den schrijver verdwenen is. Zij zijn het voedsel voor wie na hen komen. Gretig en vol pieuze liefde het leven van een groot man te doorgronden, is het recht van wie kan bewonderen. Moeilijk is het, om eenige gegronde hypothese te uiten omtrent Guy's liefdeleven. In een ‘Lettre d'un noyé’, die na zijn dood in de bundel ‘Le Colporteur’ verscheen, schrijft hij: ‘Je n'ai jamais aimé... Je crois que je juge trop les femmes pour subir beaucoup leur charme... Il y a dans toute créature l'être moral et l'être physique. Pour aimer, il me faudrait rencontrer entre ces deux êtres une harmonie que je n'ai jamais trouvée. Toujours l'un des deux l'emporte trop sur l'autre, tantôt le moral, tantôt le physiqueGa naar voetnoot1) En wanneer wij, met deze gedachte, de vrouwen in zijn boeken en novellen aanzien, dan begrijpen wij, dat hij inderdaad die ééne noodige harmonie niet heeft aangetroffen in een vrouw. Zij zijn allen ontrouw aan hun liefde of ze zijn te onbeduidend van geest om hun liefde tot trouw aan zichzelf te kunnen dwingen. De mondaine vrouwen in Bel-Ami zijn - met kleine nuances - in hoofdzaak van één genre: alleen-sexueel. Voor die vrouwen is de omhelzing het symbool des levens, een ‘geestelijke vriendin’ kunnen zij niet zijn. Ontrouw, overspel is aan de orde van den dag, maar de motor van al deze gebeurlijkheden is de liefde der zinnen. En waar een vrouw geestelijke praestaties vertoont, zooals in Notre Coeur, daar mist zij de passioneele warmte, de zinlijke gloed die het denken bloed toevoert en opstuwt tot de groote milde redelijkheid, die de eenig-stabiele levenshouding blijkt. Wanneer wij hier een vergelijking maken met Flaubert, dan zien wij bij veel overeenkomst één groot verschil. Ook Flaubert kende de vrouw als het zuiver-sexueele, roofdier-wreede werktuig der voortplanting. De vrouwen in l'Education Sentimentale zijn draagsters der lichamelijke vrouwelijkheid zonder meer. Hun wreedheid ten opzichte van elkander is verscheurend, hun ijdele verovering van den man is doel in zichzelf. Maar waar Maupassant slechts in de vrouw zag het sexe-dier-òf de sexe-looze, die àndere op den voorgrond tredende eigenschappen in sterke mate bezit (geest, gemoed), daar heeft Flaubert als een dauw van zegen, als een milde vloed van tranen ons gegeven de | |
[pagina 208]
| |
ándere vrouw. Madame Arnoux, de serene moeder, de zuivere liefdevrouw, die de passie maakt tot teederheid en de teederheid tot passie... Hoe Maupassant gesmacht heeft naar déze vrouw,... we weten het niet, maar kunnen het benaderen. De kreet van Norbert de Varenne in Bel-Ami. ‘Mariez vous jeune homme que vous ne soyez pas seul au grand-âge’ kwam uit zijn diepst verlangen. De vreeselijke eenzaamheid van hem, die liefde en niet anders dan liefde, liefde van het leven wilde... die wordt ons duidelijk door zijn dood, in een gesticht tusschen dokters in lange jassen. Geen boven alles geliefde hand legde zich op zijn zieke hoofd, geen teedere stem fluisterde hem zachte woorden toe, die de fantomen van zijn gemarteld brein konden verdrijven. Alleen, alleen, tot in den dood alleen... Ook Flaubert kende niet de gulden avonduren waarin twee zielen de diepste verbintenis op aarde doormaken, ook zijn kamer bevatte slechts boeken, en geen vrouwenzakdoek slingerde op zijn tafel... Maar hij, de visionaire kunstenaar had minder de reeele feiten noodig, dan Maupassant die alles van de werkelijkheid moest hebben. Misschien dat juist Maupassant's buitengewone sensualiteit en zijn primaire gevoeligheid voor ‘l'amour de la chair’ hem beletten, de groote harmonische liefde te vinden waarnaar hij dorstte. Ieder trekt uit het omringende datgene tot zich en wekt met zijn actie de reactie an datgene, dat hijzelf het sterkst in zich heeft. Zijn athletengestalte, zijn stoere verschijning, zijn onstuimig temperament wekten geen cerebrale overpeinzingen doch een amoureuze, lichamelijke bewondering bij de vrouwen. Misschien ook hield Maupassant onbewust de liefde-voor-het-leven voor een vrouw van zich verwijderd doordat Flaubert's principe zich in zijn geest had gegrift: ‘Tout sacrifier à l'art; la vie doit être considerée comme un moyen rien de plus.’ Inderdaad kon naast Flaubert's liefde voor de litteratuur geen andere liefde bestaan. Echter is dit vrij persoonlijk. Wanneer wij in dit verband Zola's leven beschouwen, komen we tot een ander resultaat. Litteratuur kan ontstaan uit het gemis, uit het smartelijk ontberen van de hevigst verlangde dingen (en dus in zekeren zin uit armoede des levens) maar óok kan zij geboren worden uit overvloed van exuberante leefkracht zooals bij Zola. Echter is Flaubert's armoede aan feitelijk geluk weer de reactie van zijn overvloed aan geestelijke kracht, zooals onwillekeurig | |
[pagina 209]
| |
Zola's buitengewone leefkracht een geestelijke verfijning uitsloot. In Maupassant werkte ook steeds de drang tot zwerven, naar verplaatsing van omgeving. Hij had geen rust, steeds wilde hij nieuwe sensaties, nieuwe gedachten, nieuwe landschappen vinden. Hij wilde alles doormaken wat het werkelijke leven door te maken biedt, tot in de meest perverse en decadente uitloopers daarvan. De bedwelming door geraffineerde geur-combinaties uit verschillende parfumflacons, - de vreemde gewaarwordingen en visioenen, gewekt door ether, opium, haschisch - alles wilde hij ervaren, beleven. Maar daardoor, door die jacht naar steeds nieuwe en telkens verfijnder sensaties, heeft hij één ding niet kunnen beleven, dat Flaubert kende: het zuivere leven dat boven de reeele emoties staat en dat de uitzonderlijkheden des levens slechts in de fantazie ervaart. Maupassant vond geen vrede met zichzelf. De jagende onrust, de vreemde pijn der weemoed om het vervlogen kinder-geluk, het duldelooze smachten naar een groot geluk... alles dreef hem tot rusteloozer werken, tot zichzelf vergeten in de goddelijke wellust van het scheppen, het máken. Zijn kunst, dat was tien jaren, - de laatste tien jaren van zijn kort leven - zijn eenige liefde, waarvoor hij al het leed wel lijden moest, want alle geluk wordt met leed gekocht... Maar hoe, in welken vorm het ‘leed van den hartstocht’ tot hem kwam, dat zullen wij misschien eerst later, veel later vernemen. Het groote aantal novellen (over de driehonderd) door Maupassant geschreven, vermeerderd met zijn romans en tooneelstukken vormt een belangrijk oeuvre. Het debiet van zijn boeken werd slechts overtroffen door dat van Zola's werken. Maar weinig auteurs hebben in zóo korte spanne tijds zoo veel geschreven dat tot in elk detail meesterwerk was en van zooveel verscheidenheid getuigde. In Holland denken wij ter vergelijking aan Heyermans, die ook novellist, romancier en tooneelschrijver is. Waar de dramaturg in Heyermans grooter is, daar moet hij echter als novellist (niet in quantiteit doch wel in qualiteit) verre onderdoen voor Maupassant. Inderdaad is de kunst der kleine vertelling, waarin al de moeilijkheden gecomprimeerd zijn, zeer zeldzaam. In de vertellingen van de Meester treffen wij enkele aan, die de fransche conte evenaren; wij denken bijvoorbeeld aan Het avontuur van David Zangvogel, De Plaatsvervangster, Zondagsvaart, Erman en Chatrian en ook De Kindsheid van Harlekijntje, dat schrijnende verhaal waarachter statig 't eigen leed schrijdt van wie vergeefs zoekt. | |
[pagina 210]
| |
Na Maupassant's dood werden twee bundels posthume novellen uitgegeven. Le Colporteur en Le Père Milon. De fragmenten uit zijn onvoltooide romans l'Angelus en Après! zijn gepubliceerd in de Revue de Paris (Maart 1895). Hij hield zelf l'Angelus voor zijn meesterwerk, echter onderbrak hij den arbeid daaraan eenigen tijd, om in samenwerking met Jacques Normand het tooneelstuk ‘Musotte’ te schrijven dat in 1891 werd opgevoerd. Hij zou nu l'Angelus hervatten. Maupassant was toen echter reeds aan de maatschappij onttrokken. De vreeselijke ziekte had toen de algeheele heerschappij over zijn geest gekregen.
