Groot Nederland. Jaargang 16
(1918)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 471]
| |
XI.Na dien tijd voelde ze zich zachter tegenover Mathilde gestemd. Ze was in het minst niet puriteinsch in haar opvattingen en door Jaap gerustgesteld, vond ze er niet zoo heel veel gevaar in, dat de jonge vrouw, gekortwiekt door de omstandigheden, die zoo indruischten tegen haar natuur, in dartelen overmoed een enkele maal zich te buiten ging. Ze werd meer onbevangen in haar dagelijkschen omgang met Jaap, trachtte door verdubbelde toewijding te vergoeden, wat ze eenmaal onwillend hem misdaan had. Ze vroeg zich zelfs af, of het niet een bijzondere leiding der voorzienigheid had kunnen zijn, die haar langs dezen weg in de gelegenheid bracht, iets van hare vroegere tekortkoming aan hem goed te maken. Maar omdat ze verdere vertrouwelijkheden van Jaap wilde vermijden, waarvan hij allicht na z'n ziekte spijt kon hebben, begon ze hem meer voor te lezen. Meestal koos ze korte eindjes uit verschillende boeken, die ieder een min of meer afgerond geheel vormden, om z'n hoofd niet te vermoeien met te lang gedwongen aandacht. Dit viel haar niet moeilijk, omdat ze steeds om zich heen had een keur van haar lievelingsboeken, waarin ze de passages had aangestreept, die haar het meest getroffen hadden. Dikwijls waren het ook boeken meegenomen in verband met haar reis, waarmee ze haar persoonlijke indrukken aanvulde. Zoo las ze hem voor uit St. Francois d Assise van Sabatier, de Fioretti, de Vita Nuova. Ze had de gewoonte, wanneer ze dacht, dat het te lang werd of als ze meende op te merken, dat het lezen hem vermoeide, het boek neer te leggen in haar schoot. Dan vertelde ze hem wat er volgde, of illustreerde het gelezene, met wat ze zelf gezien en ondervonden had. Hij begon al spoedig het meest te genieten van de oogenblikken, als ze sprak, hoe belangrijk het gelezene ook zijn mocht. Hij lag dan tevreden naar haar te luisteren, steunend op z'n elleboog, speurde met een heimelijk behagen iederen vlottenden indruk, die zonnigblij of ernstig voorbijgleed op haar gevoelig gezicht. | |
[pagina 472]
| |
Zij, van haar kant verwonderde zich over z'n juist oordeel, z'n scherpzinnige kritiek, z'n geschiedkundige kennis. Nu ze meer met Jaap sprak, gaf ze zich duidelijker rekenschap van de dingen, die ze zag op haar zwerftochten door Perugia. Ze trachtte ze in zich op te nemen, omdat ze wist, dat hij naar haar uitzag, een beschrijving verwachtte van wat ze gezien had. Ze voelde dieper den geest van de geschiedenis in die eeuwenoude bouwwerken, ze trachtte de beteekenis te doorgronden van dingen, die haar vroeger enkel geboeid hadden door hun picturale schoonheid. Ze verdiepte er zich in waarom de bronzen leeuw van Perugia en de Baglioni en de leeuw van de Welfen de marmeren trappen bewaakten van het Palazzo Pubblico. Ze vroeg zich af, waarom ze steigerend op hun marmervoetstukken, in de eeuwige dreiging van hun heraldische leden, tusschen hun klauwen klampten de ketenen van de poorten van Siena. Ze kreeg meer ontzag voor wat de eeuwen gewrocht hadden.... ze zag langzaam door duizendtallen van jaren heen de boog van Augustus verrijzen in haar verbeelding.... in de verre oudheid de etruskische fondamenten.... dan na honderde jaren de reuzenpoort met haar opschrift: Colonia Vibia Augusta Perusa.... en eindelijk na nogmaals lange eeuwen de voltooiïng: de bevallige renaissance loggia, die als een vreemde bloem van bouwkunst opgebloeid was tegen de massale muren. Ze speurde in de bas-reliefs van Giovanni Pisano, op de fontein op de markt, de geleerdheid van de middeneeuwen, de geschiedenis van den bijbel en de allegorie van Aesopus. Als ze nu voorbij de universiteit kwam, verdwenen voor haar blik de Baedeker-gewapende vreemdelingen. Voor haar ontwaakte verbeelding verdrongen zich in de ingang van de Università de edelingen van Perugia uit langvervlogen dagen, ze zag de slanke jongelingen met hun bruine krullen, uitdoffend uit heel nauwsluitende roode kapjes en dunne beenen in knellende kousen van tweeërlei kleur, zooals ze ze gezien had op schilderijen van Signorelli, afgeleid van hun dobbelspelen, hun amouretten en drinkgelagen door de geleerdheid van Griekenland en Rome. Dan zag ze ook de Piazza het tooneel van bloedige tragedies, afgesloten aan den noordkant door de kathedraal, een tragisch skelet van z'n uiterlijke heerlijkheid beroofd. In den ruwen steen waren enkel nog de klampen te zien van afgerukt marmer. Niets | |
[pagina 473]
| |
was er over aan pracht, dan de sierlijke preekstoel in den gevel, vanwaar uit St. Bernardino tevergeefs vrede gepredikt had. Altijd weer stroomden de trappen van den Duomo van het bloed der Baglioni's, der Toddi's en andere grooten van de stad. Telkens moest de gansche kathedraal gewasschen worden met wijn, voordat het ontwijde koor gebruikt kon worden voor den Christelijken eeredienst. Maar terwijl ze dit alles opnam, te goeder trouw vervuld van een diepere belangstelling, dan ze tot nu toe gekend had, lichtte als ondergrond van haar bewuste indrukken steeds meer de gedachte: Jaap. Eerst wanneer ze 's middags bij hem zat, ze hem alles vertellen kon, drong de waarde van wat ze gedroomd had tot haar door. Het was voor haar een kleurloos landschap, waarop plotseling de zon scheen. | |
XII.‘Weet je wat,’ zei Mathilde, op een middag, dat ze Agnes alleen in den salon had gelokt, ‘de kamer hiernaast is vrij gekomen, zou je niet vragen, of je die hebben kon?’ Er was niets onnatuurlijks in het voorstel, en toch was er iets in Mathilde's houding, dat Agnes bevreemde. Ze antwoordde niet dadelijk, schijnbaar verdiept in het werk, dat ze uit haar tasch haalde. ‘Nou,’ snibde Mathilde, ‘heb je me niet gehoord?’ Ofschoon ze in den grond geen kwaad bedoelde nam ze gauw een geïrriteerd toontje aan van bedorven kind, tegen ieder die haar ook maar het minst in den weg legde. Het was Agnes opgevallen, dat het den laatsten tijd erger was, dat ze ook tegen haar, Agnes uitviel, wat ze vroeger zelden deed, misschien nog altijd wat geïmponeerd door de oudere vrouw, zonder dat ze er zichzelf rekenschap van gaf. Agnes keek haar van ter zijde aan. Ze stond voor den spiegel, klaar om uit te gaan, verschikte met korte, behaagzieke trekjes wat aan haar hoed, maar ze was niet op haar gemak. Door de gebloemde voiletulle plekte haar verhit gezichtje. ‘Misschien zou dat wel kunnen,’ zei Agnes, terwijl ze door haar vage achterdocht heen, die ze niet voldoende gerechtvaardigd wist, | |
[pagina 474]
| |
even medelijden had met Mathilde's verlegenheid. Ondanks zichzelf, kwam terloops de gedachte bij haar op, dat zoo'n gebloemdevoile toch niet flatteus was: ‘Dat is misschien wel een goed idee van je, Tilly,’ hervatte ze vriendelijker. ‘He ja, toe’ drong Mathilde dadelijk verzoend, ‘voor een schijntjemeer zou je een veel mooiere kamer hebben, met een prachtig uitzicht. Lena kan je helpen verhuizen.’ ‘Ik kan in elk geval wel eens informeeren.’ ‘Ja, hè? Het zou zooveel gezelliger voor ons zijn. En weet je’, fluisterde ze zachter om de opengekierde deur naar Jaap's kamer; ‘ik ben tegenwoordig niet op m'n gemak zoo alleen in dezen hoek van het hotel.... Jaap mocht eens erger worden, dan was je meer bij de hand. Verbeeld je dat ik 's nachts eens door die donkere gangen moest loopen om jou of den dokter te halen, dat zou ik doodeng vinden,’ viel ze door de mand. ‘Maar waarom zou hij erger worden?’ ‘Hij had vanochtend meer verhooging,’ kwam Mathilde gejaagd, ‘gisterenavond ook al.’ ‘Zoo, daar wist ik niets van.’ ‘Ja, maar het is toch zoo.... dus je wilt wel, he? Zie je, ik heb Lena natuurlijk wel.... ik zou je ook niet gebruiken.... maar het is zoo'n rust als jij er bent.... de manier waarop jij met Jaap omgaat.... alles wat je van hem gedaan kunt krijgen.... jij zou eigenlijk veel beter.... zou je denken, dat Jaap....?’ ze werd steeds rooder, verwarde zich in haar woorden. Agnes vond, dat het eenvoudige geval niet voldoende Mathilde's zichtbare zenuwachtigheid rechtvaardigde. Ze verweet zich haar eigen gebrek aan toeschietelijkheid. Waarom niet liever dadelijk toegegeven.... het voorstel van Mathilde kon niet anders dan goed bedoeld zijn. ‘Ik heb er natuurlijk niets tegen,’ kwam ze haar te hulp, ‘ik zal met den manager gaan praten, wacht dan maar even tot ik terugkom.’ 's Avonds bracht Agnes haar boel over naar de nieuwe kamer, geholpen door Lena, die de mooie mevrouw Seghers aanbad. ‘Dat was nog is een dame,’ zei ze aan de bediendentafel, waar het gesprek gevoerd werd in een wonderlijk mengelmoes van Fransch, Italiaansch en Engelsch, dat met behulp van veel ge- | |
