| |
| |
| |
Buitenlandsche literatuur.
Pierre Hamp, Gens. Paris, Nouvelle Revue francaise 1917.
‘Il faut aimer deux choses: la justice et son métier.’ Die woorden van een der helden dezer schetsen en novellen resumeeren op zeer karakteristieke wijze de sociale en literaire aspiraties van Pierre Hamp, die een der merkwaardigste schrijvers is der hedendaagsche fransche literatuur. Behalve een bundel novellen, Vieille Histoire, zijn al zijne tot dusver verschenen werken eene verheerlijking van den menschelijken arbeid, hetzij hij het leven beschrijft der spoorwegbedienden of het gevaarlijk bedrijf der visschers, hetzij hij ons meevoert in de hel eener glasblazerij of in den doolhof der wijnkelders van Champagne. De arbeid, door zoovelen een vloek genoemd, is hem verschenen als de schoonste en meest volmaakte uiting van de menschelijke kracht, en de decadentie van die kracht als de grootste ramp van dezen tijd: ‘Par le travail où l'on ne chante plus se fait un grand oeuvre d'abêtissement humain. L'ouvrier n'aime plus son métier et cela ébranle le monde.’ De ondragelijke misère van den strijd om het dagelijksch brood kan alleen overwonnen worden door den eerbied van elken mensch voor het recht en door de liefde voor het werk zijner handen. In drie zeer belangrijke boekjes tijdens den oorlog verschenen: La victoire de la France sur les Français, Le travail invincible en La France, pays ouvrier, spreekt Pierre Hamp zijn vertrouwen uit in de regeneratie van zijn volk door de onoverwinnelijke kracht van den arbeid.
Dit nieuwe boek is eene verzameling van een twintigtal schetsen en novellen, die allen vóór den oorlog werden geschreven. In eene merkwaardige voorrede zegt de schrijver zelf: ‘Ce livre, dont la matière et le traité d'édition sont d'avant la guerre, me semble aujourd' hui regrettable. S'amuser au jeu d'écrire est une occupation sénile. Recherchons de dire des choses essentielles ou de nous taire. Mais ce peut être une joie fine qu'on a par aimer le beau francais depuis la phrase d'Amyot jusqu'au vers de la Légende des siècles.’ En verder zegt hij: ‘Aimer la langue que l'on écrit ne suffit plus, même au plus grand artiste. Il faut aimer les hommes.’ Het is deze groote liefde voor de menschen die Pierre Hamp tot schrijven noopt, het is de innige liefde voor de taal die van hem een groot stylist maakt.
Wat Hamp in dezen bundel geeft zijn enkele menschen die hij op zijn weg heeft ontmoet, menschen van allerlei leeftijd, stand en karakter. Men zal misschien zeggen dat dit van velen schrijvers de bedoeling is geweest en nog is. Inderdaad; maar soms met eene humanitaire, en meestal met
| |
| |
eene literaire bijbedoeling. De eene zoowel als de andere zijn dezen schrijver geheel vreemd. Pierre Hamp beschrijft zijne personen niet met fijne literaire trekjes, zij worden getypeerd door hunne woorden en daden; zij zijn in den echten zin van het woord, dat zoo vaak werd misbruikt, dokumenten voor de geschiedenis der menschheid en der hedendaagsche samenleving.
Een sterke geest als Pierre Hamp doet geene concessies aan het gevoel. Tot de waarheid, die zijn eenig doel is, drijft hem de liefde voor de menschheid en voor het leven. Die waarheid kan soms bitter zijn en wreed, maar wie haar om haarzelve liefheeft vindt haar schoon. Zooals bij vele humanitaire schrijvers ontaardt bij Pierre Hamp de liefde voor de menschen nooit tot sentimentaliteit; daarvoor is zij te oprecht en te scherpzinnig.
