Groot Nederland. Jaargang 16
(1918)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 99]
| |
Buitenlandsche literatuur.Stella Benson. I pose. London, Macmillan & Co. 1915.
| |
[pagina 100]
| |
Het verhaal over te vertellen is een onbegonnen werk. Het is een avonturen-roman met aardbevingen, een redding in volle zee, een suffragettenveldslag voor het Parlementsgebouw, karikatuur-typen en overtollige, rafelende verhaaldraden. Maar ‘de Suffragette’ in haar starre opstandigheid, haar lam-geslagen onbevredigdheid, haar eindelijke overgave: deze, toch in het allerlaatste oogenblik in recalcitrante zelfvernietiging ondergaande figuur: dit vrouwentype aannemelijk te hebben gemaakt, is een verdienste die verre uitsteekt boven het verhaal.
* * *
‘This is the end’ is belangrijker werk. Het is een boek, waarmee men bij eerste lezing niet in 't reine komt. Men voelt hier met een boek te doen te hebben, dat meer gedacht dan geschreven is. Maar ook hier: wat een verhaal! Er is natuurlijk een verhaal. ‘From careful study of the press reviews I gather that a story is considered a necessary thing in a novel’, zegt de schrijfster met ironische toegevendheid. Maar haar concessie is dan ook een minimum. 't Komt hierop neer: een jong meisje laat plotseling familie en verloofde in den steek wanneer in Augustus 1914 de oorlog is uitgebroken. 't Is een psychische schok, die zij voor zich vertaalt als de behoefte, iets uit zich zelf te moeten zijn. De mannen zijn opgeroepen voor den krijg, en zoo vindt zij ook gemakkelijk werk, ten slotte als ‘bus’-conductrice. De familie: een tante, een oom, een broer, een huisvriend, - maar vooral de tante, - tracht haar op te sporen. Hoe zij dat doen is heelemaal een klucht, en dat komt er eigenlijk ook niet op aan. De broer vindt haar vrij gemakkelijk uit; hij begrijpt waarom zij de familie ontvluchtte; en omdat hij haar geestelijk ook zeer na staat, respecteert hij haar voortvluchtigheid en haar geheim. Dan komt de ontknooping, die zelfs in dit verhaaltje een inzinking is. De broer sneuvelt aan het front. Het meisje keert tot familie en verloofde terug. Het verhaaltje is voor ons niets. Maar het verhaaltje is ook voor de schrijfster niets: een voorwendsel. De menschen zijn niets en de feiten, de realiteiten zijn niets. Voor ons niets; voor de schrijfster niets... Beteekenen realiteiten eigenlijk voor iemand iets? 't Belangrijkste in dit leven: zijn dat de menschen, de feiten, de realiteit? Aanvaarden wij realiteiten? Neen, ieder onzer vervormt de realiteit in beelden, die ons persoonlijk het best bevredigen. Wij maskeeren in het leven niet ons zelf; wij maskeeren de realiteit. Het is er ons niet zoo aan gelegen de realiteit te kennen, als wel, haar te ontgaan. Hoe wij haar trachten te ontgaan bepaalt de aard van het individu: er is schakeering en gradeering in 't bedrog Van dezen hoek uit ziet de schrijfster af op de personen in haar boek. | |
[pagina 101]
| |
Daar is de fameuse ‘tante’ van 't verhaal, de romanpensterGa naar voetnoot1.) Twee malen per week trekt zij er een middag op uit om ‘stof’ te verzamelen, bij voorkeur in de Londensche achterbuurten. Maar in haar romans is de misère weee idylle, de ellende moraliseerende waarschuwing, de liefde een ingewikkeld gezelschapsspel geworden. ‘Tante’ geeft voor, eenvoud en natuurlijkheid te betrachten, waarmee zij echter niemand overtuigt van haar oprechtheid. Zij moet de dingen mooier, theatraler verbeelden, omdat zij zelf leeg is naar gemoed en geest. Er komt in het verhaal een andere vrouw voor, wier zoon, een jongen nog, sneuvelde. Zij weet het, maar zij zegt ‘hij komt thuis, vanavond komt hij thuis’, - en voor háár komt de jongen ook thuis, om voort te spelen met de looden soldaatjes