| |
| |
| |
Buitenlandsche literatuur.
Henri Barbusse, Le Feu. Paris, E. Flammarion, 1916.
Men weet welk groot succes Le Feu heeft behaald: er werden, naar men meldt, reeds meer dan honderd vijftigduizend exemplaren verkocht De reden van dit succes, waaraan de literaire waarde geheel vreemd is zal, hoop ik, na eene korte ontleding van den geest van het boek duidelijk blijken. Sommigen hebben beweerd dat Le Feu een literair meesterwerk anderen dat het eene edele daad was. Neen, Le Feu is geen meesterwerk ofwel heeft dit woord zijn oude beteekenis verloren; het is zelfs, van ui een literair standpunt, geen goed boek: het mist compositie en stijl, he mist geest en gevoel.
Op het omslag van Le Feu staat te lezen dat het een roman is. Ik wil geen oogenblik stilstaan bij het onkiesche vermoeden dat die benaming een uitgeverstrucje is om den verkoop te bevorderen, en neem dus aan dat de heer Barbusse waarlijk overtuigd is dat hij een roman heeft ge schreven. In werkelijkheid is dit boek niets anders dan eene serie schetsen die geen noodzakelijk verband met elkaar hebben, waarvan men er een groot aantal kan wegdenken, en die alle in eene andere volgorde dan die waarin de schrijver ze plaatste kunnen gelezen worden, zonder dat e iets van wat de betrekkelijke waarde van het boek uitmaakt verloren gaat Ik weet wel dat de schrijver zich op bekende voorbeelden kan beroepen maar dat men een werk, hetwelk zulk een totaal gebrek aan compositie ver toont, nu nog een roman durft te noemen - spijts de sterke reactie de laatste jaren tegen eene dergelijke opvatting - bewijst welke verwarring er nog heerscht omtrent de meest eenvoudige begrippen,
Het doel van den heer Barbusse is geweest: een zoo volledig mogelijk beeld te geven van het leven eener escouade in den oorlog. Dit heeft hi gedaan op de oude realistische wijze met een overvloed van détails en beschrijvingen. Hij heeft er blijkbaar niet kunnen toe besluiten een typischen keus te doen tusschen al zijne notities en daarvan een deel op te offeren De verouderde opvatting, dat eene opeenstapeling van bijzonderheden bij den lezer den juisten indruk moet wekken van de geweldige gebeurtenis die een schrijver wil voorstellen, is nog de zijne; geen enkel détail word
| |
| |
ons bespaard, en die zucht naar volledigheid, dien men op elke bladzijde voelt, maakt zijn boek op vele plaatsen zwaar en vervelend. Des te meer dat de stijl van den heer Barbusse ons maar zelden om zijne specifieke hoedanigheden interesseert; hij is vaak van eene geforceerde artisticiteit, meestal vol stoplappen en verkeerd gebruikte beelden, en, als hij gevoelig wil zijn, steeds rhetorisch.
