Groot Nederland. Jaargang 16
(1918)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 453]
| |||
Personen:
| |||
Tooneel:
Een straat: rechts huizen, links een schutting.
Het is laat in den nacht, en de eenige lantaarn die nog brandt werpt een flakkerend schijnsel op de natte steenen. Gedurende het spel breekt langzamerhand het licht door van den dag. Men ziet dan aan het einde der straat een haven met schepen. | |||
[pagina 454]
| |||
Pierrot
(begeleidt zich met een guitaar, tot de lantaarn:)
Jou arme stakker van een straatlantaarn,
Waarom brandt heel den nacht dat licht in jou?
Waarom danst heel den nacht je gele vlam,
Dan om wat arme zwervers te geleiden
Langs wegen zeker voerend naar hun hel -
Harlekijn
(draagt een kap met bellen. Hij heeft om zijn middel een koord, waaraan een spiegeltje hangt. Zijn stem is heesch of slaat over. Hij staat over de schutting geleund).
Die kerel met zijn kegelsteek
Ziet als een levend lijk zoo bleek -
- Wat scheelt je, bleekert! arme vent,
Dat je zoo saai aan it zingen bent?
Pierrot.
Ik ben een zwervende Pierrot,
Gepoederd in mijn domino,
En dans maar wat, en zing maar zoo:
Do - re - mi - fa - sol - a - si - do -
Harlekijn
(springt over de schutting)
Mijn rood costuum, mijn hoed met bellen,
Zullen je wel mijn naam vertellen.
Rood en luid is mijn uiterlijk,
Maar 't hart is vroom en ruiterlijk!
| |||
[pagina 455]
| |||
Pierrot.
O zwijg, wie daar luidruchtig sprak,
Want gij staat voor een hart dat brak,
Toen 't leven voor het kind dat zong
Ontzettende grimassen wrong.
Harlekijn.
Ik heb nog nooit den grijns ontdekt
Dien volgens jou het leven trekt -
Een mensch moet leven als een kind,
Wat uitgelaten en wat blind.
Pierrot.
Ik ben een zwervende Pierrot
Wit in een witte domino -
En lamenteer adagio:
Do - re - mi - fa - sol - a - si - do -
Harlekijn.
Ik zie, knaap, dat je sterven wil
Hetzij uit wanhoop of uit gril:
Geen mensch had ooit een beetre reden
En is gegronder overleden.
Pierrot.
Liever de dood dan dit verdriet,
Maar moordenaars die vind ik niet,
En 'k ben voor zelfmoord veel te laf,
Al huiver ik van lust naar 't graf.
| |||
[pagina 456]
| |||
Harlekijn.
Ik zal je helpen naar dat oord:
Een man, een man, een woord, een woord -
Ik zal je naar den dood toe kwellen:
Dan moet je me al je leed vertellen.
Pierrot.
Ik draag een masquerade-pak
Maar met een hart dat sloeg en brak.
Mijn pak is wit, mijn hart is stuk -
Ik ben de mensch zonder geluk.
Harlekijn.
Je wordt bewust terwijl je spreekt,
En voelt den pijn van 't woord - en breekt.
't Besef van 's levens narigheid
Dringt in je schedel, tot hij splijt -
Pierrot.
Doe alles met me wat je wil,
Maar maak mijn hart en hersens stil -
Geef mij de zoete pijn der dooden,
Hun witte melk, hun zachte brooden.
Harlekijn.
Stil maar! Nu ben je reeds beroerd,
En weldra tot den dood ontroerd -
Maar heb je ouders of een vrouw,
Die door je dood ook sterven zou?
| |||
[pagina 457]
| |||
Pierrot.
Mijn vader heb ik niet gekend,
Mijn moeder heeft me nooit verwend -
Mijn Colombine, mijn Clitandre
Zijn weggeloopen met een ander -
Harlekijn.
En heb je nooit een kind gehad
Dat kraaiend op je knieën zat,
En dat als voor den duivel schrok
Als jij je witte pak aantrok?
Pierrot.
Hoezeer ik aan mijn kindren hing,
Ik legde ze te vondeling -
En 't was verstandig dat ik koos
Voorname lui, maar kinderloos.
Harlekijn.
En heb je nooit een vriend gehad
Waarmee je 't brood met tranen at,
Die naast je op den bedzak zat
Als je den nacht lang weende en bad?
