Buitenlandsche literatuur.
‘Georgian Poetry’, 1911-12
‘Georgian Poetry’, 1913-15
‘Georgian Poetry’, 1916-17.
London, The Poetry Bookshop, 1912-17.
Misschien toevallig, maar opvallend zeker, is de bijna gelijktijdige verschijning, in drie literaturen, van ‘periodieke’ bloemlezingen uit het werk van jongere dichters. voor wier verzen thans een publieke belangstelling verwacht wordt, welke in de romantische nadagen onzer grootouders voor het laatst in hunne ‘Muzenalmanakken’ gesproken scheen te hebben. Zou het de derde generatie werkelijk gegeven zijn, het einde te zien van het diskrediet der dichtkunst?
‘Georgian Poetry’: de titel spreekt van het vertrouwen in herleving van glorieuse tijden. ‘We are at the beginning of another “Georgian period” which may take rank in due time with the several great poetic ages of the past’. Zóó zegt het voorwoord op het eerste vervolgdeeltje der bloemlezing, welke voor de jongere Engelsche dichtkunst hetzelfde beoogt als Greshoff's ‘Jaar des dichters’ voor de Nederlandsche, en Kaegi's Anthologie voor de jongere Duitsch-Zwitsersche lyriek.
Deze bundels en vervolgbundels brengen verzen van de jongeren. Niet met de bedoeling der bloemlezingen voor schoolgebruik der groene-, of om te dienen als examen-phantoom voor de rijpe jeugd. Er steekt in deze ‘periodieke’ bloemlezingen iets van een manifest der jongeren. Een manifest, dat zoo ongeveer hierop neerkomt: wij staan met onze kunst buiten noch boven onze tijdgenooten, wij willen gelezen blijven, en wij willen zelfs het den onwennigen gemakkelijker maken tot onze verzen zelf te komen. ‘Few readers have the leisure or the zeal to investigate each volume as it appears; and the process of recognition is often slow’, zegt de Engelsche verzamelaar-uitgever met een duidelijkheid waaraan niets ontbreekt.
Is deze ‘wending’ op zich zelf al interessant te beleven, een verrassing is de gelijktijdigheid dezer teekenen, waarvan men op dit oogenblik nog nauwelijks en vaag verband en verklaring weet.
* * *
Tegen bloemlezingen is het nogal eenvoudig een reeks van bezwaren op te roepen. Per slot zijn zij iets als het ‘spectacle coupé’ waarmede de operatroep het speelseizoen besluit; met dit verschil, dat het ‘spectacle coupé’ der bloemlezing niet eens aan het eind, maar aan het begin van 's lezers leesseizoen komt. Eenig afgerond oordeel over een schrijver mag men zich uit een bloemlezing niet vormen, en nauwelijks is het geoorloofd