van een stroom in twee deelen, die De Weg van Paul de Raet blijkt te heeten.
Gewis zijn wij benieuwd hoe 't afloopt en waar Paul de Raets weg henenleidt, doch wij hebben er al genoeg van gezien om te weten, dat het den auteur niet allereerst om leven en werkelijkheid te doen is. Zijn personagien doen zich maar bij zeldzame momenten als levende menschen voor. De meesten - die geheele vriendenkring rondom den held - zijn schimmigheden met een naam en één vasten karaktertrek. Zelfs de meer zorgvuldig behandelde, meer uitvoerig afgebeelde blijken per slot niet beter en laten nergens een indruk van persoonlijk leven na. Zij ook schijnen enkel voor zeer bepaalde karakteristieken te staan. Wildenborch beteekent leege activiteit, Emilie blinde hartstochtelijkheid, Marcelle week christelijke zachtmoedigheid, Eva romantisch levensverlangen, Greta Welders verbeten levenswanhoop. Verder begrijpt men zelfs van de hoofdpersoon niet hoe 't eigenlijk in zijn binnenste gesteld is, hoe een jonge, ijdele groote-stadsgenieter zoo pardoes op de natuur verzot komt; hoe zijn bibliotheek zoo ruim met philosophen gestoffeerd is, die hij in de stad nooit, maar buiten ineens allemaal leest; waarom hij zoo wreedelijk van die kleine Eva niet weten wil enz. enz.
Dit alles, en nog veel meer, maakt den roman als een realistisch kunstwerk in zoo-zoo-la-la-stijl zeker niet sterker. Men krijgt maar zelden het gevoel van een andere levende wereld, van een werkelijkheid, naast en gelijkwaardig met onze eigene, waar menschen en gebeurtenissen zich naar innerlijke kracht en aanleg ontwikkelen, terwijl de schrijver ons bovendien aantoont wat dit alles beduidt. Deze beteekenis van een meer verheven reconstructie der verstrooide werkelijkheid, die wij gedwongen worden als juist te erkennen, heeft het boek van E. de R. niet, maar daarom is het toch nog lang niet zonder waarde. Het is dezen schrijver nooit te doen om enkele weergeving der uiterlijke werkelijkheid. Het is hem te doen om zelfverwerkelijking, waarvoor hij epische vormen zoekt en... niet altijd vindt. Natuurlijk ware zijn werk beter, als hem dit gelukte: de gave verbeelding van de tegenstrijdige drangen in zijn gemoed, en zelfs moet erkend worden, dat zijn beteekenis als kunstenaar hiervan grootendeels afhangt. Doch wien het menschelijke belang inboezemt, zal ook in een gebrekkige verwerkelijking niet zonder ontroering den voortgang van dien innerlijken zielestrijd gade slaan, die hier gebracht heeft tot zoo hartstochtelijke affirmatie van het leven in de natuur tegenover het oververhitte, overprikkelende, jachtig begeerige stadsbestaan. Hij zal die liefdevolle natuurbeschrijvingen om hun zelfswil waardeeren en door het geheele boek de rusteloosheid en drang meeleven, die den schrijver onweerstaanbaar tot schrijven drongen om een oplossing te vinden voor zijn pijnlijk vragend levensgevoel. Wat deze Paul de Raet in de afzondering van het buitenleven komt zoeken is zelferkentenis, meer bepaald een zedelijke harmonie. Geen lichamelijke, geen zinnelijke