De stijl van Pierre Hamp is even krachtig als zijn geest. Literaire versiering heeft hij niet van noode; uit zichzelf is hij rijk genoeg. In zijne korte, klare zinnen spreekt een rijkere geest, een inniger kunstenaar dan in de hooggekleurde precieuse periodes van vóór dertig jaar. Die stijl is een typisch voorbeeld van de oude, zoo vaak miskende, waarheid, waartoe langzamerhand alle heldere intelligenties terugkeeren: schrijven is geene op zichzelf staande kunst, het is alleen de manier om zijne gedachten en gevoelens te uiten; wie schrijft, en zelfs mooi schrijft, en niets te zeggen heeft kan een literator zijn, een kunstenaar is hij niet. ‘Qu'est ce qu'un homme de lettres, rien que de lettres? vraagt Hamp in zijne voorrede. Carton pâte et papier mâché! Une machine à écrire. Les gens de plume s'insultent par cette parole sur leur travail: c'est de la littérature.’
Hoe weinig literator de schrijver van Gens is blijkt uit elke novelle en elke schets. Literaire beschrijvingen vindt men bij hem niet; alleen het noodige in eenige directe, conciese zinnen. Als hij b.v. het geval beschrijft dat aanleiding heeft gegeven tot zooveel nuttelooze sentimenteele literatuur: het jonge meisje dat verleid wordt en verlaten, dan vat Hamp dit aldus samen: ‘Les soirées d' eté devinrent si aimantes au clair de lune qui fait tort aux filles de quinze ans que Gracieuse découvrit de bien longs chemins. Quel beau temps! Enfin il y eut deux semaines de pluie, mais trop tard. Elle était enceinte.’ Welke literator zou hier niet bezweken zijn voor de verzoeking van eenige sentimenteele scenes en dichterlijke landschappen?
Men ziet pas wat hij op deze manier bereiken kan in de mooie novelle Mme Emma, die een meesterstuk is van het genre, en naast den logischen bouw en den soberen verhaaltrant van de schoonste novellen van Maupassant, een expressievermogen bezit, dat in kracht en diepte dat van den schrijver van Boule de Suif overtreft. En welke intense beelden van het moderne leven zijn zijne schetsen van een worstelwedstrijd en van de Seine-over- | |
| |
stroomingen! Het is alsof, bij het schouwspel van dit rijke leven, zijn geest alle nuttelooze bijzonderheden elimineert om alleen het essentieele te noteeren, dat ons de menschheid vertoont in haar overanderlijk karakter en onsterfelijke gevoelens. Door toepassing dezer klassieke methode en dezer literaire tucht verdubbelt hij de emotionneele kracht die het onderwerp dezer schetsen inhoudt.
| |
André Beaunier.. Figures d'autrefois. Paris, Nouvelle Librairie Nationale 1917.
André Beaunier behoort tot den groep van Fransche auteurs die in de laatste vijftien jaren weer de belangstelling hebben opgewekt voor de klassieke schrijvers en voor allerlei merkwaardige historische figuren. Het literaire essay scheen door de schoolmeesters en de philologen voor alle tijden bedorven. Men hield het voor saai en vervelend, en meestal terecht; zonder het te lezen ontkende men aan dit soort werk alle literaire hoedanigheden, en niet zonder reden. Toch was deze geringe belangstelling niet alleen te wijten aan het gebrek aan talent, hoe flagrant ook, van de officieele pedagogen. Er was nog eene andere reden. Men verkeerde in een roes van bewondering voor alles wat roman was of er op leek. Ook de romans der buitenlandsche literatuur genoten een reusachtigen bijval. En niet alleen de romans. Het was de tijd dat men een roman van Tolstoi verkoos boven La Princesse de Clèves of Adolphe, en Schopenhauer boven Montaigne. Het was niet de eerste maal in de Fransche literatuur een dergelijk verschijnsel was waar te nemen. Reeds in het begin der negentiende eeuw had men Byron boven Racine, en Rousseau boven Pascal verheven. Het was dus op het einde der eeuw een hervallen in de oude ziekte, een misprijzen van de oude klare bronnen van het klassiek genie. Langzamerhand kwam de de reactie. Vele essayisten die, in tegenstelling met hunne voorgangers, ook goede schrijvers waren, wijdden zich weer aan de studie van boeken en figuren uit het verleden. Van deze essayisten is André Beaunier een der origineelste en meest kunstzinnige geesten.