De soldaten die de heer Barbusse beschrijft zijn boeren en werklui: ‘pas de profession libérale parmi ceux qui m'entourent.’ Het grootste deel van Le Feu bestaat uit de conversatie van deze ‘poilus’ en die is lang niet altijd even interessant. Ten eerste, omdat allen in denzelfden toon praten; de woorden van den eenen kunnen even goed gezegd worden door een anderen. Er spreekt uit die zinnen geen persoonlijk karakter, zooals men wel verwachten mag van een romancier die ons zijne helden wil leeren kennen door hunne conversatie. Ten tweede, spreekt vaak de heer Barbusse door hun mond, wat in een werk, dat geheel volgens de naturalistische methode is geschreven, een vreemden en dikwijls belachelijken indruk maakt. Dit is bijzonder hinderlijk in het laatste hoofdstuk. Nadat de schrijver ons zijne helden beschreven heeft in al de omstandigheden van hun tragisch bestaan: in de loopgraven, in de achterhoede, in de roode-kruis-inrichting, in het gevecht, in het geweld van het bombardement, laat hij hen, in dat laatste hoofdstuk, als het ware hunne indrukken verzamelen en discusseeren over de oorlogsdoeleinden en over de toekomst. Niet het feit dat, na een vreeselijken strijd, die afgematte mannen, die zoo vermoeid zijn dat zij haast in den modder in slaap vallen, plots een eindeloos gesprek beginnen over de sociale beteekenis van den oorlog, moet ons bovenmate verwonderen; zulke wrekende inconsequenties komen meer voor bij naturalistische schrijvers die met alle geweld een effekt willen bereiken. Maar wat boven alles merkwaardig is, dat is de taal welke deze soldaten beginnen te spreken. Elk woord klinkt hier valsch. Zij worden literair als de heer Barbusse, diepzinnig en wijsgeerig als een half-intellectueele anarchist, sentimenteel als een feuilletonnist. Wat is er dan gebeurd? Wat heeft deze menschen zoozeer veranderd, en van die onontwikkelde boeren en arbeiders, van die goede, zij het dan wel eens mopperende
soldaten, apostelen gemaakt van vaag-humanitaire theorieën? De reden van die verandering - gesteld dat zij mogelijk weze - heeft de schrijver ons niet gegeven. Zij is deze: de heer Barbusse heeft een pakkend slot willen maken aan zijn boek. Daarom is elke zin van die laatste dialogen op effekt berekend. Waar de auteur zelf aan het woord is doet hij zijn uiterste best om, door het gebruik van allerlei groote woorden zonder zin en duistere symbolische uitdrukkingen, dat effekt nog te verhoogen. Lees b.v. deze regels die gevolgd zijn door de onvermijdelijke drie-sterretjes: ‘Et l'échappé de la tourmente, à quatre pattes
| |
| |
sur le cambouis du sol, leva sa face de lépreux et regarda devant lui, dans l'infini, avec avidité. Il regardait, il regardait. Il essayait d'ouvrir les portes du ciel.’ Herkent men hierin niet de romantische hand van den naturalist Zola, die ook zoo graag goochelde, aan het slot zijner hoofdstukken, met groote holle woorden?
Hoe groot mijne literaire bezwaren tegen Le Feu ook mogen wezen, zij zijn niet zoo onoverwinnelijk als het wantrouwen dat mij de geest van dit boek inboezemt. Men heeft beweerd dat het boek van den heer Barbusse een goed en nobel werk is, omdat het den lezer de soldaten aan het front leert kennen in hunne ware gedaante en hem dwingt tot bewondering voor hun moed en tot medelijden voor hunne bovenmenschelijke ellende. Ik geloof wel - ofschoon elke regel van dit onverkwikkelijke laatste hoofdstuk mij aanzet er aan te twijfelen - dat dit de bedoeling van den schrijver is geweest; maar zijne eenzijdigheid en kortzichtigheid hebben hem belet dat doel te bereiken. Men mag het boek van den heer Barbusse niet beschouwen als een getrouw beeld van het fransche leger, wat allicht een groot aantal lezers doen zullen. In de eerste plaats daarom niet, omdat het werk van den heer Barbusse niet objectief is Het pleit niet voor de objectiviteit van den auteur die zelf soldaat is dat hij, een volledig beeld willende geven van den franschen soldaat in dezen oorlog, alleen een paar ongeletterde boeren beschrijft en verzuimt een enkelen officier ten tooneele te voeren. Zijn deze misschien niet heldhaftig genoeg, of te intellectueel? En moet ik hier de getuigenis inroepen van een Psichari of een Péguy en van duizend andere glorieuze dooden? Het pleit niet voor de objectiviteit van den auteur dat hij van dit ellendige oorlogsleven alleen de meest sombere, troostelooze en bloedige dagen beschrijft, zonder ooit zelfs met één enkel woord te gewagen van de zonnige en blijde uren, die, zoo zij niet talrijk zijn in het bestaan van den ‘poilu’, toch wel eens voorkomen, zooals blijkt uit het enorme aanta oorlogsdagboeken die tot nog toe verschenen. Waarom heerschen in Le Feu alleen de storm, de duisternis, de regen en de mist, en waarom zijn er de
gloed der zon en de glimlach van den blauwen hemel voor altijd van de aarde verbannen?