[pagina 475]
| |
barenspel, vooral bij de Italianen, juist voldoende verstaanbaar was, om aanleiding te geven tot de wonderlijkste begripsverwarringen, wat het genot van het gezelschap zeer verhoogde. ‘Zij, mevrouw Seghers, hoefde niet te reizen met een auto en een kamenier en een heele drukte, om de menschen te laten zien wie ze was,’ blufte Lena. ‘Zij was niet bang, als ze met iedereen praatte om niet voor een groote dame te worden aangezien. En prachtige japonnen had ze ook, al volgde ze niet iederen modegril en al waren ze enkel wit en zwart om den rouw over meneer nog. Ik zeg, als het niet was om onzen meneer, dan zou ik zien, dat ik bij haar in betrekking kwam.’ ‘Zou je dan een goed woordje voor mij doen, mademoiselle Lena?’ vleide een fransche chauffeur, die haar een beetje het hof maakte. ‘Dan liet ze jullie lekker samen thuis, als ze op reis ging,’ schaterde de Italiaan van de van der Heims, die op de hand was van zijn veel sjiekere mevrouw. | |
XIII.Lena dribbelde nu, een en al glundere gedienstigheid, door de kamer, in haar keurig zwart japonnetje en mooiste batisten schort, hielp mevrouw Seghers hier en daar een meubel verzetten en hing met streelende gebaartjes haar kleeren weg in de kast, zorgvuldig de japonnen vooraan, die ze mevrouw het meest dragen zag. De nieuwe kamer kwam uit in den salon van de van der Heims. Mathilde was zelf de grendel komen wegschuiven, had Agnes bedankt haar verzoek te hebben ingewilligd, met die gracieuse maniertjes van jong katje, die haar zoo bekoorlijk maakten; Jaap vond het ook zoo prettig, zei ze lief. Het was een groote kamer, de gewitte muren hier en daar behangen met oude stukken borduursel en zijden weefsels en gemeubeld met dat amalgama van soms mooie antieke dingen, die in sommige Italiaansche hotels, zoo wonderlijk verdwaald schijnen. Agnes, verrukt van haar nieuwe omgeving had in een ommezien met haar eigen boeken, kussens en kunstvoorwerpen reeds hier en daar verzameld, aan de kamer, dat zeker iets van haar persoonlijkheid weten mede te deelen, dat zoo sterk van haar uitging. Ze had ten slotte nog rozen gezet in een kruik van Perugiaansch aardewerk op de schrijftafel, die de kamer rijk was en een groote tak gouden regen | |
[pagina 476]
| |
verdubbelde in den Venitiaanschen spiegel z'n parelende bloesems. Toen ze klaar was, liet ze zich met een zucht van voldoening vallen in een stoel voor het raam, glimlachte Lena, met een in haar hand gedrukt goudstukje, de kamer uit, en keek naar buiten. Het was het uur, dat haar het liefst was.... in Italië, maar eigenlijk overal, waar ze ook geweest was.... in een hollandsche weide.... in Parijs aan de Seine.... het exquiese, zegenbrengende uur van de schemering. Over de sobere lijn van de heuvels dichtbij, glansden de laatste zonnestralen. De olijven tegen het nog heel jonge koren, waren, als zilveren palmen geweven in een fond van smaragde zijde. Hier en daar was de flikkering van water, waar een bergstroompje naar den onzichtbaren Tiber schoot. In de bleekamethysten lucht klom loodrecht de kolom van een houtskoolbranderij, tegen de berghelling. Een ijlerwit rookwolkje steeg hier en daar uit een huizedak. Verweg, kroonden Assisi, Spoleto en Foligno de heuveltoppen, beschermd door den hoogen boog der Appenijnen. En Agnes tuurde, tuurde door haar wimpers, de oogen half gesloten. Ze was een beetje verwonderd over zichzelf, zij die nooit zoolang was zonder boek of handwerk. Ze bleef maar steeds turen, de handen gevouwen in den schoot. De omgeving was zoo vol velerlei herinnering, dat beelden zich aan haar opdrongen, als in een bioscoop, zonder dat ze ze behoefde op te roepen. Francesco di Bernardone.... dat was immers het land waar hij geleefd had. Daarginds in Assisi was hij geboren, de zoon van den rijken koopman. Daar, over die bergen was hij getrokken met z'n rijke vrienden om op de markt te Foligno zijn kostbare stoffen te verkoopen.... met volle teugen had hij gedronken uit den bedwelmenden beker der wereldsche genietingen, voordat hij z'n leven gegeven had in vrome abnegatie. Als een klein blank kapelletje lag in het dal verweg Santa Maria dei Angeli.... daarheen was op een avond Santa Chiara getrokken met hare vrouwen om het brood te gaan breken met Franciscus.... van San Dominico hadden ze moeten komen over de bergen. Ze had er zoo vurig naar verlangd.... De Goddelijke genade had de ruwhouten tafel, waar de twee heiligen aanzaten verlicht met een hemelsch vuur.... Toen was het volk uit den omtrek komen aanloopen, omdat ze dachten, dat er brand was, | |
[pagina 477]
| |
maar het vuur had niets verteerd.... was het enkel een hemelsche liefde geweest, die Santa Chiara hierheen gevoerd had.... Zou dat Monte Catria kunnen zijn, in de verte, of was het een wolk? Daar had Dante maanden van eenzaamheid doorgebracht.... had hij daar z'n Vita Nuova gedicht en gedroomd van de zachte Beatrice? Ze vouwde haar handen achter haar hoofd.... het was alsof ze droomde, bijna zonder bewustzijn en toch klaar wakker, met intens, stil genot. Over de bergen verglom het avondgoud, achter een nevelsluier. Nog even was de naschemering een samenvloeiïng van zonsondergang over het meer van Trasimene en van opkomenden maneschijn boven Gubbîo. Plotseling boog ze zich voorover uit het raam, haar armen uitgebreid over de vallei. Toen bracht ze ze langzaam terug.... keek in haar geopende handen.... ze voelde ze vol van een onbekenden schat.... ze hield ze behoedzaam, een eindje van elkaar, alsof iemand haar iets heel kostbaars had toevertrouwd, dat ze bang was te breken door te harde aanraking. Misschien was dit wel de charme van Italië, de alle begeerte vervullende heerlijkheid, die de meesten naar hun zeggen ondervonden hadden, maar die zijzelf nooit zoo sterk gevoeld had. Of misschien was het het uur, de schemerende rust na al te blijden dag van azuur en zonnegoud. Ze voelde het in overeenstemming met haar eigen bestaan, zooals het nu voor haar lag, kleurloos en een beetje weemoedig, maar vol herinnering en toch altijd nog rijk aan veel, dat haar wat voorbij was, vergoeden kon. Kleurloos en weemoedig, dacht ze dan weer.... maar was het dat? Het was zalig te genieten van het leven.... nog jong te zijn, al was het niet meer in jaren.... Ze leunde tegen het kozijn en staarde in het duister. De gedrongen vorm van San Dominico en het elegantere profiel van San Pietro werden langzaam zichtbaar tegen de lichte manelucht, als de voorgrond van de een of andere Fransche ets. Ze liet het gordijn vallen en begon zich uit te kleeden, | |
XIV.Het scheen, dat Mathilde bezield was geweest van een profetischen geest, toen ze Agnes verzocht had te verhuizen, met het | |
[pagina 478]
| |
oog op een mogelijke verergering van Jaap's toestand. De koorts was de laatste dagen hooger en de zieke ging merkbaar achteruit. Dokter Browne deed geen poging om z'n ongerustheid voor de twee vrouwen te verbergen. Het was alsof hij er Agnes te hoog en Mathilde te laag voor stelde. In Agnes zag hij in de eerste plaats de practische, vertrouwde verpleegster, Mathilde maande hij aan rustiger te zijn in de ziekekamer, haar uitgangen minder ver uit te strekken, of althans een plaats te bepalen, waar men haar zoo noodig bereiken kon. Door z'n gemoedelijk vermaan van huisdokter, schemerde dan telkens een tikje van z'n persoonlijke antipathie tegen de jonge vrouw. Z'n voorschriften gaf hij, haar negeerend. regelrecht aan Agnes of zelfs aan de kamenier en Mathilde, verre van deze inbreuk op haar recht kwalijk te nemen, scheen veeleer blij, zich van hare verantwoordelijkheid ontheven te zien. Ze verkeerde in een zonderlinge stemming. Ofschoon ze weigerde den ernst van Jaap's toestand in te zien en haar uitgangen geenzins beperkte, was ze in een staat van overspanning geraakt, die haar bijzijn in de ziekekamer tot een plaag maakte. Als ze 's middags goed en wel weg was, met haar opgeschroefde vroolijkheid, het roezig gedoe van haar kleeren over meubels en stoelen en haar ongemotiveerde en onverklaarbare huilbuien van de laatste dagen, was het een ware verademing, zoowel voor Agnes, als voor den patient zelf. Dan lag schemerstil de kamer, achter blankheid van neergelaten gordijnen. Dan bewoog niets anders dan een enkele maal Agnes's witte schim, als ze opstond van haar werk, om Jaap een verkwikking of z'n drank te brengen. Geen geluid van buiten drong door in de kamer aan de valeikant; er was geen ander gerucht dan een zoemend insekt of de streeling van een enkel woord, als Jaap niet sliep, door de wijde ruimte van het bed naar het verstgelegen venster.