* * *
Guy de Maupassant is gestorven in een krankzinnigengesticht, na bijna twee jaren daar als ongeneeselijk te zijn verpleegd. Het leven, dat zoo flonkerend voor hem lag toen hij zich aan de litteratuur wijdde, eindigde in een zwarten nacht vol spoken en nijpende schaduwen. Reeds in 1878 beklaagde Maupassant zich tegen Flaubert over zijn gezondheid; vooral zijn oogen veroorzaakten hem pijn. Daar Guy echter een bij uitstek gezond en robuust man scheen, nam niemand veel notitie van zijn terloopsche klachten. Waar wij echter den nadruk op leggen is de droefgeestigheid, waar over Guy zich tegen zijn ouderen vriend beklaagt. Flaubert wil hem door een hem vertrouwd arts laten onderzoeken, maar betreffende Guy's melancholie schrijft hij deze prachtige woorden, die veel zwaarmoedig-aangelegde jongeren tot raad kunnen zijn ‘Prenez garde à la tristesse. C'est un vice, on prend plaisir à être chagrin et quand le chagrin est passé, comme on y a usé des forces précieuses, on en reste abruti. Alors on a des regrets, mais il n'est plus tempsGa naar voetnoot1).’ De oog-kwaal, waarover Guy zich beklaagde verdween echter niet, integendeel wordt deze steeds erger. In 1883 onderzocht een oogspecialist hem, Dr. Landolt, die toen reeds constateerde, dat de ziekte niet in de oogen doch er achter school; deze arts had in 1883 reeds voorzien, welk vreeselijk einde den jongen rijkbegaafden schrijver wachtte. In 1886 excuseert hij zich in zijn brieven, dat deze kort zijn; hij | |
[pagina 211]
| |
verklaart ‘qu'il n'y voit plus, tant il a fatigué ses yeuxGa naar voetnoot1)’. Later zijn er oogenblikken, dat hij totaal blind is en een secretaresse moet nemen, om zijn werk te dicteeren. ‘La dernière fois que je le vis, il me dit sa mélancholie, la maladie grandissante, les défaillances de sa vision et de sa mémoire, ses yeux cessant tout à coup de voir, la nuit totale, l'aveuglement persistant d'un quart d'heure, une demi-heure, une heure... Puis, la vision revenue, dans la hâte, la fièvre du travail repris, un arrêt subit de la mémoire et - quel supplice pour un tel écrivain! - l'impuissance à trouver le mot juste, sa recherche acharnée, la rage, le désespoirGa naar voetnoot2).’ In enkele passages van zijn werk vinden we deze angst voor blindheid terug. (Le Horla, Fort comme la Mort). Welke was nu toch de ziekte, waaraan Maupassant is gestorven? Het was een algeheele verlamming van het denkvermogen, een zeer eigenaardige ziekte, die lets bijna bovennatuurlijks heeft. De strubbelingen van het gezichtsvermogen zijn belangrijke symptomen van deze ziekteGa naar voetnoot3). Onwetend, welke kwaal hij in zich droeg, bevorderde Maupassant het voortwoekeren der ziekte door zijn levenswijze. Hij maakte misbruik van zijn uitzonderlijk sterk gestel. Reeds voor hij zich aan de letteren wijdde, had hij een ingespannen leven. Overdag op bureau, waar hij zijn aandacht verdeelde tusschen ambtelijke en litteraire bezigheden - daarvoor en daarna urenlange zwerftochten op het water, een zware boot met drie, vier menschen alleen voortroeiend. 's Morgens op voor dag en dauw, laat naar bed en daartusschen door zijn succes bij de vrouwen. Later, toen hij zich voorgoed aan delitteratuur wijdde, spreidde hij een vruchtbaarheid ten toon die eveneens geforceerd was. Hij schreef gemiddeld 1500 bladzijden per jaar. Soms verschenen vier boeken, eens zelfs vijf in een jaar. In den laatsten tijd van zijn leven gebruikte Guy middelen als cocaine, ether, opium, om zijn verslapte fantazie te prikkelen. Bovendien leefde hij het Parijsche leven als publiek man mede, moest belangstelling op verschillend gebied hebben en, als hij op La Guillette of op zijn jacht Bel-Ami rust zocht, eindigde die rust in een meer dan ooit | |
