hetgeen wij in het eerste bedrijf al wisten. Er is dus geen gespannen verwachten, geen geheim, geen verwondering, geen stuk. Er is dus niets dan gepraat. En uit dat gepraat moeten wij de figuren van Hans en Eva bepalen in hun atmosfeer van elkaar-niet-begrijpen. Maar, vraagt men zich voortdurend af, waarom schrijft Mevrouw Simons toch tooneelstukken, waarom schrijft Mevrouw Simons geen novellen? Niemand interesseert zich voor deze banale liefdesontnuchtering die uitgepraat wordt in een Zwitsersch decor. Dit ‘niemand’ is juist aangebracht. Zelden bleef een publiek tegenover een stuk zoo ijzingwekkend en pijnlijk koud. Men staarde het spel aan, verveeld en met een gevoel van ‘wat gaat ons dat alles nu aan?’
En op het tooneel was ook alles koud en leeg. Wij hoorden geen woord dat van het hart tot ons hart kwam, geen woord dat geladen was met een geestdrift, geen woord dat in ons een levend verlangen wekte.
Ik weet wel dat het heiligschennis is om een stuk als ‘Kasbloem’ niet te bewonderen. Want het is heel hooge litteratuur. Maar dat bewijst alleen maar dat de heel hooge litteratuur stompzinnig vervelend is en dat wij behoefte hebben aan primitieve driften, echte, fertiele overtuigingen, geestkracht en vitaliteit. Het leven is te interessant om er twee uur van te missen om der wille van de geaffecteerde en mislukte vrijagie van een passiedichteres die ons niet interesseeren kan omdat zij niet interessant is, ondanks haar passie en haar dichten. De eenige oprechte uitvoering kwam aan het slot als Cor van der Lugt (Hans) na het vertrek van Eva, de trap van zijn werkkamer opgaat. Dat was prachtig ingehouden spel. De oude professor, Hans' vader, zooals Arnoldi die speelde, was ook te midden van de vele volzinnen der hooge litteratuur en het veelvuldige, langdurige stil-spel der hooge litteratuur een kleine episode van het léven.
Noch de drankzucht, noch de geldgierigheid, noch de traagheid van geest, noch de eigenwijsheid is onze nationale kwaal.
Onze nationale kwalen zijn bleekzucht en bloedarmoede.