De historische en literaire figuren die hij ons wil voorstellen behandelt André Baunier als een goede romanschrijver zijne helden. Hij vertelt hunne werkzaamheden op het gebied der literatuur, der liefde of der politiek en het is door hunne daden, hunne gesprekken of brieven dat wij hun karakter leeren kennen en de waarde van hun gevoel. En daar de schrijver van Figures d'autrefois een buitengewoon geestig en gevoelig man is, wordt elke geschiedenis mooi en elk figuur belangrijk. Zoo is de geschiedenis, Les tribulations de M. de Murville, waarin de schrijver het leven verhaalt van een zwak en onpersoonlijk dichter, om wiens werken niemand
| |
| |
zich nog bekommert, zeer interessant om de diepe menschelijkheid van het met zooveel humor uitgebeelde figuur.
Den volledigsten vorm van dien humor, die nooit scherp is, maar altijd zachtzinnig en elegant en soms ook een beetje weemoedig, vindt men in het mooiste dezer essays dat getiteld is: Les costumes de M. de Chateaubriand. Zelfs de lezer die niet vertrouwd is met de literaire producties van dezen grooten lyrischen kunstenaar, van dezen onevenwichtigen geest, en niet het leven kent van dezen hartstochtelijken en onwaarschijnlijk ijdelen mensch, krijgt door deze bladzijden een vrij volledig inzicht in de persoonlijkheid van een der meest onloochenbare vaders van het Romantisme. En dat alleen door de beschrijving van de kleeding die de schrijver van René in de verschillende tijdperken van zijn lang en avontuurrijk leven heeft gedragen. Denk niet dat dit oppervlakkig is. Hoe kritisch juist is het gezien de sensibiliteit van dezen romanticus te doen kennen door wat zijne grootste zwakheid was: de liefde voor het uiterlijk vertoon. Is de fantasie zijner kleedij niet eene uiting van de onstandvastigheid van zijn geest en van de wispelturigheid van zijn vrouwelijk gevoel die de voornaamste kenmerken waren van zijn onrustig genie?
Met dezelfde fijngevoelige scherpzinnigheid zijn de portretten geteekend van dien goeden La Fontaine, van die ongelukkige dichteres Adelaide Dufrenoy, wier middelmatige, maar soms roerende poezie eene immer vloeiende bron van tranen was, van de pedante comtesse d'Albany, die zich zoo kinderlijk verbeeldde dat zij iets van literatuur afwist en bovendien de illusie voedde dat zij zelve schrijven kon. Al deze portretten uit duistere galerij der historie en der literatuur heeft de kunst van André Beaunier in dit boek opgewekt tot levende menschen.
| |
André Salmon, Histoires de Boches. Société littéraire de France. Paris 1917.
Dit kleine, zonder eenige literaire pretentie geschreven boekje van den schrijver van Tendres Canailles, een zeer amusante en gevoelige roman uit de apachenwereld, bevat een twintigtal histories, schetsen, anekdoten van en over Duitschers. Hij is niet hatelijk, deze Franschman, zelfs niet kwaadwillig. Hij amuseert zich enkel ten koste van eenige rare figuren. André Salmon, die in het cosmopolitische gezelschap verkeerde der Parijsche schilderswereld en der literaire kringen - hij schreef ook studies over cubisme, futurisme en andere kunstrichtingen - heeft in die milieus curieuze menschelijke wezens ontmoet. waarvan een groot aantal behoorden tot het Duitsche ras. Zekere daden en woorden van deze laatsten heeft hij verzameld.