[pagina 212]
| |
ingespannen arbeid. Zijn vele reizen hebben tenslotte ook zijn geest vermoeid. Indien Guy niet aan een hersenziekte gestorven was, zou deze levenswijze misschien als minder-verwoestend voorgesteld worden. Doch terecht zegt Louis Thomas in dit verband post hoc, ergo propter hoc.Ga naar voetnoot1) Reeds in Maupassant's goeden tijd was in zijn werk te bespeuren een gemarkeerde vrees voor en veelvuldig denken aan den dood en een groote liefde voor de eenzaamheid, die telkens omsloeg in afkeer en vrees er voor. ‘J'aime tant être seul que je ne puis même supporter le voisinage d'autres êtres dormant sous mon toît. Je ne puis habiter Paris. Je suis supplicié dans mon corps et dans mes nerfs par cette immense foule qui grouille, qui vit autour de moi, même quand elle dort’ schrijft hij in Sur l'Eau. Ook bewijzen feiten echter, dat hij soms bevreesd was, des nachts alleen te zijn en de eenzaamheid hem drukte. ‘La solitude est dangereuse pour les intelligences qui travaillent... Quand nous sommes seuls longtomps nous peuplons le vide de fantômesGa naar voetnoot2).’ Wei verre van dit ‘gevaar’ te ontwijken, zoekt Guy het op. Hij cultiveert zijn angst en koestert zijn neiging om spoken te zien en stemmen te hooren. Deze neiging wordt sterker en sterker. In 1889 vertelt Guy aan een vriend ‘Maupassant se retourna et ne fut pas peu surpris de voir entrer sa propre personne qui vint s'asseoir en face de lui, la tête dans la main et se mit à dicter tout ce qu'il écrivait. Quand il eut fini et se leva, l'hallucination disparutGa naar voetnoot3). In enkele zijner laatste novellen (Lui? Le Horla, Qui sait?) schijnt Maupassant te voorvoelen, wat met hem gaat gebeuren. Le Horla is een phantoom, een schrikbeeld in menschengedaante; hij voélt een wezen naast zich, dat hem overal vergezelt en waarvan hij niet kan loskomen. In Lui? spreekt hij zijn angst voor de eenzaamheid uit, zoekt hij iemand, die altijd bij hem is, die hij 's nachts in de klemmende stilte een vraag kan doen, om een stem te hooren, een ziel te voelen, een normaal brein gewaar te worden. Hij beroept zich op de liefde, hij smacht naar de nabijheid van een die hem liefheeft. Maar altijd keert | |
[pagina 213]
| |
dezelfde stilte trouw terug en legt zich om zijn hart en nijpt, nijpt... En telkens komt die stem terug, die fluistert ‘Jouis de la vie; bois, mange, dors, aime, travaille, voyage, regarde, admire. A quoi bon? Tu mourrss.’Ga naar voetnoot1) Zijn uiterlijk veranderde. Hij had aanvallen van zenuwachtig lachen en buien van ongetemde woede. De grappen, die hij steeds gaarne vertelde, namen een macaber, huiveringwekkend karakter aan. Zijn blik kreeg een eigenaardige starheid. Bij de onthulling van Flaubert's standbeeld te RouaanGa naar voetnoot2) zijn velen zijner vrienden (de meesten zagen hem toen voor het laatst) ontsteld door zijn uiterlijk. Vóor het monument van zijn