Nu Jaap meer behoefte had aan rust dan afleiding, ging Agnes wel eens een middag uit, temeer omdat ze nu meestal het ochtendbezoek van den dokter bijwoonde. Lena, die daardoor zeer gevleid was, moest dan met haar naaiwerk zitten, tusschen het raam van den salon en de open deur, waar ze meneer dadelijk hooren kon. Agnes had een sterk verlangen naar beweging en buitenlucht; ook kwam de zeer natuurlijke wensch bij haar op, nu ze toch een- | |
[pagina 479]
| |
maal in Italie was, zooveel mogelijk van haar reis te profiteeren. Maar dit waren niet haar eenige drijfveeren, ofschoon ze het zichzelf misschien verbeeldde. Ze begon meer en meer in Jaap's bijzijn, nu hij meestal te moe was om te worden voorgelezen, een wonderlijke beklemming te voelen, die ze zichzelf niet verklaren kon. Naarmate hijzelf, misschien door z'n gevoel van zwakte en afhankelijkheid, toenam in bijna kinderlijk demonstratieve hartelijkheid, steeds meer in haar ziende de groote zus, het ziekenoppastertje van z'n prilste jeugd, was het alsof zijzelf van haar kant koeler werd, zich terugtrok. Daarentegen waren er oogenblikken, waarin ze in een sterk gevoel van haar meerderheid tegenover Mathilde, zich inspande zooveel mogelijk partij te trekken van haar bijzondere gaven, met haar handigheid, haar intuïtie, haar praktischen zin het vrouwtje in de schaduw drong. Een enkele maal had ze er zich op betrapt, dat ze zelfs haar uiterlijke charme, haar fijne, gedistingeerde schoonheid voor hem uitspeelde. Als ze dan zag, dat ze indruk op hem gemaakt had, gleed wel even een koesterende zonnestraal over haar wezen, maar een oogenblik later verweet ze zich haar gebrek aan loyaliteit tegenover Mathilde, die, wat haar tekortkomingen ook zijn mochten, haar volkomen vertrouwde. Met een heimelijk berouw kroop ze dan in haar schulp, was stiller en meer teruggetrokken dan anders. Op een middag had ze een rijtuigje genomen, om zich te laten brengen naar de graven van de Vollumnii; Het paard draafde er vlug over heen.... het was drie uur.... dus had ze nog just twee uren tijd, voordat de grafkelder sloot om vijf.... ze kon dan net terug zijn voor een late thee. Ze genoot van den koelen wind om haar hoofd, het lenteland van olijvenzilver en meidoornwit, wit en zilveremail tegen de diepazuren warmtetrillende lucht. Voor de loods, tegelijk entree en museum, die de grafkelder dekte, stond een kleine file rijtuigen, verderweg een enkele auto. Agnes stapte uit. Een luidruchtig troepje steeg juist uit de groeve op, draalde nog wat bij de ingang waar opgravingen waren tentoongesteld. Agnes betaalde aan het loket, kreeg haar entreekaart. Nieuwe bezoekers kwamen en de custode beduidde haar maar vast voor te gaan, terwijl hij de nieuwaangekomenen inschreef. | |
[pagina 480]
| |
‘Ze behoefde niet bang te zijn,’ moedigde hij aan, er waren nog een paar menschen beneden.’ Agnes daalde langzaam de trap af. In de diepte gaapte de hooge grafpoort, gehouwen in de rots, met z'n gebeeldhouwde rijzende zon, geflankeerd door dolfijnen. Ze ging de hoofdgroeve binnen, tusschen wanden van grijze tuf, geeligverlicht door een electrische toorts. Diepin stond de sarkovaag van den patriarch, bewaakt door een medusa-hoofd en twee genieën van den dood, zwevend van de zoldering. Rondom borgen kleinere ruimten de graven der jongere familieleden in geheimzinnig schemerduister. Slechts in een ervan scheen licht. Ze onderscheidde stemmen, een onderdrukt gefluister, geschuifel van voeten. Het licht flikkerde, als van een telkens verplaatste fakkel. Het was alsof de nabijheid van menschen haar eerder verontrustte.... ze was liever alleen geweest. Plotseling luisterde ze aandachtiger.... ze had duidelijk in de stilte het geluid van een kus gehoord. Ze bleef talmen voor de ingang, haar wenkbrouwen wat opgetrokken, haar mond geplooid in een uitdrukking van vermaakte toegevendheid: waarom ze te storen.... liever zou ze wachten tot de anderen kwamen.... die alte geschichte, dacht ze.... altijd weer jong leven op de graven van de ouden, en waarom ook niet? Een korte heldere vrouwenlach schaterde op uit het gewelf. Haar glimlach verstierf op haar lippen, ze voelde zich wee worden, leunde een oogenblik tegen den wand. De vochtige kilte van varens tusschen den tufmuur, bracht haar voor een deel tot bezinning.
Alsof ze vervolgd werd door een geest van de Volumnii, stortte ze de trap weer op, schoof, terug naar haar rijtuig. ‘Naar huis,’ wekte ze het dommelende koetsiertje. Hij keek haar verbaasd aan, nog half slapend, zei toen zooiets van dat het wel meer gebeurde, dat menschen onwel werden in de diepte.... het mocht interessant zijn, hij moest er ook niets van hebben.... Toen Mathilde tegen het eten thuiskwam, wachtte Agnes haar op in de hall. Ze kwam alleen uit de auto. ‘Zoo, waar kom je vandaan?’ vroeg ze eenvoudig. ‘Ik! nou, zoo maar, een beetje omgereden, waar zou ik geweest zijn?’ | |
[pagina 481]
| |
‘Ben je niets gaan zien?’ ‘Neen, je weet ik houd niet van sightseeing.’ ‘Neen, maar je kon een plannetje gemaakt hebben, ergens naar buiten of zoo.’ Mathilde's oogen scheelden naar een haakje van haar boa, dat blijkbaar niet los wou vlak onder de kin. ‘Neen,’ zei ze quasi verveeld, ‘er was geen plannetje te maken.’ ‘De weg naar Assisi is nu zoo mooi,’ zei Agnes, ‘met de bloeiende meidoorn.... ik was er vanmiddag.’ ‘Zoo-o?’ sleepte Mathilde, een beetje onrustig, steeds tobbend met haar boa. ‘Ja, prachtig.... ik ben naar het graf van de Volumnii gaan kijken, ben je daar nooit geweest?’ ‘Neen,’ zei Mathilde, met een laatste ruk aan haar boa, waardoor de haak eraf sprong, ‘je weet immers dat ik niet van die dingen houd.’ ‘Dat had ik ook gedacht,’ zei Agnes kalm, met een zijdelingschen blik naar de jonge vrouw. ‘Maar wat wil je toch van me?’ driftigde Mathilde, ‘welk recht heb jij politieagent over me te spelen?’ ‘Geen ander recht, dan dat van een oude vriendin van julie allebei te zijn, als je wilt.’ ‘Maar je kunt toch niet beweeren, dat je er me gezien hebt,’ weerde ze af, bijna in tranen. ‘Neen ik heb je niet gezien, Tilly.’ ‘Nu, dan....’ Agnes trachtte haar in de oogen te zien, maar ze had zich afgewend om haar mantel van een stoel te nemen. ‘Laat me met rust’ zei ze, ‘ik moet me gaan verkleeden.’ Op dat oogenblik kwam Tropotkin de hal binnen. Hij groette, ging regelrecht door naar z'n kamer, zonder de twee vrouwen aan te spreken.
