Groot Nederland. Jaargang 16(1918)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 671] [p. 671] Bij de piano. Je rappe ranke vingertjes cadansten door d'octaven, een luchtig licht vertelseltje kwam langs de toetsen draven, en als men honderd pareltjes die rolden na elkander, ging dat maar losjes toon na toon van d'eene kant naar d'ander. Wanneer een sprookje was verteld, in 't zangerige taaltje Dan keek je droomrig even op en zocht een nieuw verhaaltje; soms was het zwervend als de wind, soms was het mooi en machtig, ik zat zoo stillekes terzij en luisterde aandachtig. Ik lachte soms wanneer je greep in overvollen donder, Je kleine handjes zonken weg in 't hooge en bijzonder; ik wist het wel dat jìj het was die speelde Gods gedachte, en ik zag maar je handjes na en luisterde en lachte. En als je moe was van je spel m'n kind en van je droomen, dan heb ik lang je aangezien, je hoofdje stil genomen, en half verzonken in 't geluid dat wegsteeg langs de wanden, zag ik je donkre oogen in d'omlijsting van m'n handen. Martien Beversluis. Vorige Volgende