Groot Nederland. Jaargang 16(1918)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 166] [p. 166] De Boodschap Nu worden al mijn dagen verrukking en gebed; en kan ik plage' en slagen wel heel geduldig dragen, en vreesloos ze aan zien vlagen, nu God mij heeft gered! Hij gaf mij Zijn verbondenheid, en deed het wéte' aan mij; nu leef ik, zorg om zonden kwijt, in Zijn lichts onomwondenheid - Nu Gij, mijn Licht, gevonden zijt, wat deert mij boos getij! O, 't licht doorstraalt mijn leven, waarin ik vreesloos ben; mijn vrienden zullen beven om wat het mij zal geven aan smart en vruchtloos streven... die 'k van-te-voren ken. Want van-te-voren heeft de Heer mij leed én heil voorzegd: ‘'k Ga u gebruiken tot Mijne eer, door u dale een getuignis neer; lang zal men u verachten zeer; maar gij zult zijn: Gods knecht’. ‘En éénmaal ziet ge 't schoon gedicht dat ik door u begin, voltooid: de spreiding van dat licht, dat door u heen is neergeschicht - dit loon na harden zuivren plicht, kind, woudt ge méér gewin?’ [pagina 167] [p. 167] ‘“O, zóó te mogen leven: in de verkorenheid! en dán nog, na het streven, dat Gij, Gij-zelf woudt geven, ook hier nog loon beleven! Heer! hóé-zeer ben 'k bereid!”’ ‘“Hoe worden al mijn dagen, God, nu daden van Uw woord, hoe zal ik 's werelds plagen, God, glimlachend, blij, verdragen, God - laat maatloos zijn hun vlagen, God, - nu Gij mij dit beschoort!”’ J.L. Walch Allerzielen 1916. Vorige Volgende