Agnes verwachte, dat Mathilde's houding tegenover haar onmogelijk zou geworden zijn na het gebeurde en ze was zeer verwonderd, toen ze 's avonds op haar deur kwam kloppen, alsof er niets bijzonders geschied was. ‘Ja, wat is er?’ vroeg ze koel, toen ze binnen kwam. Mathilde scheen toch onder den indruk van het voorgevallene... na een oogenblik van pijnlijke verlegenheid aarzelde ze. ‘Wil je niet bij mij in den salon komen zitten? Jaap slaapt.’ | |
[pagina 482]
| |
‘Goed, als je er prijs op stelt,’ zei Agnes vlak. Mathilde keek haar tersluiks aan, met een schichtigen blik van hare blauwe oogen, alsof ze bang was, dat ze wat zeggen zou. Maar, toen Agnes blijkbaar niet op het geval terugkwam, monterde ze op: ‘Kom bij het raam zitten, dan kunnen we nog lang zien om te werken.’ Ze nam zelf een berg handschoenen, waaraan ze begon knoopen te naaien: ‘Lena komt tegenwoordig tot niks,’ legde ze uit. De twee vrouwen werkten een tijdlang stil door. Uit den aard der zaak konden ze elkaar niet veel te zeggen hebben. Mathilde verbrak de stilte: ‘Wat vind jij van Jaap,’ kwam ze onverwacht. ‘Als je het wilt weten, niet veel goeds,’ zei Agnes kort. ‘Hoe dan?’ ‘Nu, ik vind dat hij meer achteruit dan vooruit gaat, Browne ook.’ Mathilde keek haar verschrikt aan, met haar groote, vragende kinderoogen. ‘Het zal toch niet.... het zal toch wel goed afloopen?’ vorschte ze. Agnes kreeg medelijden met het vrouwtje: zou ze zich tenslotte vergist hebben? ‘Ja, dat nu wel,’ suste ze, maar de zaak is toch ernstig, ‘we moeten het niet te licht opnemen, Tilly’. ‘Agnes,’.... de aarzelende stem klonk ineens smeekend.... bijna als een bede om hulp. ‘Ja....?’ ‘Agnes.... je zal toch bij hem.... bij ons blijven, zoolang het noodig is.... je zal toch niet.... Jaap kan niet zonder je.... je zal toch....’ Ineens barste ze in snikken uit, haar hoofd op de tafel in de ronte van haar bloote arm. Agnes boog zich over haar heen; Ze heeft berouw, dacht ze, des te beter. ‘Natuurlijk zal ik bij jullie blijven,’ zei ze, ‘ga nu slapen, morgen zal het wel beter gaan.’ | |
XV.Het was de volgende dag. Mathilde had den heelen morgen rondgescharreld in haar kamer, de tusschendeur gesloten om Jaap niet te hinderen. Pas tegen den lunch was ze binnengekomen, wat moe | |
[pagina 483]
| |
en geëchauffeerd, ze had eens flink opruiming gehouden, zei ze. ‘Waarom heb je je niet door Lena laten helpen?’ vroeg Jaap. ‘Och, die had werk,’ pruilde ze, peuterende aan een nagel, die ze gebroken had aan haar kastdeur. ‘Die hotelsloten zijn altijd zoo slecht in orde.’ ‘Ga dan nu maar lekker koffiedrinken.’ suste Jaap goedig, ‘dat zal je wel troosten.’ Na den lunch was ze zich dadelijk gaan kleeden om uit te gaan, ze kwam laat thuis, misschien bleef ze wel ergens eten, zei ze. Op dat oogenblik kwam Agnes binnen: ‘Ben ik vroeg?’ aarzelde ze op den drempel van de salon.... ‘had je iets met Jaap....’ ‘Neen niets Agnes.... ik ben heel blij, dat je er al bent.... ik.... ik vertelde juist aan Jaap, dat ik misschien uit eten bleef.’ Agnes trok haar wenkbrauwen op: ‘Zoo....’ zei ze enkel. Mathilde had zich over het bed gebogen: ‘Dag Jaap’ zei ze stil, ‘Ik ga dan maar’. Jaap, die half sliep, antwoordde goedig uit gewoonte: ‘Dag, kind, zooals je wilt hoor.’ ‘Dus het kan je niet schelen, wat ik doe?’ haar stem trilde, maar het was alsof een straal van verlichting gleed over het bekommerd gezicht van het vrouwtje. ‘Och, jawel,’ zei Jaap even wakkerder, maar moe, ‘ga nu maar, dag schattebout, veel pleizier.’ Ze gaf hem een vluchtigen zoen en rees op uit haar gebogen houding met haar beide handen de losdartelende krulletjes opstrijkend tegen den rand van haar hoed. Agnes volgde haar in den salon: ‘Maak het niet te laat, Til,’ zei ze, ‘Jaap is niet zoo goed vandaag.’ ‘Och, jij altijd,’ verweet Mathilde, bijna huilend, toen plotseling fel: ‘Heb jij er soms wat tegen, dat ik een pretje heb?’ Agnes antwoordde niet, dreef Mathilde daardoor tot het uiterste, zonder te willen. ‘Jij gunt me ook niets,’ barstte ze los, ‘jij met je air van geduldige heilige....’ plotseling hield ze zich in, de uitdrukking van haar gezicht veranderde, haar lippen trilden; ‘Ik meen het niet zoo,’ zei ze hulpeloos, ‘.... ik.... Agnes, je moet me niet te hard vallen.... zal jij voor Jaap zorgen.... zal je hem z'n drank geven.... zal je voor hem....’ | |
[pagina 484]
| |
Wat een grillig wezentje, dacht Agnes. Hardop zei ze: ‘Ja, ja zeker, ga nu maar, ik zal wel naar hem kijken....’ Het vrouwtje kwam naar haar toe, drukte met gespitste lippen door haar voile heen een kus op Agnes' wang. Toen verdween ze. Agnes keek naar de gesloten deur. Zoo'n kind, dacht ze, zou ze aanleg hebben zenuwziek te worden? | |
XVI.Toen het dien avond laat werd, veel later dan gewoonlijk en Mathilde niet terugkwam ging Agnes in haar kamer kijken. Ze wist niet wat ze verwachtte. Mathilde's brief lag op de tafel: vier bladzijden van haar met moeite aangeleerd steilschrift op lila papier. Ze las den brief tweemaal over, voordat ze den inhoud goed kon vatten. Toen nam ze hem mee naar haar kamer en belde. De liftjongen, die geposteerd in haar couloir, steeds voor haar vloog, kwam hooren wat er was, zoodra hij haar gezicht zag vroeg hij, met Italiaansche vrijmoedigheid of de signora ziek was. ‘Neen, neen,’ zei ze, ‘ik ben niet ziek.... ga aan dokter Browne vragen of hij vanavond nog even aankomt, begrijp je goed, vanavond nog.’ Ze keek hem na, terwijl hij den langen couloir afrende, alle decorum van kleinen liftjongen vergetend, z'n korte beenen opschoppend tegen den rand van z'n zilvergeboord knoopenjasje.
Een kwartier later stond ze met Browne voor het raam van den salon. Ze had de deur naar Jaap's kamer zacht gesloten. ‘Dus, u vind het ook?’ vroeg ze. ‘Ja, als u het aankan.’ ‘Het moet,’ zei ze eenvoudig. ‘Het zou natuurlijk fataal zijn, als hij zich op het oogenblik opwond,’ beaamde de dokter. ‘Ja, en langer dan een paar dagen zal het niet behoeven te duren.’ ‘Zou u denken, hoezoo?’ ‘Omdat ze gauw genoeg terug zal komen.’ ‘God forbid,’ ontviel hem. Ondanks den ernst van het oogenblik lachte ze om z'n onverholen, bijna jongensachtigen uitval van antipathie: ‘Maar dat moeten | |
[pagina 485]
| |
we toch hopen’, zei ze ‘.... het zou alles waard zijn, als Jaap nooit iets van het geval te weten kwam.’ ‘Het lekt toch uit,’ opperde hij, ‘.... door de bedienden.’ ‘Misschien niet,’ meende Agnes, ‘de chauffeur is al vast van de vlakte.’ ‘Is ze met den auto weg?’ ‘Ja.’ ‘The little minx.... nu, des te beter dan.... en de kamenier?’ ‘Laat u die maar aan mij over.’ ‘Zooals u wilt, dan....’ Hij nam afscheid met een gezicht, alsof hij er het zijne van dacht. ‘A fine woman,’ prevelde hij, op weg terug naar z'n kamer.