| |
| |
De stijl dezer historietjes is vlot en ongekunsteld, en hun toon heeft eene sarcastische goedmoedigheid. Zij zijn niet allen even komisch. in den zin dien men gewoonlijk aan dit woord geeft, noch humoristisch. Maar zij zijn altijd geestig. En zij zijn geestig omdat zij zoo buitengewoon typisch zijn. Zijn zij niet typisch de woorden van Theodor Momsen, die zich over de onbaatzuchtigheid der Parijsche koetsiers verwondert en, als men hem naar de reden dezer verwondering vraagt, antwoordt: ‘Ach, j'ai pris ce matin, à huit heures, un fiacre au Grand Hôtel, je l'ai gardé jusqu' à ce soir, et, tout à l'heure, en lui payant sa course, je lui ai donné, pour “lui boire” deux sous... eh bien, savez vous ce qu'il a fait cet homme? Il s'est vâché et il les a chetés!’
Zoo is elke historie de revelatie van een karaktertrek, die juister typeert dan een boek beschrijvingen, en ons meer leert dan een uitgebreid geschrift vol statistieken en documenten. Ik geloof dat men dit onaanzienlijk boekje nog met genoegen zal kunnen lezen, wanneer de geweldige echo van vele tragische oorlogsboeken, waarnaar men thans met eene zekere ontroering luistert, zal zijn verstomd. Want wanneer zij niet geniaal zijn, worden de tragiek en het geweld zoo gemakkelijk door de geestigheid overwonnen.
Histoires de Boches is geillustreerd door Guy Dollian die vermoedelijk getracht heeft futuristische teekeningen te maken. Dit is hem niet gelukt. Zijne teekeningen zijn niet futuristisch, noch akademisch; zij zijn slecht.
| |
Nieuw verschenen boeken.
Van Henry Malherbe, La flamme au poing, (Paris, Albin Michel, 1917) welk boek de prijs voor 1917 van de académie Goncourt, ontving; van den fijnen romancier René Boylesve een bundel novellen: Le bonheur à cinq sous, (Paris, Calmann-Levy, 1917); H. Bachelin, La guerre sur le hameau (Paris, E. Flammarion, 1917); Paul Fort, Que jai de plaisir d'être français (Paris, Fasquelle, 1917); een met een nieuwe voorrede voorziene herdruk van het weinig gekende boek van Léon Bloy L'épopée byzantine et Gustave Schlumberger (1906) onder den nieuwen titel: Constantinople et Byzance (Paris, G. Crès. 1917); José Vincent, F. Mistral, sa vie, son influence, (Paris, Gabriel Beauchesne 1917); P. Rioux de Maillou, Souvenirs des autres, (Paris, G. Crès, 1917); Jean Giraudoux, Lectures pour une ombre, (Paris, Emile-Paul, 1917); van Adrien Bertrand, schrijver van L'appel du sol, eenige kleine philosophische romans onder den titel: L'orage sur le jardin de Candide (Paris, Calmann-Lévy, 1917).
Jan van Nijlen.
| |
| |
| |
Hugo von Hofmannsthal. Die Prosaischen Schriften gesammelt. Band 3. S. Fischer Verlag, Berlin 1917.