die hij achterliet, enkele maanden geleden. Er is in het verhaal een man, wat ouder al. Hij heeft een vrouw van de wereld, met allerlei bevliegingen (pacifisme-propaganda in de Vereenigde Staten is 't nu), en zijn huwelijksleven heeft eigenlijk nooit bestaan. Maar, noch zijn oud leven, noch de wettelijke band bestaat meer voor hem, als hij het jonge meisje, het jonge leven ontmoet, en hij het hebben wil. Maar vooral is er in dit boek: Jay, - ‘not the heroine of this book, because I have never met one’, - en er is haar broer. Kew. Van hun jeugd af hebben zij beiden van een dubbel bestaan geweten: de realiteiten, èn de fantasie van het kinderleven. Beiden hebben zij zich tegenover ouderen solidair gevoeld en gedragen in het rijk der fantasie. Zij zijn het steeds gebleven; zij weten van elkaar, dat voor hen de realiteit arm, niets is tegenover de pracht der verbeelding. Jay, de ‘bus’-conductrice, leidt haar vluchtleven dubbel: in de grove, goore achterbuurt met de arbeidersvrouwen in naakte echtheid; en in zich zelve het wondere verbeeldingsleven met haar ‘secret friend’ (haar geidealiseerden broer), met lichte, blonde kinderfiguren, met een droomkasteel aan de zee. (‘Imagination is my Genesis and my Book of Revelations’ laat zij in haar vorig boek, ‘I pose’, een der personen zeggen. ‘There is nothing with more power. It is stronger than faith, for it can really move mountains.’) Kew, de jonge man, is degeen die zich het meest bewust is van zijn spel met de realiteit. Hij ziet in de realiteit het belachlijke. Hij weet van zich zelf dat hij werkelijk van een superieur soort is, maar angstvallig houdt hij zich minder. Hij is geen held, houdt hij vol. Zelfs op zijn doodsbed in het lazaret is zijn grootste zorg, dat de familie thuis toch weten zal, dat hij maar heel bij toeval doodelijk werd geraakt. Met Kew's dood herwinnen de realiteiten haar recht en haar macht. Met den dood breekt het verbeeldingsspel, het bedrog met de realiteiten. ‘I remember the moment when Jay found four-fifth of her live proved false’. | |
[pagina 102]
| |
Wat dit boek zoo'n verfijnd genot geeft, ondanks de moeilijkheid er geheel in te komen, is de analyse en de gradeering van het bedrog, dat ieder der personen in het verhaal tegenover de realiteit pleegt. Er is een verbeelding (‘this is the end’), die voor het leven meer waarde heeft dan de realiteit. Er is een verbeelding die tot narren maakt; er is een verbeelding die kunstenaars en helden schept.
* * *
In haar eerste boek, ‘I pose’, plaatste Stella Benson reeds in den tekst enkele zeer opmerkelijke verzen. Die staan daar als rustige resumptie van een episode, gesproten uit de behoefte zich los te maken van het verhaal: zooals men ook bij schrijvers der romantische school vaak vinden kan. In haar laatste boek zijn die verzen aan het einde van elk hoofdstuk, geheel los van den tekst geplaatst. Eén enkel moge hier worden aangehaald. At sunset, when the high sea span
About the rocks a web of foam,
I saw the ghost of a Cornishman
Come home.
I saw the ghost of a Cornishman
Run from the weariness of War,
I heard him laughing as he ran
Across his unforgotten shore.
The great cliff, gilded by the west,
Received him as an honoured guest.
The green sea, shining in the bay,
Did drown his dreadful yesterday.
Come home, come home, you million ghosts,
The honest years shall make amends,
The sun and moon shall be your hosts,
The everlasting hills your friends.
And some shall seek their mothers' faces,
And some shall run to trysting-places,
And some to towns, and others yet
Shall find great forests in their debt.
Oh, I would siege the golden coasts
Of space, and climb high heaven's dome,
So I might see those million ghosts
Come home.
H.E. Greve.
|
|