Ofschoon ze zich voor den dokter kalm had gehouden, was Agnes inwendig woedend. Ze stond midden in de kamer, een harde trek om haar mond, de oogen strak. Ze leek op een dier, dat zijn jongen verdedigt. In haar gebalde vuisten boorden ivoorblank de knokkels door het gebronsde vel; haar rechterhand omsloot krampachtig de gekneusde frommel van Mathilde's brief. Ze twijfelde geen oogenblik aan de waarheid van haar eigen gezegde; Mathilde zou, ze moest, binnen een paar dagen terugkomen. Het was schandelijk van haar, Jaap onder de tegenwoordige omstandigheden in den steek te laten, maar meer dan een gril zou het niet blijken te zijn. Zoodra ze tot bezinning kwam, misschien inzag, dat het Tropotkin evenmin ernst was, zou ze met hangende pootjes terugkeeren. Zijzelf zette er alle kracht op van haar energische wil. Ze geloofde aan gedachteninvloed. Hare zooveel sterkere persoonlijkheid zou zegevieren over de karakterlooze, licht verleidbare natuur van de andere. Tot zoolang zou zij de zaak voor Jaap verborgen weten te houden.... misschien zou ze hem voor altijd deze desillusie kunnen besparen.... en, indien niet, dan zou ze in ieder geval Mathilde's ontmaskering kunnen uitstellen tot op het oogenblik, dat hij sterk genoeg zou zijn om te oordeelen hoe hij net geval zou opnemen. Het eerste wat haar te doen stond, was te voorkomen, dat mogelijke praatjes van buitenaf den zieke zouden bereiken. Zoodra Browne weg was, ging ze Lena opzoeken in haar kamertje aan het eind van den couloir. | |
[pagina 486]
| |
Het meisje zat voor het raam te naaien. Gestreeld door het bezoek van haar idool keek ze vol schuchtere vereering naar de mooie mevrouw Seghers, die, op den rand van het bed, het vertrekje scheen te vervullen met haar elegante persoonlijkheid. Agnes vond een gereede aanleiding voor haar bezoek in den koop van een paars zijden truitje, waarvan Lena haar dien middag stralend van voldoening verteld had. Ze had het gekocht in de Via Vanucci.... van de fooi van laatst, met de verhuizing. Toen ze binnenkwam lag het uitgespreid op het bed. ‘'n Mooie kleur,’ vond Agnes, ‘het zal je goed staan.’ Ze vroeg verder naar een portret aan den muur, bewonderde een kleedje, dat Lena geborduurd had. ‘Mevrouw komt vanavond niet thuis,’ zei ze terloops. Door de zoete voldoening van het kameniertje gluurde de tijdelijkonderdrukte opwinding van een vermoed geheim. ‘O, neen?’ kwam ze stil, maar met oogen vol verwachting. Agnes keek haar strak aan. ‘Neen,’ zei ze, ‘er is een ongeluk met de auto gebeurd.... alles is nog goed afgeloopen, maar mevrouw is erg geschrokken, begrijp je dat goed?’ ‘Jawel, mevrouw.’ ‘Het kan zijn, dat mevrouw langer wegblijft om wat tot rust te komen, het juiste weet ik er nog niet van.... het zou mevrouw in ieder geval goed kunnen doen er eens wat uit te zijn.’ Ze zei het met nadruk, als iemand, die een kind een les in wil pompen. Het meisje onderdrukte een verraderlijk spotlachje, ‘Jawel mevrouw,’ zei ze weer. Agnes praatte nog wat door over onverschillige dingen. Op het oogenblik van weggaan waarschuwde ze: ‘Ik weet niet wat je beneden zou kunnen hooren, maar als je ooit iets anders vertelt dan wat ik je nu gezegd heb....’ Lena's oogen, pienter als van een winterkoninkje, keken haar open aan: ‘Mevrouw kan op me rekenen,’ beloofde ze eenvoudig. Mevrouw Seghers stak haar plotseling haar hand toe. Het meisje bloosde van stille voldoening. | |
[pagina 487]
| |
XVII.‘Hoe laat is het?’ ‘Negen uur.’ ‘Is Til nog niet thuis.’ ‘Neen, ga nu slapen, ze heeft immers gezegd, dat ze laat kwam.’ ‘Ja, maar niet zoo laat.’ ‘Och, wel ja, als ze ergens gaat eten.’ ‘Waar zou ze gaan eten?’ ‘Ik weet het niet, ergens onderweg.’ ‘Dan wacht ik toch.’ ‘Och neen, wees nu niet dom, het wordt te laat.... ze mag toch niet meer bij je komen voor den nacht?’ ‘Roep je me dan, als ze komt?’ ‘Neen, beter niet.’ ‘Maar dan ga ik niet slapen.’ ‘Nu, goed dan, als je wilt.’ Een tijdlang was alles stil. Maar het was niet meer de zwijgend-weldadige vertrouwlijkheid, die tot nu toe tusschen hen geweest was. Het was een loome, drukkende stilte dreigend met naderend onheil. Toch was ze blij, dat die niet verbroken werd, omdat ze hoopte, dat hij sliep. Maar na een tijd vroeg hij weer: ‘Hoe laat is het?’ Ze begreep, dat ze nu reeds moest ingrijpen.... God, vanavond al.... ze had zoo gehoopt het tenminste te kunnen uitstellen, totdat het daglicht was: ‘Jacky, luister is.’ ‘Wat is er.... er is toch niks?’ ‘Niets ergs.’ ‘Maar wat dan? zeg het dan gauw.’ ‘Beloof je dan, dat je je niet kwaad zal maken?’ ‘Och, ja, maar zeg het dan.’ ‘Ze kan vanavond niet meer thuiskomen.... er is een panne.... ze kunnen de auto niet in orde krijgen waar ze zijn.... ik geloof niet, dat die chauffeur handig is....’ ‘Ze kan toch met een trein komen.’ ‘Er is geen trein.’ ‘Wie zijn er mee?’ ‘de Beaumonts, denk ik.’ | |
[pagina 488]
| |
‘En die beroerde Tropotkin?’ ‘Neen, waarom zou die meezijn.... ik weet het niet.... maar wees nu niet kinderachtig Jaap.... Je weet zelf hoe Til is.’ ‘Ja, maar ze overdrijft den laatsten tijd.... zeg is, het zal toch geen ondergestoken werk zijn?’ ‘Om een voordeeltje voor reparatie of banden, wie weet,’ leidde Agnes handig af. Jaap sloot z'n oogen. Hij kon z'n gedachten niet lang bij een ding bepalen. Hij was blij, dat Agnes het daarheen geleid had. Misschien had ze gelijk.... die chauffeur, hij stond hem niet.... Hij wist zich veilig in de hoede van Agnes, als een kind. Hij was moe van het gedwongen wakker blijven, voelde zich opgelucht, dat het niet langer hoefde.... ‘Gemeen, dat ze jou met de gebakken peeren laten zitten,’ zei hij nog slaperig. ‘Goddank, hij dwaalt af,’ zuchtte Agnes. De bekommering gleed weg van haar gezicht, haar handen ontspanden zich. Ze stond op, ging rustig door de kamer voorbereidselen makend voor den nacht. Maar ofschoon hij zich aanvankelijk bij de zaak had neergelegd, kon Jaap geen rust vinden. Hij trachtte zich te vergeefs voor te stellen, wat er eigenlijk gebeurd kon zijn, woelde in z'n bed heen en weer, te ziek om een vasten draad te vinden voor z'n gedachten. Hij kreeg benauwde halucinaties van hoe Mathilde in een vliegmachine neerkwam in de kamer, den heelen boel onderste boven haalde en zei, dat ze moest gaan poseeren voor Perugino, dien ze heel anders noemde, in een zekere rose kimono, die ze niet vinden kon. Later verscheen Perugino, die het gezicht had van Tropotkin en hij, Jaap, was met touwen aan z'n bed vastgebonden en trachtte vergeefs zich los te rukken. Hij had toen verder dien nacht door een gewaarwording gehad, alsof zachte, sterke handen hem vasthielden en z'n hoofd en handen koelden met compressen.... | |
XVIII.Van dien nacht af had Agnes volle heerschappij over de ziekenkamer genomen. Ze bracht den heelen dag bij Jaap door, sliep op de chaise | |
[pagina 489]
| |
longue in den salon. Lena liet ze verhuizen naar Mathilde's kamer, waar ze het meisje steeds bij de hand had. Het grootste gedeelte van den tijd wist Jaap niet wie ze was. Kwam hij een oogenblik bij kennis, dan was hij toch te ziek er zich over te bekommeren of zij of Mathilde hem verzorgde. Als hij een enkele maal z'n vrouw miste, dan dwaalden z'n gedachten toch weer af, voordat hij tijd gehad had zich af te vragen, waar ze gebleven was. Hij verloor alle gevoel van tijd, dacht zich in z'n helderste oogenblikken meestal op den dag van Mathilde's verdwijning en sprak vaag van haar terugkomst.... den volgenden dag..,. zonder belangstelling. Ofschoon de toestand ernstiger leek, scheen Browne meer hoop te hebben, dat de patiënt erdoor zou komen. Hij had Mathilde steeds Jaap's uitputting verweten, meer nog dan billijk was, en hij verwachtte wonderen van de rust, die hij nu genoot. Ook Agnes verkeerde in rooskleuriger stemming. Het feit, dat Jaap haar niet scheen te zien met bewustheid, verre van haar te verontrusten, gaf haar een gevoel van bevrijding. Ze had uit een fijne, door en door vrouwelijke coquetterie haar laaguitgesneden blouses verwisseld voor een eenvoudige witlinnen japon, hoog aan den hals; als versiersel droeg ze een kruisje van kleine juweeltjes, antiek gezet in zilver aan een dun kettinkje. Ze zag er, niettegenstaande haar nachtwaken en ofschoon ze niet meer uitging, goed uit, behield haar gelukkige gave dadelijk in te slapen als de gelegenheid zich bood en als het noodig was op ieder uur verkwikt weer op te staan. Ze ging door de stille kamer met den glimlach van een moeder, die haar kind verzorgt. Binnen die vier blanke muren lag haar koninkrijk. Ze was nog steeds overtuigd, dat Mathilde terug zou komen. Ze had haar haar vergrijp tegenover Jaap geenszins vergeven, maar ze dacht er weinig meer over na. Haar verontwaardiging was allengs gezakt in de stille klaarheid van haar gemoed, zooals zand zinkt op den bodem van een onberoerden vijver. Het eenige wat haar verontrustte, was de gedachte, dat Jaap ieder oogenblik kon terugkeeren tot zijn volle bewustzijn, haar rekenschap kon vragen van Mathilde's afwezigheid.,.. Maar daar moest ze toch doorheen vroeger of later.... als hij dan maar sterk genoeg was den schok te verdragen, was haar doel bereikt. Ze | |