In 1907 verschenen de eerste twee bundels verzamelde opstellen van Hofmannsthal en nu, na 10 jaar, verschijnt de derde. Het lijkt, alsof de dichter zich bewust is van zijn steeds verminderend scheppend vermogen en thans de schaarsche oogst van een tiental jaren bijeengaart, om zóó te bewijzen, dat hij nog steeds onder de hedendaagsche Duitsche dichters en schrijvers wenscht gerekend te worden. In Hofmannsthal zien wij het bijna tragisch verschijnsel, dat een dichter met ongemeen talent, die reeds vroeg met zijn werk een eervolle plaats in de Duitsche literatuurgeschiedenis heeft verworven, reeds tijdens zijn leven van nog slechts historische beteekenis kan worden geacht. Want, wat Hofmannsthal na zijn ‘Gedichte und kleine Dramen’ en het eerste deel van de ‘Prosaische Schriften’ heeft geschreven, is niet veel bijzonders. Terwijl zijn eerste gedichten, die indertijd in de ‘Blatter fur die Kunst’ verschenen, behooren tot het allermooiste van de geheele Duitsche poezie; zijn ‘Tor und Tod’, een drama was, waarin een heele generatie haar ellende en gebrokenheid gespiegeld vond, terwijl het opstel over ‘der Dichter und diese Zeit’ van principieele beteekenis was en zijn opstel over George het mooiste is, wat misschien over het ‘Symbolisme’ ooit is gezegd, draagt al zijn latere werk het kenmerk van verminderde kracht, ja van onvermogen. In dezen bundel opstellen, hoeveel bijzondere schoonheden hij ook bevat, staat bijna niets, wat nog aan den jongen Hofmannsthal zou kunnen herinneren. Afgezien van het mooie opstel over van Gogh, de dagboekfragmenten eener Grieksche reis en de kleine aphoristische studie over den wijsgeer Wilhelm Dilthey, vinden wij niets dan veel woordenpraal en rethoriek. In de meeste dezer essays is m.i. niets, wat een minder begaafd schrijver dan Hofmannsthal ook niet had kunnen maken. Zijn proza op zichzelf blijft van groote bekoring, het is
weelderig, gracievol en van een zeer bijzondere melodie; er trilt somwijlen een lyrisch rythme in, dat doet denken aan den dichter van voorheen, maar het geheel bijlft onbevredigend door het gemis aan echt en zuiver gehalte, dat blijvende waarde zou kunnen waarborgen.
| |
Arthur Schnitzler Doktor Grasler, Badearzt, Erzahlung. S Fischer Verlag, Berlin 1917.
Er is waarschijnlijk geen Duitsch-schrijvend auteur, die op het oogenblik ten onzent zooveel gelezen en gespeeld wordt. als Schnitzler. Bij menigen
| |
| |
geletterden Nederlander, die van de buitenlandsche literatuur slechts de Fransche beweert te kunnen genieten, zien we tusschen de gele bandjes der Fransche romans in zijn bibliotheek tegenwoordig ook Schnitzlers ‘Gesammelte werke.’ en het feit, dat de inderdaad voortreffelijke opvoering van zijn ‘Professor Bernhardi’ steeds volle zalen trok, bewijst, dat deze schrijver ook hier vele bewonderaars en vrienden telt. Vooral aan Frans Mijnsen heeft hij dit te danken: zijn vertalingen en kritieken hebben den Oostenrijkschen auteur bij ons bekend gemaakt.
Het is alleszins begrijpelijk, dat deze ironische scepticus ook buiten zijn vaderland bemind is. In een zedelijk zóó ontwrichten tijd, waar alle moreele norm te loor is gegaan, in een tijd, waar als hoogste wijsheid de twijfel te gelden schijnt, zal men een schrijver moeten bewonderen, die met zijn fijnen geest de menschelijke dwaasheden en betrekkelijkheden bespot; die overal problemen stelt, zonder een oplossing te kunnen geven, die schijn en wezen niet meent te kunnen onderscheiden; kortom, die in alle opzichten onze zwakheden kennend, deze met een glimlach van den allesbegrijpenden psycholoog en menschenkenner min of meer vergoelijkt.