grooten vriend, stond Maupassant, vermagerd, huiverend met het uiterlijk van een zieke. Tegen enkelen van zijn vrienden beklaagt hij zich over zijn toestand. Hij lijdt aan toenemende slapeloosheid en wil zijn huisbaas een proces aandoen, omdat hij de benedenwoning aan een bakker verhuurde, die hem 's nachts uit den slaap houdt. In Maart 1891 schreef Guy van uit Parijs aan zijn moeder, dat hij druk bezig was met zijn tooneelstuk Musotte, waarvan de opvoering spoedig zou plaatsvinden; zijn gezondheid ging veel beter, hij was eenvoudig over-vermoeid en had behoefte aan rust en kalmte... In 1891 verliet hij overhaast Divonne, waar hij een kuur volgde, omdat zijn kamer daar ‘overstroomd’ was en omdat de dokter weigerde hem een bepaalde sterk-aangrijpende douche te geven, waarvan hij veel heil verwachtte. Van Divonne trok hij naar Champel, waar hij de kuur vervolgde. Zijn ziekte hield hij voor een hardnekkige influenza. De dokters en Guy's vrienden spanden samen, om hem den ernst van zijn toestand te verbergen. Reeds begon Guy af en toe wartaal te praten. Toch vertelde hij helder en aangrijpend de intrige van l'Angelus aan zijn vriend Dorchain. Met starre wanhoop eindigde hij: ‘Voici les cinquante premières pages de mon roman. Depuis un an, je n'ai pu en écrire un seul autre. Si, dans trois mois, le livre n'est pas achevé, je me tue.’Ga naar voetnoot3) Een korte opleving volgt, hij schijnt genezen; hij begint een studie over Tourgenieff. Spoedig komt de inzinking. Afscheid nemend van | |
[pagina 214]
| |
een vriend zegt hij treurig ‘Je n'en ai pas pour longtemps... Je voudrais bien ne pas souffrir.’ Tot een anderen zegt hij vastbesloten ‘Ma résolution est prise. Je ne traînerai pas longtemps. Je ne veux pas me survivre. Je suis entré dans la ue littéraire comme un météore, j'en sortirai comme un coup de foudre.’ Zijn dokters zagen dat binnen korten tijd deze geniale persoonlijkheid niet meer zou zijn dan een wezenloos nummer in een krankzinnigen gesticht. Hij voelt zelt de catastrophe naderen. En de eerste dag van 1892 breekt die uit. Madme de Maupassant vertelt. ‘Le jour de l'an, Guy, en arrivant, les yeux pleins de larmes, m' embrassa avec une eflusion extraordinaire. Ce ne iut que plus tard à table que je m'aperçus qu'il divaguait. Malgré mes supplications, mes larmes, au lieu de se coucher il voulut tout de suite repartir pour Cannes. Enfermée, clouée ici par la maladie: ‘Ne pars pas mon fils!’ lui crai-je. Je m'attachai à lui, je le suppliai, je traînai à ses genoux ma vieillesse impotente. Il suivit sa vision obstinée. Et je vis s'enfoncer dans la nuit... exalté, fou, divaguant, allant je ne sais où, mon pauvre enfant.’Ga naar voetnoot1) Guy keerde terug naar het Chalet de l'Isère waar hij in Cannes woonde en zond zijn knecht, die ongerust was, weg. Hij wilde gebruik maken van zijn laatste heldere oogenblikken, om zichzelf te behoeden voor verder leven. Hij haalde zijn revolver tu voorschijn, maar François, zijn trouwe knecht had uit voorzorg de kogels weggenomen. Guy trachtte zichzelf de keel af te snijden met een metalen vouwbeen; het voorwerp schoot uit en maakte een diepe wond in zijn gezicht. François schoot toe op zijn kreet van pijn en haalde hulp. Met groote moeite legden zij hem in bed. De wond genas spoedig, maar zijn verwildering was van dien aard, dat men hem het dwangbuis moest aandoen, en hem naar een gesticht vervoeren. Zoo was het einde gekomen. Na de snelle stijging de plotselinge val. Zijn huis in Parijs, waar hij langzamerhand tal van geliefde voorwerpen bijeen had gebracht, stond leeg en hijzelf werd weggevoerd naar een krankzinnigengesticht, het instituut van Dr. Blanche. Voor men hem van Cannes wegvoerde, trachtten zijn vrienden zijn herinnering op te wekken. Zijn jacht Bel-Ami, waarmee hij zooveel | |