Niet ìk vraag den schrijver dat hij een werk zou leveren van zuivere objectiviteit; zijn eigen princiepen van naturalistisch verteller zijn het die hem daartoe verplichten. In een werk dat zulke grootsche tragedie to onderwerp heeft en zulk bovenmenschelijk lijden verwacht men geen literaire trucs; toch vraagt men zich af of de schrijver door zijne sombere eenzijdigheid den zwarten, troosteloozen indruk van sommige scènes niet heeft willen verhoogen. Het is echter zeer goed mogelijk dat de hee Barbusse, die zich in een vorigen roman, L'Enfer, een pessimist betoonde die het leven en de liefde haat, niets anders ziet dan de sombere zijde
| |
| |
der gebeurtenissen en dat hij dus op zijne manier rechtzinnig is geweest. Maar dan was hij den man niet om het leven dezer eenvoudige helden te beschrijven van wie hij bij duizenden lezers een verkeerden voorstelling wekt. Men vergelijke slechts wat een eenvoudig man en een goed soldaat, wiens geest en gevoel niet aan literatuurziekte leden, de sergeant Bourgogne die onder Napoleon streed, heeft geschreven, en welken overweldigenden indruk zijne Mémoires maken, die niets anders zijn dan de naïeve getuigenis van een eerlijk man.
Dat de schrijver het heeft gewild of niet, Le Feu is melodramatisch. Dat is de reden van zijn succes.
| |
G. Duhamel, Vie des Martyrs. Paris. Mercure de France 1917.
G. Duhamel behoort tot eene gansch andere literaire richting. De verzenbundels die hij publiceerde toonen zijne verwantschap aan met die jongere letterkundigen die zich, onder leiding van Jules Romains, de unanimisten noemen. Walt Whitman en Emile Verhaeren houden zij voor hunne groote meesters; de exaltatie van het leven en het gebruik als dramatische kracht van de onbewuste ziel der menigte vormen de voornaamste punten van hun literair programma. Het dichterlijke werk van G. Duhamel, dat voor het grootste deel uit rijmlooze verzen bestaat, is altijd eerlijk en vaak interessant; het mist echter de kracht van een sterk origineel talent. Hetzelfde geldt voor de drie tooneelstukken die zijn dramatischen arbeid uitmaken en die niet geheel vrij zijn van een verouderd en eenigszins vaag symbolisme, waarin men nog den invloed herkent van den dramaturg uit het hooge Noorden, wiens Europeesche vermaardheid, in de laatste helft der XIXe eeuw, ook op het latijnsche tooneel zulke zware schaduw wierp. Zijne enthousiaste en overtuigende kritieken over dichters en dichtkunst waren tot nog toe het belangrijkste van Duhamel's werk; maar zijn laatst verschenen boek Vie des Martyrs laat ver achter zich alles wat hij tot dusver publiceerde. Het is een mooi en een sympathiek boek, dat, door zijne vele literaire hoedanigheden, door den rijkdom van het gevoel en de diepzinnige bescheidenheid der tragiek, de meeste zoogenaamde meesterwerken der moderne romankunst in waarde overtreft.