Pierrot.
De schaduw die hier naast me staat
Is mijn eenige kameraad -
Die met me drinkt en met me danst
Als in 't prieel het maanlicht glanst.
| |||
[pagina 458]
| |||
Harlekijn.
Een man als jij, mijn waarde vriend,
Heeft zulk een kameraad verdiend -
Bewolkte lucht of nieuwe maan:
Tref jij hem toch bij kunstlicht aan.
Pierrot.
Bij zon of maan, bij kaars of lamp,
Mijn vriend blijft maar een zwarte damp.
Hij heeft geen oogen en geen stem.
Ik kus den muur in plaats van hem.
Harlekijn.
En heb je dan geen goede buur,
Die 's winters naast je zit bij 't vuur,
En die het natte hout opstookt
Dat in je tranende oogen rookt?
Pierrot.
De buren gaan met mij niet om.
Ik ben daar niet verwonderd om:
Ze vinden mij wel aardig, maar
Ze zitten liever bij elkaar.
Harlekijn.
En heb je dan geen kasten vol
Van opium of alcohol,
Waarmee je je amuseeren kan
Als je eenzaam op je kamer ben?
| |||
[pagina 459]
| |||
Pierrot.
Maar ik ben bang voor de eenzaamheid
Die door mijn stille kamer schreit -
En alles staat daar stijf en stil
Alsof het staande sterven wil.
Harlekijn.
Maar wat zou jij dan gaarne zien?
Een dans van meubelen misschien?
Stoelen en kasten, en 't rumoer
Van tafel-pooten op den vloer?
Pierrot.
Nu zie ik dat je je vergist:
Ben geen fantast of spiritist.
Ik ben Pierrot die zoekt en denkt,
Tot God hem in den hemel wenkt.
Harlekijn.
Denken is voor een mensch de pest!
Al denkt hij nog zoo opperbest,
Tenslotte wordt zijn hoofd te groot
En eindelijk denkt hij zich dood.
Pierrot.
Ik kan niet meer dan denken doen!
Al werd mijn hoofd als een meloen -
De menschen immers zijn eenmaal
Of corporeel of cerebraal.
| |||
[pagina 460]
| |||
Harlekijn.
Heb jij je niet het meest verpoosd
Met een schoon boek als goede troost?
Ik vind je een man die laat en vroeg
Bedrukte pagina's omsloeg.
Pierrot.
Maar als ik opkeek van mijn boek,
Doken er spoken uit een hoek -
En achter ieder venster lag
De oneindigheid van nacht of dag -
Harlekijn.
Je bent een sombre zonderling!
Je bent een hypochonderling -
Je hebt ook zeker veel gedweild
En in tavernen rond-gezeild?
Pierrot.
'k Ben iemand die het daaglijksch leed
Met zeven vrouwen niet vergeet -
En als de wijn zwaar in me zonk
Had 'k een melancolieke dronk.
Harlekijn.
Dan keek je naar de zoldering
Of daar de maan te sterven hing -
De menschen schenen ver en klein
In 't doezelig verschiet te zijn.
| |||
[pagina 461]
| |||
Pierrot.
Maar 'k ben Pierrot, als in de straat
De nachtwind door mijn haren gaat -
Als dan de maan zich naakt gaat baden,
Zing ik macabere balladen.
Harlekijn.
Terwijl je zoo heldhaftig zong,
Een schaduw uit het donker sprang -
Pooten van zwarte dieren slopen,
Hoesj! kwamen naderbij gekropen -
Pierrot.
Ik ben doods-bang terug-gedeinsd,
Als 't om me sluipt en huilt en grijnst -
Het rekt zich uit, het buigt zich krom,
Grijpend, als 'k in lantarens klom.
Harlekijn.
Voorwaar Pierrot, het was een klucht:
Je was voor een visioen gevlucht -
Lantaren-palen heb je omarmd,
Een gas-vlam heeft je ziel verwarmd -
Pierrot.
Ik sloot mijn oogen, drukte lang
Aan 't warme glas mijn kille wang -
Of keek, gekoesterd, uur aan uur
Naar 't dansen van het gele vuur.
| |||
[pagina 462]
| |||
Harlekijn.
Het daglicht stroomt de straat in, vaal
Als 't water van een vuil kanaal -
Waar vlucht je dan het licht dat vloekt
En met grauwe oogen naar je zoekt -?