[pagina 490]
| |
zou het hem dan wel zoo weten voor te stellen, dat hij er zich voorloopig bij neerlegde, er zelfs min of meer vrede bij had.... Nog altijd zag ze aan het eind Mathilde's berouwvolle terugkomst.... Er was éen ding, waar niemand aan denken zou.... een gezichtspunt, dat ze in de verte zag gloren als belooning voor haar toewijding.... Als alles nog terecht kwam, zich ten beste schikte, zou Jaap het te danken hebben aan haar....
‘Zeg is....’ Ze boog zich over hem heen. ‘Ben jij daar.... Aggy?’ Er was voldoening in z'n stem.... ‘Waar is Til?’ ‘Uit.’ ‘Ze is altijd uit, hè.... heb ik lang geslapen?’ ‘Verschrikkelijk lang.’ Z'n oogen vielen dicht, na een tijd kwam hij droomerig: ‘Aggy, is het niet gek.... 't is alsof ik heel lang ziek ben geweest.... en al dien tijd was er een vrouw, die me oppaste.... jij niet..., Til niet.,.. of was jij het wel.... neen, ik geloof het niet.... en toch.... Eens droomde ik, dat ze me hadden vastgebonden met touwen aan m'n bed..,. en toen maakte iemand me los.... de kleine Catharina van Siena was het.... eerst was zij het tenminste en later, toen was het alsof ze veranderde.... Aggy, luister je niet, waar ben je?’ Ze was opgestaan: ‘Ik moet je drank krijgen,’ zei ze....
Toen Browne een half uur later afscheid nam, wenkte hij haar mee in den salon. Hij sloot de deur. ‘We hebben het gewonnen,’ triumpheerde hij. ‘En nu?’ ‘Nu nog maar een paar dagen en dan kunt u het hem wel vertellen.’ Hij keek haar verwonderd aan; ze was doodsbleek geworden, haar lippen trilden. Nu het oogenblik gekomen was verloor ze allen moed. Ze had Browne wel willen smeeken zelf de zaak in handen te nemen, maar ze wist niet hoe het hem te vragen.... Haar lippen bewogen hulpeloos, maar ze gaf geen geluid. ‘Bij Jove, hij zal zich wel troosten,’ barstte Browne los.... ‘als hij een greintje verstand heeft, tenminste.’ | |
[pagina 491]
| |
‘Maar ze komt zeker nog terug.’ ‘Ze komt niet terug, hang the woman, en als ze weerkomt des te beter of des te erger voor hem.’ Hij was aangedaan en daarom kort aangebonden, als negen van de tien mannen zijn in zoo'n geval. Hij drukte haar koude hand en verdween. Op weg terug naar z'n kamer vroeg hij zich af of hij niet deze fijnvoelende vrouw had opgeofferd aan het welzijn van z'n patient? Maar hoe had hij anders kunnen handelen? Had zijzelf het ten slotte niet zoo gewild? Zou ze hem niet dankbaar zijn, dat hij haar geholpen had de roeping te vervullen, die zijzelf had gekozen? Zij was er de vrouw naar.... een vrouw uit duizenden.... Want dat zij hem liefhad, daaraan meende hij geen oogenblik te kunnen twijfelen.... misschien wist ze het zelf nog niet.... vrouwen van haar slag gaven zich niet ongevraagd.... Als dat ‘little wretch’ terugkwam zou ze verdwijnen uit z'n leven, zooals ze gekomen was.... maar als ze wegbleef, wat hij uit het diepst van z'n ziel hoopte.... ja dan.... Hij dacht aan een boek met preken van Kingsley, dat op de toilettafel van z'n vrouw lag, herinnerde zich een zinsnede, hier en daar een woord.... The consecration of woman's love.... not the love of wife to husband.... that depth, strength and tenderness, which God has put into the heart of every true woman.... which they spend so strangely, so nobly on persons who have no claim to them, from whom they can receive no earthly reward.... No earthly reward, herhaalde hij in zichzelf.... misschien niet.... | |
XIX.Toen Agnes de kamer weer binnenkwam lag Jaap naar de deur te kijken. Z'n oogen werden rustig van vervuld verlangen. Ze nam haar werk en ging naast het bed zitten. Hij legde zich op z'n kant naar haar toe. ‘Zoo, je bent niet opgeschoten,’ zei hij. ‘Je hebt me niet veel tijd gelaten, wel?’ ‘Neen?.... heb ik het je erg lastig gemaakt?.... Je ziet bleek Nesje, je moest eens uit.’ ‘Maar jongen, het is avond, bijna donker al.’ | |
[pagina 492]
| |
‘Ja? waar is Til?’ Ze verloor het laatste greintje van haar wilskracht. Ze voelde voor het eerst dat ze moe was, dood moe.... Ze had zielsgraag haar hoofd op z'n kussen laten zinken, het uitgesnikt, zich door dien grooten jongen laten troosten, als een kind. Maar ze hield zich goed. Ze vond zelfs haar superieur toontje van verpleegster. ‘Je moest liever niet zoo praten en gaan slapen,’ zei ze. ‘Ik heb zoo eindeloos lang geslapen,’ pruilde hij verveeld, ‘vertel nu liever wat.... is Tilly nòg niet thuis?’ Haar oogen boorden in de donkere hoeken van de kamer, als die van een opgesloten dier.... toen nam ze plotseling een besluit.... het kon niet langer. ‘Jacky.... ik zal je wat vertellen.... maar het zal je niet erg bevallen, vrees ik.’ ‘Wat dan.... als je maar praat.... je stem is zoo prettig.... je weet niet wat een stem doet.... als je zoolang weg bent geweest, verweg van iedereen af....’ ‘Maar het is iets ernstigs, Jaap, heelemaal geen grapje, je zal misschien boos zijn.’ ‘Och welneen.’ In haar onrust stortte ze voor hem uit, veel gauwer dan ze gewild had: ‘Mathilde komt vanavond ook niet.... misschien nog lang niet.’ En meteen schrikte ze van haar bruuske woorden. Maar hij keek haar kalm aan, licht verbaasd: ‘Hoezoo, waarom niet?’ Ze voelde zich opgelucht. Was dat dan alles, was ze daarvoor zoo bang geweest. Maar misschien begreep hij niet.... ze moest een stap verder. Ze hield haar blik vast op hem gevestigd, als een dokter die een patient narcose toedient, speurend hoever ze gaan kon: ‘Je weet wel, dat ze op reis is met de auto,’ zei ze. ‘We hebben je toen maar niet verteld, dat ze langer wegbleef. Ze moest een verzetje hebben. Ze was wat overstuur. Dat heb je toch wel gemerkt?’ ‘Zoo..?.’ kwam hij vaag, vragend. ‘Ja, kennissen hadden een plannetje gemaakt voor een tocht door Umbrie en Browne vond wel goed, dat ze meeging.... ze waren niet van plan zoolang weg te blijven.... en je moest toch rust hebben.... ze liet je goed verzorgd achter en ze kon niet | |
[pagina 493]
| |
weten, dat je nu zooveel beter zou zijn, naar haar verlangen kon....’ ‘Naar haar verlangen kon....’ zei hij droomerig. Hij had zich in z'n ziekte aangewend soms haar laatste woorden te herhalen, zooals kleine kinderen doen. Een oogenblik zwegen beiden. Toen zei hij heel onverwacht: ‘Agnes, wat een dot ben je toch.’ ‘Och welneen. Je moet het niet onaardig van Til vinden, ze is zoo'n kind. Ze zag het niet in van je, dat je zoo erg was, meen ik....’ ‘Ja, ze is een kind,’ herhaalde hij langzaam. Voor het eerst miste zij in z'n stem de teedere toegevendheid, die haar altijd was opgevallen, als hij van haar sprak. Ze boog zich over hem heen: ‘Jaap, probeer nu te slapen, het is laat,’ overreedde ze met strelende zachtheid. Ze had een gevoel alsof ze met haar woorden hem onwillend kwaad had gedaan. Ze vond zichzelf tactloos en hard. Hij nam haar beide handen, trok haar-langzaam voorover dichter naar zich toe, totdat haar gezicht vlak bij het zijne was: ‘Kleine Catharina,’ fluisterde hij, ‘kleine Catharina van Siena....’ ‘Goeiennacht Jaap,’ zei ze plotseling koel.
