Groot Nederland. Jaargang 15(1917)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 637] [p. 637] Verzen door A.E. van den Tol. Dit is de waan van dezen nacht... Dit is de waan van dezen nacht, Dat ik U zie en met mij weet In 't onveranderlijke kleed Dat innigheid U toebedacht. Wat in der dagen luide leeg Verhullend rees voor deze waan Is heerlijk zeker opgegaan In wat uit diepe inkeer steeg. Ik zie Uw oogen en Uw mond, Weer zijt Gij bij mij en bemind Als 't moeilijk, maar aanhalig kind, Dat immer dwaalde, maar hervond... Dat steeds hervindt aan liefdes hart Een schaduw-koele, zuiv're bron, Waar 't stille lied zich 't eerst ontspon Uit de verwringing van de smart. [pagina 638] [p. 638] Het stille lied dat om ons zong En nòg met ons is als wij zijn Zoo ver als nu van 't dagfestijn En in ons beider harten drong. Geen stem, geen licht, geen somberheid Verslaat wat tusschen U en mij Volgroeid staat midden wiss'lend tij Van beeld en tijd in eeuwigheid. Dit is de waan van dezen nacht... Wat waan is schooner en meer waar, Dan dat ik in Uw oogen staar Met zekerheid U toebedacht? [pagina 639] [p. 639] Als blanke vogels... Als blanke vogels in de wijde lucht IJl-kleppend om een lichten toren gaan In breede kringen en met licht gerucht... ... De toren vast in 't blinkend spel blijft staan: Een strakke vroomheid in een jong genucht, Een ernstig priester in een lentelaan Of tusschen blij glimlachen: diepe zucht: Zoo doet dit beeld mij thans ons spel verstaan. Mijn minnen zweeft om Uw gesloten ziel En stijgt en daalt in 't trillend-ijle licht Als om een beeld een opgebloeid gedicht. Toen heel mijn leven tot dit spel verviel Was ik wel droef, maar heb U niet gevloekt O! blanke vog'len: zegt mij wat Gij zoekt! [pagina 640] [p. 640] Aan de Aarde. Ja, ja, ik heb als knaap U eéns gekust Mijn Aard' op zondoorwarmde aarde-wangen... Het was een dag, toen vol van blijde lust Ik U tot dank in kinderarm wou vangen. Ik zat in 't gras en wilde even rust Na vroolijk spel - toen welde plots verlangen Te danken U voor 't heerlijk zijn -; gekust, Gekust heb ik U toen op aarde-wangen. Nu kus ik U met nooit-voldane zangen Mijn Aarde, Moeder van dit vreemde hart En dank U nog voor dit zoo moeilijk leven; Ik wil U nòg mijn kinderliefde geven Nu in de bosschen van Uw vreugd en smart Ik mìjn weg zoek met rusteloos verlangen. [pagina 641] [p. 641] Uit ‘Zwakke Dagen’. Mag ik alleen Uw open rust beleven O! God, in klaarten van den laten nacht, Wen waart langs zon-verlaten hemeldreven Luid'loos de ronde van Uw sterren-wacht? Kan dan dit hart nooit met Uw zonnen strijden Langs 't brandend front van Uw fel-gloeiende dag, Moet het dan immer 't late uur weer beiden Van Vrede onder de schaduw van Uw vlag? O, Neem mij op in Uw hoog-strijdb're dagen Laat mij niet enkel in Uw troosten staan: 'k Wil mèt U door de nieuwe velden jagen, Met U de Machten van den Tijd verslaan. [pagina 642] [p. 642] En toch.... 'k Wil vrij zijn: vrij! - en van een steile troon M'n klare blik doen waren over 't dal Waar menschen naar het vuige dadenloon Hun armen strekken -: Vrìj zijn en staan: pal! Mijn koude, sterke, trotsche. zeèkre hoon Zal zijn: de breede, hardgranieten wal, Waar-tegen breken - hoort! de doffe toon! - Hun laf begeeren en hun woord-gelal. En tòch draag ik de menschen in mijn hart, Golft naar hun leed mijn groote liefde heen: Wreed wrangt diep in me àl hun smart. O! 'k Voel mij macht'loos, kleiner dan maar één Te voelen mag, die niet, als ik, verward Lag in een strijd die niet voor menschen scheen. Vorige Volgende