Groot Nederland. Jaargang 15
(1917)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 462]
| |||||||||||||||||||||||||
Dramatisch overzichtDe Roepstem van het LevenGa naar voetnoot1).In dit stuk van Arthur Schnitzler heeft ieder woord de schrille bijtoon van den leugen. De dokter, de dochter en de tuberculeuze nicht zeggen, de een voor, de ander na, dingen die zeer diepzinnig schijnen maar waaronder geen wijsheid en geen overtuiging verborgen liggen. En een wezenlooze ongewóónheid kan een gebrek aan menschelijke gedachten en menschelijk gevoel niet maskeeren. Toch vindt zulk een tooneelspel nog vertolkers en bewonderaars. Dat zijn zij die wat zij vaag begrijpen gaarne tot hooge schoonheid proclameeren om vooral vernuftig en op de hoogte van hun tijd genoemd te worden. Wanneer men er prijs op stelt zich nauwkeurig rekenschap te geven van de wáárde en de beteekenis der spelen die zich, in de wereld en op de planken, voor ons oog ontwikkelen, dan eindigt men noodzakelijkerwijze met de ergernis, die mij, gedurende de voorstelling van ‘De Roepstem van het Leven’ in de Stadsschouwburg, voortdurend geprikkeld heeft. Bij lezing en herlezing nadien groeide de volle afkeer tegen deze valschheid-in-geschrifte en de behoefte om te waarschuwen tegen deze luidruchtige gevoelszwendel. De ‘geschiedenis’ is al direct allerbuitengewoonst en uiterst interessant. De officieren van een regiment blauwe kurassiers doen onderling de gelofte dat géén hunner levend uit den strijd zal terugkeeren, om aldus het vaandel te zuiveren van een ouden smaad. Dit is het motief van het stuk: hoe in de menschen troebele en wreede instincten losbreken als zij de dood zéker en heel nabij weten. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 463]
| |||||||||||||||||||||||||
De oude Moser is de ritmeester die jaren geleden in den slag bij Lindach met zijn escadron op de vlucht is geslagen. Hij is de eenige die nog leeft en die nog wéét. In het eerste bedrijf krijgen wij het veel te lang gerekte conflict tusschen de oude hulpbehoevende vader, die niet alléén gelaten wil worden, en de dochter. Deze is bezeten door haar driften in die mate dat zij eindigt met haar vader te vermoorden om... den nacht door te kunnen brengen in de armen van een blauwen kurassier met wien zij eens op een bal eenige malen gedanst heeft. Men ziet voor zulke kleinigheidjes zijn deze hysterica en de heer Schnitzler niet vervaard. In het tweede bedrijf bespreekt een ter dood gewijde met een collega het pro en contra van het zich ter dood wijden. Dit is een uiterst vervelend debat. Dan komt de dochter met de hartstochtelijke driften om zich in zijn armen te werpen. Maar zij moet dit plan voorloopig opgeven omdat de ter dood gewijde nog een klein intermezzo heeft met zijn maîtresse Irene, de vrouw van den overste. Deze laatste heeft bezwaar tegen zulke nachtelijke samenspraken. Hij schiet daarom Irene dood. Het derde bedrijf bestaat dan uit napraten over ‘de dingen die voorbij gaan’. Allen praten. En over heel diepe dingen waaraan geen touw is vast te knoopen. Maar het is niettemin zeer stichtelijk. Vooral de dokter weert zich dapper. Schnitzler verschijnt in den huisarts zelve op het tooneel als de sympatieke. Hij, die een valsche verklaring heeft afgelegd om de brutale vadermoord van Marie Moser verborgen te houden, de medeplichtige van de moordenares, houdt schoone toespraken over het leven en de dood, geheel in den toon die modernen vrijen geesten eigen is. Het is merkwaardig na te gaan wat Schnitzler plicht en edelmoedigheid noemt! Intusschen komt het tuberculeuze nichtje, dat ook lang niet vrij van zinnelijke lusten blijkt te zijn, na lang zwerven terug om te sterven, hetgeen zij doet met veel poëtische toelichtingen: ‘wenn gute Reden sie begleiten so flieszt die Arbeit munter fort’. Men ziet overigens hoe aangenaam de schrijver zijn lijken over de bedrijven weet te verdeelen. Ik moet nu eenige voorbeelden geven van de gewichtige dingen die ons de dialoog telkens weet voor te zetten. Niets is hier gewoon. De eenvoudigste wendingen krijgen een ‘beteekenis’. De oude Moser is onder het voorlezen van de krant even ingedommeld. Meer heeft Schnitzler niet noodig. Zie hier:
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 464]
| |||||||||||||||||||||||||
Dit dutje heeft verder met het verloop der gebeurtenissen of met de ontwikkeling der karakters niets te maken. Het is dus alléén maar een aanleiding tot de nuttelooze, wezenlooze samenspraak die ik aanhaalde en waarvan de bewonderaars van ‘de diepe levensdingen’ hun hart kunnen ophalen. Ik moet nog enkele voorbeelden geven. De dokter, de sympathieke, tracht in het eerste bedrijf Marie af te brengen van haar eenvoudige en natuurlijke kinderplicht en haar over te halen haar doodzieken vader te verlaten. Om voor zich zelf ‘de vrijheid’ te zoeken. Waarin de vrijheid bestaat zien wij later. En Marie antwoordt hem in een lyrische tirade waaruit ik slechts dit citeer: ‘da lag das Leben vor mir. Und wär es nur für einen Tag und eine Nacht gewesen, es war das Leben, das mich rief, das Leben, das mich erwartete.’ Het leven! Daar hebben in dit stuk allen de mond van vol. En wat is het voor hen: niets dan een nacht in de armen van een blauwen huzaar. Tuchteloosheid en geestelijke armoede, die de vrijheid laten aan de instincten èn zoo nu en dan een melodramatisch gebaar: dàt is het leven voor Arthur Schnitzler. Nog één citaatje. Het is nu de tuberculeuze nicht die thuis komt en die ook dadelijk haar diepzinnigheidjes weet te plaatsen.
En in het tweede bedrijf, als Max zegt: ‘Ich hasse dich, Irene!’ dan antwoordt zij ‘liebst du mich so sehr?’ - Dit is eerst diep. En gloednieuw daarenboven. Ik behoef niets meer van deze bombastische uithalen weer te geven om te overtuigen dat dit stuk geschreven is een geest, die alleen met een Duitsch woord aan te duiden is, een geest van ‘verlogenheit’. En aan het slot van het tweede bedrijf, als - na de scène van Max en | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 465]
| |||||||||||||||||||||||||
Irene, na den dood van Irene, na de scène tusschen Max en de overste - Marie, over het lijk van de vrouw heen huppelt ten einde den blauwen kurassier om de hals te vallen, dan wordt het schouwspel van een weerzienwekkende bestialiteit. ‘De Roepstem van het Leven’ is een door en door slecht stuk werk. Géén enkel woord correspondeert met een werkelijkheid van het gevoel of het verstand. Géén hemelverlangen draagt de lyrische volzinnen. Geen innerlijke overtuiging bindt de karakters en de daden tot een eenheid van leven. Louis Bouwmeester speelde den ritmeester. Hij speelde hem zoo menschelijk en zoo tragisch als Schnitzler het maar eenigzins toeliet. Zelfs de langdradige en volmaakt zinnelooze tirade waarin Moser van zijn vlucht bij Lindach vertelt kreeg in zijn mond donkere accenten van vertwijfeling en zielsellende. Mevrouw Mann-Bouwmeester was de vrouw van den overste. Zij had de insinueerende laaghartigheid en de katachtige gratie van enkel minnares. En wie kan zóó in een houding, in een zwaar néérgedrukt liggen tegen de aarde, de verlatenheid en het onherroepelijke van den dood verwerkelijken. De doode Irene, zooals mevrouw Bouwmeester die gaf, was het éénige beeld van schoonheid in deze treurigen avond. Rika Hopper en Willem van der Veer keken telkens eens, vol verbazing, hun rol aan. En het pleit voor hun echtheid als mensch, voor hun goeden smaak als kunstenaar, dat zij zich zoo onbehaaglijk bleven gevoelen tegenover de valsch-pathetische tirades van den auteur. Met dat al blijft het mij duister, wie zulke stukken kiest, wie de man is die de verstandelijke en moreele ontwikkeling van het Nederlandsche volk laag genoeg aanslaat, om te durven veronderstellen dat insaniteiten als dit tooneelstuk succes kunnen hebben. | |||||||||||||||||||||||||
Het Licht in den Nacht.Een oorspronkelijk stuk door Inte Onsman is thans het groote succes van de Plantage-Schouwburg. De goede eigenschappen, die deze auteur ongetwijfeld bezit, zijn helaas niet de oorzaak van het welslagen. De bezoekers van dit populaire theater geraken eerst recht in den stemming, als vanaf de planken oppervlakkige vervloekingen tegen machthebbers en toestanden - men kent de strekking en de toon van deze boutades uit ‘Het Volk’ - de zaal worden ingeslingerd. Juist deze zwakke plaatsen - zwak van vorm en zwak van gedachte - treffen de hoorders. En dat is te betreuren waar men den heer Onsman een zuiverder waardeering zou toewenschen. Want hij is - hoe hol zijn proza telkens tegenklinkt - | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 466]