Ook dit laatste boek van Schnitzler is, wat zielkundige ontleding en rijpe, wijze menschenkennis aangaat, een meesterwerk. Hij heeft daarin een doodeenvoudig, bijna alledaagsch gegeven uitgebeeld en een mensch zoo zuiver en scherp gekarakteriseerd, als alleen hij dat kan. Hij heeft willen uitbeelden, hoe een niet meer jonge man, vrijgezel, wiens leven tot dusver in de sleur van het alledaagsche geen hoogere idealen vermocht te bereiken, toch nog éénmaal gelooft, het Geluk te kunnen verwezenlijken met een hoogstaande vrouw. Maar hij vermag niet, dit Geluk te bestendigen, want als de door hem begeerde vrouw zich hem min of meer aanbiedt, wel is waar niet zoozeer uit liefde dan wel uit warme genegenheid en vriendschap, dan beseft hij dit tekort bij haar als een gemis; terwijl de vervulling van zijn innigsten wensch nabij is, deinst hij terug. En als hij later berouwvol weer bij haar terugkeert, dan is het te laat: alles loopt uit op een leege teleurstelling en hij ziet zijn beste verlangens ten onder gaan. Hij troost zich met de banale liefde van een bekoorlijk en goedhartig winkeldametje en tracht later na den tragischen dood van dit vriendinnetje over zijn elegisch einde heen te komen door het huwelijk met een jonge ‘goedgezinde’ weduwe, die gaarne eene Frau Doktor wil worden. - Men ziet, een zeer eenvoudig gegeven, dat menig jongere auteur zou hebben versmaad, omdat het zonder eenig perspectief schijnt, maar welk een subliem kunstwerk heeft Schnitzler ervan gemaakt! Het geheel is van een zoo rijke plasticiteit en van zoo'n ontroerend en innig-menschelijk gehalte, geschreven met een stijl zoo gaaf en weloverwogen en toch zoo simpel en zuiver, dat ik niet schroom, dit boekje te beschouwen als een der beste prozawerken van de Duitsche letterkunde.
| |
| |
| |
Norbert Jacques. Piraths Insel. Roman S Fischer Verlag. Berlin
Ook in de letterkunde kan men een terugkeer derzelfde verschijnselen bespeuren. Want, nu men min of meer beu is van de uitsluitend zielsontledende romans, zoekt men naar nieuwe gebieden, die literair ‘bewerkt’ zouden kunnen worden... Wat was van grooter bekoring voor ons, toen wij nog jong waren, dan verre, avontuurlijke reizen en het leven in de tropen of op onbewoonde eilanden? En - ziedaar de oude reis- en avonturen roman, waarvan eeuwenlang heele geslachten genoten, totdat hij door den psychologischen roman werd verdrongen, herleeft weer. En opnieuw genieten wij van de beschrijving van ontzettende stormen, schipbreuken en het primitieve leven onder wilde volksstammen: Robinson Crusoe is herrezen.
Deze roman van een jong Luxemburgsch dichter heeft zeer bijzondere kwaliteiten. Daar, waar hij de vlucht van den fabrikant Peter Pirath uit de verdorvenheid der Europeesche samenleving beschrijft en een schets geeft van het leven in onze kolonien, kan hij ons minder overtuigen, maar als hij verhaalt hoe Pirath schipbreuk lijdt en aangespoeld wordt op een onbekend eiland in de Stille Zuidzee, dan genieten wij van zijn beschrijvingskunst evenzeer als toen we van de lotgevallen van de Foe's held lazen. Maar wat dit boek verre verheft boven het peil van de oude romans, is de beschrijving van de tropen. Ik ken geen boek, waarin hun zwoele pracht en groteske erotiek zoo mooi uitgebeeld zijn. De beschrijving der oude mythen van het eiland en van de demonische dansfeesten der inboorlingen is voortreffelijk. Hoe langzamerhand deze moderne Europeaan, die met zijn geheele wezen zich aangepast heeft aan het zuiver animalische leven van het eiland, als hij eindelijk gered wordt en weer naar Europa komt, sterft uit heimwee naar het verre eiland in de Stille Zuidzee, is met zeer groote kunst beschreven.
In dit boek zijn de oude Robinsonaden weer in eere hersteld.
Herman Wolf.
|
|