staan altijd vol kazen. En ik speel op de fluit als geen enkele Cykloop het hier kan en dikwijls bezing ik je schoonheid, o mijn lief, zoet appeltje, te gelijker tijd met mijn liefde voor je, tot heel laat toe in de nacht. En elf jonge damhertjes heb ik voor je gefokt, die zijn alle elf met maantjes geteekend en dan nog vier kleine beertjes Kom bij me en dan krijg je ze allen...?
Laat toch de blauwgroene zee golven over de stranden zoo als zij wil: bij mij, in mijn spelonk, zal lieflijker zijn de nacht. Om mijn grot staan de lauwerieren en wiegelen de cypressen en er klimt donker veil langs en een wingerd met zoete trossen; er ontwelt ook frisch water, dat smaakt zoo heerlijk lekker en de boomenweelderige Etna voedt de bron met zijn blanke sneeuw. Wie zoû de zilte zee en hare golven verkiezen boven dat alles?
En als je wellicht meent, dat ik te ruig en te harig ben, ik heb toch hout van eiken en vuur, dat niet dooft onder de asch? Jij mag mij branden mijn hart en mijn eenig oog, dat is mij dierbaarder dan wat ter wereld! Wee mij, dat mijne moeder mij niet baarde met kieuwen! Ai, waarom kan ik niet omneêr naar je duiken, zoenèn je handjes als ik je mondje niet mag en je witte narcissen brengen of broze papavers met purperen klappertjes, maar de eersten bloeien in zomer, de anderen in later seizoen en ter zelfder tijd kan ik je ze niet brengen!
Ja, zeker, meisje, ik wil leeren zwemmen en kunnen zal ik het als een vreemdeling zijn schip hier meert; dan zal ik duiken kunnen en weten wat bekoring er is in den afgrond der zee te wonen.
O, Galatheia, stijg er uit op, en, eenmaal opgestegen, vergeet er weêr neêr te dalen, zoo als ik, die hier zat, vergat naar huis te keeren. En heb er toch pleizier in met mij mijne kudden te weiden en de beesten te melken en de kaas te doen stremmen!
Mijne moeder heeft mij wel kwaad gedaan ik en ik verwijt het haar. Nooit, neen, nimmer zeide ze je iets, dat gunstig mij zijn kon en toch ziet zij mij iederen dag meer en meer verkwijnen. Ik zal haar zeggen, dat ik hoofdpijn heb en pijn aan mijn beide voeten, dan heeft zij ook eens verdriet!
Cykloop, o Cykloop, waar zijn je zinnen gevlogen! O als je maar weg kondt van hier en je je matten gingt vlechten en de bladeren zamelde om ze je lammeren te brengen, zoû je veel wijzer zijn! Melk het schaapje, dat staat bij je hand: waarom wie je vlucht te vervolgen! Je zal wel een ander meisje vinden en veel mooier misschien dan dat daar onder de zee! Zoo veel meisjes vragen me om te spelen