| |||||||||||||||||||||||||
door en door welmeenend. Hij is, ondanks uitroepen als ‘moge de tijd mijn zielewond heelen’ een ernstig en fatsoenlijk schrijver, die aan het slot van het vierde bedrijf een sterk dramatisch effect weet te vinden; die ons één oogenblik werkelijk kan ontroeren: als de blinde vader de blindheid van den terugkeerenden zoon ervaart. ‘Het Licht in den Nacht’ is een oorlogsdrama, waarin wij de geschiedenis van het gezin van den blinden mandenmaker Peter Balke volgen van het rustig leven door angst en smart heen tot een nieuw vreugdig levensbesef, dat voor Inte Onsman nu eenmaal het socialisme is. Zulk een naïf vertrouwen in het politiek geloof van Schneideman moge ons verbazen, wij kunnen er Onsman geen verwijt van maken, waar zijn stuk gedragen wordt door een oprechte overtuiging en waar hij één oogenblik het zuivere geluid der liefde doet klinken. Het drama heeft tallooze feilen, het is niet boeiend en niet nieuw, maar ik verkies het toch verre boven alle opdringerige en diepzinnige meesterwerken uit den Duitschen school. Het ernstigste bezwaar tegen den schrijver heb ik reeds aangeduid. Het is een karakterfout als men zoo gretig speculeert op de gevoeligheden van een halfontwikkelde, ontevreden massa. De acteurs van het gezelschap Colnot en Poons hebben Onsman naar hun beste weten en niet zonder vele talenten gesteund. Willem Faassen verloor den adem zelfs in de meest hoogdravende uithalen niet. Mevrouw Poons - van Biene was een geestige en gevoelige Elsje - de hartelijke Alsacienne - en Mejuffrouw Enny de Leeuwe heeft een lieve klankrijke stem, waarin wij slechts de donkere grondtoon van leed en leven missen. | |||||||||||||||||||||||||
Parfum.‘Geen Farina, geen Wolff, geen Dralle. Neemt een snuifje van het echte Fransche Parfum.’ Aldus de verlokkende affiches van Frascati. Maar het werd nog verlokkender, ‘Parfum. Drie bedrijven van héérlijken prikkel’. Onwederstaanbaar. En ik hèb dan ook geen weerstand kunnen bieden aan deze opwekkende voorspiegelingen. Ik heb een avond lang te midden van aankomende jongmaatjes en gezellige verlofgangers de genoegens die des kappersbedienden zijn gesmaakt. ‘Parfum’ is een klucht zonder kop of staart, zonder stijging en bewegende lijn, zonder geest en verleidingen. Dat is te zeggen ‘Parfum’ in de Nederlandsche vertaling die Frascati's kluchtspelsemble, met het oog op de aard van de clientèle der zaak, heeft doen vervaardigen. Want ik ben ervan overtuigd dat de origineele Fransche text heel wat geestiger en heel wat vermakelijker zal zijn. De Franschen hebben het geheim van deze stukken: piquant, nooit plat; luchtig, nooit hinderlijk. Het beste voorbeeld hiervan is ‘Le Rubicon’ door Edouard Bourdet, dat in zijn soort een meesterwerkje is. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 467]
| |||||||||||||||||||||||||
De Nederlander die zich amuseeren wil, en die dit amusement zoekt in inrichtingen als den schouwburg Frascati, heeft echter behoefte aan krachtiger kruiden. Toespelingen en aanduidingen gaan hem voorbij. Hij wil wáár voor zijn geld: stevige Hollandsche vuilbekkerij, stevige halzen en stevige beenen onder korte rokjes uit. Wat bliksem als je twintig jaar geworden bent, losse verkeering en je vrijen avond hebt, dan wil je mannelijke geneugten smaken. Het Nederlandsche volk is toch ook door en door gezond. En al de laffe Fransche kostjes, die sausjes en die capertjes zijn niet geschikt voor de maag die alléén met zuurkool en spek flink te vullen is. In Frascati, dien avond van heerlijken prikkel, heb ik eerst recht gevoeld welk een voorrecht het is Nederlander te zijn. De acteurs - en de directie Delmonte en de Vries - weten wat ons toekomt: traag en duidelijk werden de smakelijkste schunnigheden voor ons uitgestald. Tast toe, heeren, wel bekome het u. Talent is overbodig. Dat leidt de aandacht van de zaak maar af. En daarom is Antoon van Elsen, die eigenschappen voor een goede comische rol bezit, eigenlijk niet op zijn plaats in dit gezelschap. | |||||||||||||||||||||||||