‘Ze komt niet terug’, had Browne gezegd. Agnes kon zich niet meer van die uitspraak los maken. Die woorden vervolgden haar misschien omdat ze zich in haar positie van verpleegster had aangewend zich ieder van z'n gezegden in te prenten, voelend dat het erop aankwam. Maar ook de termijn, die zij zich onwillekeurig gesteld had voor Mathilde's thuiskomst was verstreken. En Jaap?... Was het niet in hooge mate bevreemdend, dat hij haar zeer oppervlakkige uitlegging van Mathilde's afwezigheid voor lief nam, nauwlijks meer naar haar had gevraagd. Ze had hem nog maar enkel verteld, waarheen de tocht gegaan was en wanneer men het eerste bericht van de reizigers kon verwachten. Sedert waren meer dan vier en twintig uren verloopen en hij had haar naam niet meer genoemd. Zij, die dagen en nachten had doorgebracht in spitsvondige overleggingen en diplomatieke draaierijtjes om bestwil, voelde zich bevrijd van een knellend pantser. Ze dacht niet meer aan morgen, leefde in een droom. Ze was als een vlinder, die van de donkere pop bevrijd, vleugel-trillend den zonneschijn tegemoet vliegt. | |
[pagina 494]
| |
XX.Jaap zat rechtop in z'n kussens, redeneerde honderduit. Agnes moest hem telkens vermanen zich niet te druk te maken. Toch was z'n gepraat haar welkom Nu ze hem niet meer daadzakelijk te verplegen had, hij verre van hulpeloos en bijna zonder bewustzijn in haar handen te zijn, als het ware met iedere minuut in beterschap toenam, kwam met verdubbelde kracht haar oude beklemming terug. Het scheen haar zelfs, dat Jaap dit bij oogenblikken ook begon te voelen, zich ertegenin opwond om haar te helpen. Het onderwerp Mathilde werd zorgvuldig vermeden. Maar allengs begonnen beiden te voelen, dat het een klip was geworden, die ze niet lang meer vermochten te ontzeilen. Er moest een einde komen aan de spanning. Vanavond zou ze hem alles vertellen... en dan... Alsof het scherm opging zag ze het tooneel van haar leven, maar nog was de voorgrond vol dichte nevelen.... Ze durfde haar vage voorstelling niet formuleeren tot meer bestemde gedachte... En ineens, ze wist niet waarom, herinnerde ze zich Jaap's woorden: Dat is de voornaamste band tusschen ons... als Mathilde me ooit ontrouw werd... dan... ‘Agnes!’ Ze stond bloemen te schikken bij de tafel, irissen in een hooge kristallen vaas. Ze schrikte op uit haar gedachten, alsof hij haar op iets kwaads betrapt had. ‘Ja?’ ‘Agnes, je luistert heelemaal niet naar me.’ Ze kwam een paar stappen dichter bij z'n bed, de nog niet geschikte bloemen in haar arm. ‘Wat wou je?’ vroeg ze. Het viel hem op, dat er iets afgemetens in haar stem lag, terwijl ze zich had aangewend juist deze zelfde woorden uit te spreken op den toon van een toegevende moeder tegenover een verwend kind, haar lippen rond, haar oogen teeder. Hij vleide: ‘Kom eens wat dichter bij, je bent zoo ver weg... zoo groot’. Hij was achteruitgegleden van z'n kussens, lag met z'n blauwe pyjamamouwen onder z'n hoofd, z'n knieën hoog opgetrokken uit de afgegleden deken, naar haar te kijken. Hij zag er | |
[pagina 495]
| |
heelemaal niet ziek meer uit, vond ze. Een verliefde jongen had zoo kunnen liggen ergens in de duinen aan de voeten van z'n meisje. Ze kwam langzaam naderbij. Bij haar vrijen arm trok hij haar neer op den rand van zijn bed. ‘Aggy’, zei hij, ‘ik heb liggen denken, dat als alles eens heel anders gegaan was... als ik eens niet zoo gauw naar Indië gegaan was... als jij niet...’ ‘Stil, stil Jaap... we zijn toch gelukkig geweest, beiden... alle vier.’ ‘Jawel... maar Aggy, als jij nu eens...’ Ze drukte haar hand op z'n mond, trok haastig terug: ‘och toe, Jaap, doe dat nu niet.’ Ze ging terug naar de tafel, begon langzaam de laatste bloemen te zetten in het glas. ‘Ben je boos, Aggy?’ ‘O, neen.’ Ze durfde niet naar hem om te kijken, durfde haar oogen niet opslaan van de purperen bloemen. ‘Jacky, ik heb een plan’, zei ze. ‘He ja? Wat dan?’ ‘We zullen een feest maken... zooals vroeger op de kinderkamer...’ ‘Ja, ja... een picwick, ik noemde het een picwick weet je wel?’ Ze lachten om het verbasterde kinderwoord. ‘Ja, Lena zal ons het diner boven brengen, hier op de tafel voor het raam... ik zal het nu gaan bestellen...’ ‘Allemaal dingen waar ik van houd?’ ‘Ja, niets dan dingen waar jij van houdt.’ ‘Dan sta ik op.’ ‘Ja, dat mag je, heeft Browne gezegd.’ ‘Zal je je dan mooi maken?’ ‘Ja, ik zal me gaan aankleeden voor... voor een echt diner... en dan zal ik je wat vertellen’. ‘Iets moois?’ Ze liet de laatste iris in het glas glijden en wendde zich langzaam naar hem om. ‘Ik weet niet of je het mooi zal vinden.’ Toen ontmoette haar blik de zijne... ‘Maar ik denk het wel’, zei ze zacht. | |
[pagina 496]
| |
In een soepel, lang kleed van dofwit crêpe de Chine, langs een schouder maar even overschaduwd door een sluiertje van zwarte tulle, stond Agnes voor den spiegel. Om haar egaal-gebronsden hals sloot blank een enkele rij paarlen. Ze had haar haar niet veranderd; het golfde eenvoudig, dicht om haar klein hoofd, alleen een gladde zilveren band versterkte haar gelijkenis met den Apollo Sauratonos. Ze had zich met zorg mooi gemaakt. Maar ze bewoog zich zoo vertrouwd, zoo harmonisch in de sierlijkste kleeding, dat die steeds den indruk bleef maken van een als het ware feestelijken eenvoud. Ze had meer kleur dan anders. Haar mooie oogen schenen dieper, donkerder. Ze hield haar lippen even gescheiden.... Ze deed denken aan iemand, die een lief gerucht vernomen heeft en wacht.... | |
XXI.Ze had de deur van den salon hooren opengaan met een aarzelend klikje van het evenvastgehouden slot: Lena, die niet wist of er iemand in de kamer was waarschijnlijk. ‘Kom maar binnen’ riep ze, ‘er zijn nog een paar haakjes vast te maken.’ Maar niemand kwam.... misschien had ze haar handen vol met het pas omgewasschen theegoed, zooals meer gebeurde.... vreemd toch, dat ze niet antwoordde. Agnes riep een tweede maal. Wat was dat?.... een onderdrukte snik? in een paar passen was ze in de tusschendeur. Bij de tafel stond Mathilde. Zoodra ze Agnes zag, had ze een aarzelende beweging naar haar toe, barstte in snikken uit. ‘Houdt je stil,’ fluisterde Agnes heesch, ‘hij zou je hooren.’ Bij haar twee polsen trok ze haar mee in den kamer, sloot de tusschendeur. Mathilde trachtte zich aan haar vast te klampen, maar zij, afwerend drong haar in een stoel. ‘Zoo,’ zei ze langzaam, ‘ben jij daar?’ De andere snikte: ‘Ik.... ik....’ ‘Als je je goed komt halen, kun je het krijgen.... het is ingepakt.’ ‘Ik, ik wou niet....’ ‘Zal ik je soms aan geld helpen?’ ‘Ik, ik wil geen geld, ik wil hier blijven....’ ‘Zoo-o?’ | |