Pierrot.
Dan dwaal ik maar langs de rivier.
Het water zingt: kom hier, kom hier -
Mijn hart is dood, van mijn gitaar
Knapt met een snik de laatste snaar.
Harlekijn.
Ach, 's morgens komt het grootste leed
Voor wien den nacht lang zwierf en streed -
Het kreunend mensch begrijpt dat God
Zich niet bekommert om zijn lot -
Pierrot.
Belachelijke masquerade
Loop ik bij zonlicht langs de kade -
Het zonlicht, dat de lucht bevlekt
En 't paarse water rood beplekt!
Harlekijn.
Langs masten en langs touwen rag
Stroomt rood als bloed de nieuwe dag -
En lang-uit je in het gras begravend,
Ween je om iets moois dat werd gehavend.
| |||
[pagina 463]
| |||
Pierrot.
Hoe weet jij wat een ander denkt,
En wat hem deert, en wat hem krenkt? -
Het leven komt vergroot nabij
En leunt zwaar hijgend over mij!
Harlekijn.
Geef mij je hand, mijn vriend Pierrot,
Ik ben een mensch, geen Mefisto,
En wie goed in mijn oogen ziet,
Leest daar zijn eigen groot verdriet.
Pierrot.
Nu lig ik weenend aan je hart,
Dat ik voel bonzen van mijn smart -
Dit is een bitter carnaval,
O vreemde vriend van dit vreemd bal.
Harlekijn.
Ik ben boordevol medelij
En sta met raad en daad je bij!
Maar om te zien of dit behoeft,
Wordt je voor 't laatst door mij beproefd.
Pierrot.
Nu ik mijn leven overzie,
Lijkt het een droeve melodie
Die lamenteert adagio:
Ik ben een zwervende Pierrot -
| |||
[pagina 464]
| |||
Harlekijn.
Ben ik als jij, ben ik van streek,
Nam ik een spiegel, keek en keek -
Want hij die in een spiegel ziet
Voelt medelij maar geen verdriet.
(Harlekijn geeft aan Pierrot het spiegeltje dat aan zijn gordel hangt).
Pierrot.
Spiegel! Een glimlach lang vergeet
'k Mezelf, mijn leven en mijn leed -
Nu zie ik dat er iemand leeft,
Die 't wellicht nog beroerder heeft -
Harlekijn.
Je slingert straks den spiegel weg,
Als ik je deze waarheid zeg:
Het mannetje in den spiegel lijkt
Op wien hem in het glas bekijkt.
Pierrot.
De oogen zijn zwart, vergroot en moe,
't Bloedloos gelaat begrijpt niet hoe
De mond geverfd werd tot een roode -
De neus is spits als van een doode!
(Pierrot slingert met afgrijzen den spiegel weg).
Harlekijn.
Verhef je, en zie de kleine wereld
Als bol die tusschen bollen dwerelt,
En 't leven van de menschen als
Onze melancolieke wals.
| |||
[pagina 465]
| |||
Pierrot.
Leven we dan op een planeet,
Die zwerven moet, die God vergeet?
En hebben wij de menschen aan te
Zien als wat dansende gedaanten?
Harlekijn.
God heeft als leven ons bereid:
Dansen wanneer het stuk hart schreit -
Maar groot is, wie de rust bereikt,
En naar het spel van poppen kijkt.
Pierrot.
Zoo gaat de vaart der wereld, reeds
Ver van haar God, maar verder steeds -
Een bal vliegt door de blauwe lucht,
Waar een troep dwazen danst en zucht!
Harlekijn.
Het was gelukkiger misschien
Als men de ellende niet kon zien:
God strafte ons met de zwaarste straf,
Toen hij ons onze oogen gaf!
Pierrot.
Ik vloek het licht, ik vloek het oog,
Dat mij liet zien en niet bedroog!
Zie hoe het blinde volk festijnt,
En in onnoozelheid verzwijnt -
| |||
[pagina 466]
| |||
Harlekijn.
Wanneer men pijn heeft van het licht
Doet men eenvoudig de oogen dicht,
Ben jij het spel der wereld moe
Doe dan eenvoudig je oogen toe.
Pierrot.
Mijn tranen danken voor je raad.
Koel zal ik doen de koele daad,
Daar God geen ander middel geeft,
Pierrot, hebt je het langst geleefd.