'n Millioen.Dan is ‘'n Millioen’ - een waardeloos en onsamenhangend kluchtspelletje - een heel wat aangenamer en heel wat nobeler vermaak. Dat ik hier nog over dit Septemberstuk van het blijspelensemble van de N.V. Tooneelvereeniging schrijf, heeft een goeden reden: ik wil rechtvaardig zijn tegenover Piet Köhler. Zijn Grochard, een allerliefste en edelmoedige inbreker - was een weloverwogen, naar alle zijden afgerond stukje werk, Ik heb mij afgevraagd: waarin steekt die onwederstaanbare comische kracht? Ik weet het nog niet. Het is niet alléén de intonatie van zijn stem, het is niet alléén dat onverwachtsche gulgrappige gebaar, het is niet alléén dat gelaat, waar in ieder plooitje en hoekje een guitigheid verstoken ligt, want het ìs in de geheele verschijning van Piet Köhler. Hij heeft als alle straatjongens en alle vroolijke vagebonden, ‘muziek in zijn buikje.’ Dàt zal het zijn. Bij Köhler komt de humor van bìnnen uit. En daarmede weet hij aan een stukje als dit Millioen nog een zeker relief, en in ieder geval een aangename prikkelende levendigheid te geven. | |||||||||||||||||||||||||
Intieme Kunst van het Hofstad-Tooneel.Monologen, eenacters en grapjes. Zooals altijd in het Centraal-Theater. Maar het gehéél is ditmaal van een beter gehalte. Speenhoff heeft zijn bekoringen, maar ook zijn zwakke zijden, in zijn monoloogjes: ‘Juffrouw | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 468]
| |||||||||||||||||||||||||
Mina’, ‘Eventjes Babbelen’, ‘De Padvinder’ merken wij van déze het meest. De heer Johan W. Broedelet is altijd een grof en troebel persoon geweest - men herinnert zich zijn pornografische successen met een roman, ‘Hofstad’ - en hij is begaafd met een soort geestigheid die overeenkomt met de alom bekende en gewaardeerde geestigheid van studentenfeestjes en societeitsavonden. De heer Albert van Waardijk zoekt het meer in het kinderachtige genre. Hij slaagde er in, met den eenacter ‘De Baard’, iets bijzonder goeds op dat gebied te leveren. Wie om zoo iets ook maar flauwtjes lachen kan is nog geen veertien jaar of wat beperkt van vermogens. Waar was dan het goede? Dit waren hier de acteurs. Cor Ruys in de eerste plaats. Hij was als ‘Minister van Schoone Kunsten en Veeteelt’ - in een vlugge, vroolijke schets van Reyding - van een nonchalante, overdadige grappigheid. Dit was gehéél goed: van houding, stemklank en parodistische bedoelingen. Ruys werkt met heelveel juist geobserveerde en wel aangebrachte détails, waardoor hij aan zijn beeld een tinteling van licht en leven weet te geven. Naast hem is Cor van der Lugt een wat robuster, maar lang niet zoo fijne makker in het Gesprek van den Dag (door Barbarrossa). Hij was beter op zijn plaats in een dramatische schets van Mr. C.P. van Rossum, die wel héél goed zijn tooneeleffect weet te berekenen, maar die men altijd warmer, menschelijker en vooral van beter smaak zou wenschen. Dan moet men Anton Roemer noemen. Waar zag men ooit zulk een monumentale karakteristieken: hij was de Eeuwige Kellner, de Volmaakte Koetsier. * * * Ten slotte wil ik gaarne, om het juiste inzicht op de verhoudingen niet verloren te doen gaan, een citaat geven. ‘Que des gens ‘travaillent’ spécialement pour le théâtre, pour assurer sa fonction publique, rien de plus naturel: c'est une nécessité vitale qu'il faut satisfaire comme la faim ou la soif. Le boulanger, le charbonnier, le confectionneur approvisionnent pareillement la ville selon ses besoins quotidiens: l'auteur et l'acteur sont sortis de cet impératief primordial. Mais que des poètes, des artistes ne voient pas l'abîme qui les sépare aujourd'hui de ces réalités commerciales, utilitaires, municipales, reste en vérité stupéfiant (Henri-Martin Barzan) De tooneelcritiek in Nederland vergelijkt. En komt naar aanleiding van die vergelijkingen tot betrekkelijke lof en betrekkelijke blaam. Maar wij vergeten nooit dat de tooneelkunst in Nederland geminacht wordt en dat oude en jonge talenten misbruikt worden door de directies, die hun kassier het repertoire doen kiezen. Greshoff. |
|