[pagina 497]
| |
Met een driftig gebaar drukte Mathilde haar doorweekte zakdoekpropje tegen haar roodomrande oogen en stond op: ‘Ik ga naar Jaap,’ zei ze uitdagend. Maar meteen sperde Agnes haar den doortocht. ‘Je hebt geen recht me tegen te houden,’ driftigde Mathilde. Toen met zijdelings-gluipende achterdocht: ‘Waarom ben je zoo mooi?’ ‘Dat ben ik niet van plan,’ negeerde Agnes haar vraag, ‘als je wilt kun je gaan?’ Maar er was iets in haar blik, dat de andere terughield. Ze trachtte niet meer Agnes voorbij te dringen, ofschoon ze haar den weg vrij liet. ‘Maar wat.... wat moet ik dan,’ stotterde ze hulpeloos. ‘Je kunt doen wat je wilt,’ zei Agnes ijzig, ‘maar, als je zoo gaat zal hij je wegsturen.’ Mathilde schrikte; ze begon opnieuw te huilen. ‘Ik..., ik zal het je uitleggen.... hij liep me overal na, Tropotkin.... zei allerlei lieve dingen. Ik voelde mij zoo ellendig.... ik verveelde me zoo.... Jaap kon me best missen.... en Tropotkin zei, dat ie niet meer zonder me kon leven.... dat ie....’ ‘Nu ja,’ viel Agnes hard in de rede, ‘spaar me die geschiedenis, wil je? Wat denk je nu te doen?’ ‘Ik.... ik weet het niet.... ik wil Jaap om vergiffenis vragen...’ ‘Maar, als hij dit hoort, zal hij je niet vergeven, geen man zou zooiets doen, allerminst Jaap.’ Mathilde's roodbehuild gezichtje werd doodsbleek; ze maakte een smekende beweging met beide handen, alsof haar lot van de andere afhing. Maar Agnes had zich afgewend naar het raam, scheen niet meer op haar te letten. Na een tijd vroeg ze: ‘Houdt je nog van Jaap?’ De woorden vielen zwaar, een voor een in de stilte van de kamer. ‘O ja.... zooveel, zooveel. Veel meer dan ooit van dien anderen. Maar ik voelde me zoo alleen. Jij kon veel beter met hem. Jullie spraken altijd over dingen, waar ik niets van wist....’ Een vloers trok over Agnes' oogen, haar armen vielen slap. Toen begon ze werktuigelijk haar parelsnoer los te maken. De zware streng gleed ritselend in haar gloeiende hand Ze keek er even verwonderd naar, alsof ze niet wist wat ze gedaan had: ‘Je hebt nog niet naar hem gevraagd,’ zei ze heel zacht, ‘hij is heel erg geweest.’ | |
[pagina 498]
| |
Mathilde's wit gezichtje werd nog witter: ‘En nu,’ stokte ze. ‘Nu is het gevaar voorbij, hij gaat beter.’ Mathilde klaarde op. Het bloed kwam terug naar haar wangen. Ze zuchtte van verlichting. ‘Het is je dus ernst?’ Agnes richtte zich niet tot Mathilde; ze keek strak voor zich uit, als zocht ze het antwoord op haar vraag in haar eigen doorzicht. ‘Ja, ja, maar wat moet ik nu doen,’ kreunde Mathilde hulpeloos, ‘als je zegt, dat hij me weg zal jagen....’ Agnes was naderbij gekomen. Ze keek Mathilde aan. Haar koele blik hield vast de rustelooze blauwe oogen gevangen: ‘Als hij het wist, zou hij het doen,’ zei ze met nadruk, ‘maar hij weet niets.’ ‘Maar hoe heb je dan?.... wat heb je?.... o, Agnes!’ ‘Probeer te vergeten, wat er gebeurd is,’ weerde ze Mathilde's vernieuwde toenadering af, ‘en luister goed wat ik je zeggen zal.... je was overspannen den laatsten tijd, nietwaar, dat weet je goed? Je had lust eens uit te gaan. Toen waren er menschen in het hotel, die een tocht door Umbrie op touw zetten, met auto's.... De Beaumonts bij voorbeeld.... wie je verder wilt.... niet Tropotkin. Browne vond goed voor je, dat je meeging en je liet je overhalen. Luister je?’ ‘Ja, maar....’ ‘Geen maar. Je toekomst hangt ervan af.... en de zijne. Je liet je dus overhalen. Je wist immers niet dat Jaap zoo ziek was en je liet hem goedverzorgd achter, het is mogelijk, dat hij je niet verder navraagt. Z'n hoofd is heel zwak. Hij heeft maar een flauwe voorstelling van wat er den laatsten tijd gebeurd is.... je hebt in Siena een panne gehad, denk daar nog om....’ ‘O Agnes heb jij dan.... heb je dan niets verteld?’ Ze had zich laten glijden van haar lagen stoel, sleepte zich op den grond naderbij, als een geslagen dier. ‘Stil,’ zei Agnes zachter, ofschoon nog steeds Mathilde's aanraking afwerend, ik heb het niet voor....’ maar ze brak haar woorden af, liet zich moe in een stoel vallen. Over Mathilde's gebogen rug keek ze door het open raam naar buiten. De vallei van Umbrie lag in avondschemer, juist zooals dien eersten avond, dat ze gestaan had voor ditzelfde venster. Ze zag | |
[pagina 499]
| |
weer door den gouddoortintelden avondnevel het heel groene koren, de zilveren olijven, de flikkerende stroompjes, de blauwe bergen. En heel in de verte Monte Catria eenzaam, met de eeuwige sneeuw. Ineens vreemd-helder door de tragedie van het oogenblik, dacht ze aan Dante, hoe die daar doorworsteld had de bitterste dagen van z'n eenzame ballingschap. En al het andere uitwisschend, zonk als een looden wanhoop in haar ziel enkel de gedachte, dat ze vanavond dit alles zag voor het laatst.... morgen.... ‘Maar, als het uitkomt?’ klaagde Mathilde's stem, als door een vloers. ‘Je moet zoo gauw mogelijk hier weggaan,’ zei ze dof, als iets, waar ze zelf niet meer bij was, dat ze een oogenblik eerder had uitgedacht en nu nog maar werktuigelijk herhaalde.... je chauffeur moet je zien kwijt te raken.... Lena kun je vertrouwen.... Browne zal je helpen.’ ‘Maar, als hij het dan toch nog ontdekt?’ Agnes luisterde niet meer. In de verte speelde de klok van S. Dominico. Dreigend stond de compacte vorm van de kerk tegen de rosse lucht. En daarnaast, als een troost de opengewerkte klokketoren, waar het licht doorschemerde. Een, twee drie.... zeven slagen.... zeven uur.... In z'n kamer wachtte Jaap. Ze wendde zich om naar Mathilde, de uitdrukking van haar gezicht scheen veranderd. Met een zachten kreun schoof het vrouwtje naar haar toe, vleide zich tegen haar knieën aan. Ze begon voorzichtig de spelden te trekken uit Mathilde's hoed.... legde hem op een stoel.... Even streek ze haar vingers door het wat klamme, blonde haar. Vaag kwam het bij haar op: wat ziet ze er zielig uit, zij, anders zoo bezorgd om haar voorkomen.... ‘Haast je nu,’ zei ze zacht.... ‘anders begrijpt Jaap niet waar....’ ze aarzelde: ‘Waar je blijft,’ voegde ze er vast aantoe....
(Wordt vervolgd.) Lita de Ranitz. |
|