[pagina 215]
| |
zwerftochten had gemaakt, dobberde aan de kust. Men bracht Guy er heen. De diep blauwe hemel, de zuivere zeelucht, de vertrouwde vorm van zijn sierlijk jacht scheen hem kalm te maken. Er kwam een zachte glans in zijn blik en hij bleef lang, lang naar zijn boot kijken met weemoedige teederheid, af en toe zijn lippen bewegend zonder dat een woord verstaanbaar werd. Zacht voerden zijn vrienden hem terug. Verscheiden keeren wendde hij zich om en keek naar het jacht, alsof hij er afscheid van wilde nemen, zooals hij van de heele wereld afscheid moest nemen bij zijn opsluiting. Achttien maanden overleefde zijn lichaam zijn geest. 6 Juli 1893 overleed hij kalm, zonder pijn. Zijn leven slonk weg als een lamp zonder olie. Bij zijn graf stonden alle getrouwen. Zola sprak: ‘Nous qui l'avons connu, nous resterons le coeur plein de sa robuste et douloureuse image. Et dans la suite des temps, ceux qui ne le connaîtront que par ses oeuvres, l'aimeront pour l'éternel chant d' amour qu'il a chanté à la vie,’ eindigde hij. Twee borstbeelden zijn voor Maupassant opgericht, een te Rouaan en een in het park Monceau door hem zoo vaak beschreven. Het monument te Rouaan werd onthuld met een Normandisch feest. Talrijke schrijvers brachten Maupassant de hulde der Fransche letterkunde. En zoo waren de standbeelden van Flaubert en Maupassant te Rouaan vereenigd als de apotheose in het Normandische landschap van den Meester en den volgeling, die beiden hun leven wijdden aan de groote litteratuur die van alle eeuwen is. Hun persoonlijkheden zijn vergaan. Het pessimisme heeft afgedaan. De ideaal-loosheid van Flaubert's tijd scheen wel het voorspel van het gigantisch afbranden der dorre wereld die, nu, tijdens dien brand nog, reeds achter ons ligt. De nieuwe menschheid moet van meet af aan beginnen. Nergens hebben de oude kiemen zich kunnen vastzetten. Het beslotene van eigen huis is door dezen wereldbrand zelfs aangetast. Wat de stoutste fantazie van een Wells niet kon droomen, is gebeurd. Ieder moest zijn leven tot op den grond herzien, alle uiterlijke weelde en overdaad zal worden weggestreken, met den grond gelijk gemaakt. De nieuwe maatschappij heeft de heerlijkste taak voor zich: opbouwen. In de asch der oude idealen en ideaal-loosheden kiemt de nieuwe geest. De kunst zal het ons bewijzen, als geheel de maatschappij opnieuw geconstrueerd is. De kunst zuigt haar sappen uit de diepste | |
[pagina 216]
| |
werkelijkheid en schiet omhoog tot heerlijk loof de nieuwe aarde overspant met zijn net van zon- en schaduwvlekken. Wat ook vergaat in de eeuwige evolutie: het leed van den hartstocht en de zaligheid der liefde zullen blijven. Slechts zullen zij worden omgezet in nieuwe klanken, gevoed door het geruisch van nieuwe tijden.
Emmy van Lokhorst.
Juli - Augustus 1917, Rotterdam. |
|