(Harlekijn is in de lantaarn geklommen en bevestigt zijn gordel als een strop aan het dwarsijzer).
Harlekijn.
'k Bevestig thans aan de lantaren
Een sterken lus van hennep-garen.
't Is beter dat je maar crepeert
Dan dat je meer van 't leven leert.
Pierrot.
Ik huiver niet en zie den strop!
Daar hang ik straks mijn lichaam op.
Maar is mijn leven hier gedaan,
Vangt ginder niet een ander aan?
Harlekijn.
Ik denk wel dat wij eeuwig leven,
Want eens gegeven, blijft gegeven!,
Of men ook hier de draad door-hieuw,
Ginder begint hetzelfde opnieuw -
| |||
[pagina 467]
| |||
Pierrot.
Dan is de dood een horizon
Die niemand ooit bereiken kon -
Maar wanneer komt dan eindlijk rust
En worden we ter dood gekust?
Harlekijn.
Nog nimmer kwam de groote nacht,
En is een mensch te rust gebracht.
Nieuw leven, maar met eender lot,
Staat klaar wanneer het oude rot.
Pierrot.
'k Zie om mijn hoofd, stralend en klaar,
De glorie van een martelaar -
Al weet een mensch niet wat hij doet,
Wij zullen sterven als het moet.
Harlekijn.
Juist. Hoe wij pruttelen en praten,
We zijn gehoorzaam als soldaten,
Die met z'n vieren in de pas
Trommelen of het kermis was.
Pierrot.
Voor ik mijn hoofd hang in de lus,
Geef ik mijn vriend den laatsten kus -
Het moet gedaan zijn, en weldra!
Sta toe dat 'k op je schouders sta -
(Hij klimt op de schouders van Harlekijn en bereikt zoo met zijn hoofd de opening van den strop).
| |||
[pagina 468]
| |||
Harlekijn.
(terzijde):
'k Maakte hem wakker om te sterven;
Hij was al slapend aan 't bederven -
(tot Pierrot):
Adieu Pierrot! De hanen kraaien,
De zon komt op, de wind gaat waaien!
Pierrot.
(steekt zijn hoofd door de lus).
De zon, de zon! Het zonlicht zoekt
Den mensch die God en leven vloekt -
Al doet het licht mijn oogen pijn,
Ik wil zien hoe de dood zal zijn.
Harlekijn.
(loopt onder Pierrot uit, zoodat deze blijft hangen).
Ik liep onder je voeten uit,
Pierrot, en dat is jouw besluit -
Je voeten trapplen of je vlucht!
Je hangt te dansen op de lucht!
Pierrot.
(hangend).
Ik ben een zwervende Pierrot,
Gepoederd in mijn domino -
En dans maar wat, en zing maar zoo:
Do - re - mi - fa - sol - a - si - do -
Harlekijn.
Zie hoe hij trappelt, snikt en gilt,
Hoe 't wilde leven in hem trilt!
Maar hoe onstuimiger hij wordt.
Te nauwer wordt de strop gesjord -
| |||
[pagina 469]
| |||
Pierrot.
Gods groote lichaam is ook ziek!
Zijn hart is ook melancoliek -
Hij lacht nooit, en zijn oog is dicht -
Hij draagt een masker voor 't gezicht!
Harlekijn.
Adieu Pierrot! Hi - hi! Goê-reis
Barrevoets naar het Paradijs!
Kom, neem een sprong, en trek je op aan
De bleeke horens van de maan!
Pierrot.
De dood ontdooit wat was bevroren.
Wij zingen van den hoogsten toren.
Het landschap smelt in duizend kleuren.
De zachte wondren gaan gebeuren -
Harlekijn
(omhelst Pierrots knieën).
De zwaarte van je stijgend lijf
Zakt als een schaduw in me: ik blijf
Naar boven grijpen in de bijt
Waardoor jij rijst naar de eeuwigheid.
Pierrot.
Het wordt een droom als kinderdroomen:
Nu zie ik witte engelen komen -
Zij spijkeren mij los van 't kruis -
Nu zwerft Pierrot weer - maar naar huis -
(Hij sterft).
| |||
[pagina 470]
| |||
Harlekijn
(hurkt onder hem).
Pierrot is dood en hangt zoo stil,
Terwijl ik door mijn wervels ril -
God heeft een kranke rank gevonden
En aan zijn warmen muur gebonden.
M. Nijhoff
|
|