De martelaren, wier leven de heer Duhamel wil schrijven, zijn de gewonden en de verminkten. Het is in de gedaante van die armzaligen dat het beeld van den oorlog voor dezen schrijver leeft, die, als militair dokter, zich gebogen heeft over hun martelaarschap met medelijden voor hun pijn en met bewondering voor hun moed. Dezelfde menschen die hij vroeger op de straat ontmoette, de alledaagschen, de oppervlakkigen en
| |
| |
de armen van geest, zijn hem in een onbekend licht verschenen en hij heeft hun ware ziel ontdekt: ‘Sous leurs pansements, il y a des plaies que vous ne pouvez pas imaginer. Au fond des plaies, au fond de la chair mutilée, s'agite et s'exalte une âme extraordinaire, furtive, qui ne se manifeste pas aisément, qui s'exprime avec candeur...’ In deze arme lichamen, door de pijn gevoerd tot de uiterste grenzen van het leven, brandt de stille, zuivere vlam van hun geest die vroeger smeulde en onzichtbaar bleef. Voor een dichter, die het leven en de menschheid liefhad, was dit eene roerende ontdekking, en zijn scheppende dichterziel mocht wel dankbaar zijn dat haar het voorrecht werd geschonken te mogen luisteren naar dat duizendstemmige lied van smart en lijden. Met toewijding, goedhartigheid en liefde heeft de heer Duhamel zijne dubbele taak vervuld: terwijl de dokter met voorzichtige vingers de gekneusde en stukgereten ledematen verbond en de vreeselijke wonden peilde, luisterde de dichter naar den geest die zich in deze verminkte lichamen openbaarde, hij hoorde den eenvoudigen, roerenden zang hunner zielen, doorvoelde elk hunner woorden. ‘Pas une ride de votre visage ne m'échappe; pas une de vos angoisses, pas un frémissement de votre chair lacérée. Et j'inscris tout cela, comme j'inscris vos paroles simples, vos cris, vos soupirs d'espoir, comme j'inscris aussi l'expression de votre visage, à l'heure solennelle où l'on ne parle plus. Aucun de vos propos ne m'est indifférent; aucun de vos gestes qui ne mérite d'être rapporté.’
In die treurige galerij van door den dood overschaduwde wezens zien wij in al zijn schakeeringen het eeuwige menschelijk karakter. Wij zien er de eenvoudige, heldhaftige lijder, de welgestelde burger die vloekt en jammert, de blijmoedige die spijt alles in het leven gelooft en de wanhopige die het leven verwenscht. In de fijne psychologische bladzijden getiteld: Histoire de Carré et de Lerondeau, evenals in de korte, expressieve schetsen Memorial de la vie des Martyrs genoemd, klinkt een toon van zulke diepgaande innigheid en echte menschelijkheid, als sedert den dood van Charles-Louis Philippe in het proza van slechts weinig Fransche schrijvers werd vernomen. Het is de klank van het leven zelf. Alles in dit boek is waarheid, echtheid en zuiver gevoel, omdat de schrijver alles heeft beschouwd in eenvoud en in liefde. Hij heeft, zooals de heer Barbusse, geen literaire en sentimenteele formules van noode, om zijne helden nader te brengen tot ons hart. Hij heeft iets hoogers, het eenige wat onvervalschte kunst kan scheppen: de dichterlijke intuïtie.
| |
Nieuw verschenen boeken.
Van den vruchtbaren dichter Paul Fort Si peau d'âne m'était conté, met eene voorrede van Maeterlinck (Paris, Emile-Paul, 1917). G. Guiches,
| |
| |
Les deux Soldats (E. Fasquelle, Paris 1917). R. Valléry-Radot, Les réveil de l'esprit (Perrin en Cie., Paris 1917). Van Charles Maurras, den onvermoeibaren polemicus en grooten stylist eene verzameling politieke geschriften: Le pape, la guerre et la paix (Nouvelle librairie nationale, Paris, 1917). Het eerste van eene reeks kleine geschriften getiteld Remarques van den essayist Suarès (Nouvelle Revue Française, Paris 1917). Bij de Société littèraire de France de volgende, soms zeer aardig geïllustreerde boekjes: Gus Bofa, U-713 ou les gentilhommes d'infortune; André Salmon, Histoires de Boches: André Billy, La Malabée.
Jan van Nijlen.
|
|