Groot Nederland. Jaargang 16(1918)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 235] [p. 235] [Liedjes] Zwerverslied. Ik heb geen vrouw, ik heb geen kind, Niets dat mij aan een haardstee bindt, 'k Mag door de vrije velden gaan, En boven mij de zon zien staan, En stormen met den stoeren wind... Ik heb geen vrouw en 'k heb geen kind. En heb ik wel een vaderland? 't Zijn vreemden, vreemden te allen kant. Geen, die mijn zingend hart begrijpt, Waar 't onvervulbre wenschen rijpt. Geen taal, die de vervreemding bant... Ik heb geen eigen vaderland. Want waar ik kom of zoek of ga, Daar loopt mij de oudë onrust na. Een lach, een woord, een oogenspel, Een kus, - een zucht, - en dan vaarwel. Al gaf men mij ook Gods genâ, De onrust drijft me, waar ik sta... Geen, die mij kent, geen die mij mint, Dan de oude, stoere, wilde wind. Hij slaat zijn armen om mij heen, Hij jammert loeiend als ik ween; Hij breekt en brast, den mensch tot schrik, Omdat hij eenzaam is, als ik. Omdat de wilde, stoere wind Ook nergens zijn gelijke vindt. [pagina 236] [p. 236] Outcast. Nu moeten wij wel scheiden, schat, Nu ik je alles heb gegeven, Mijn jeugd, mijn schoonheid, van mijn leven De bloem, het teerste, wat ik had, Nu is mij niets meer, niets gebleven. Het waren maanden rijk aan strijd, En angst en weigre' en toch verwachten. Ik beefde, maar jouw oogen lachten... Wat heb ik vaak verwoed geschreid... En toch - 't was zalig, al mijn krachten Te buigen voor jouw heerlijkheid. De zomer branddë in ons bloed, Er kwamen schelle, heete dagen, Nachten, dat we vertwijfeld lagen, En eindelijk werd alles goed, En stil, een wonder om te dragen. Maar nu ben ik zoo arm en zwak, Leelijk en ziek en laag-gezonken, Dat vóór je nog van scheiden spràk, Ik 't voelde, naar mijn krachten slonken, Hoe langzaam-aan je liefde brak. Wij móeten nu wel scheiden, schat. Dit zijn geen lippen voor jouw kussen, Ik heb geen borst om je sussen, Ik gaf je alles, wat ik had. Niets bleef mij, dan deez' niet te blusschen Liefde voor jou, die licht vergat... Annie Salomons. Vorige Volgende