Ook Doublet is in de vreemdste situatie gebracht buiten zijn schuld, zonder dat hij vermoeden had van de dingen die zich om hem voltrokken. Hij is een ‘victime’. Hij was getrouwd met een vrouw die hem dubbel en dwars cocufieerde. Zij vertrekt en hij weet niet waarheen. Hij wil scheiden, maar ‘il a horreur de la procédure dès qu'elle est un peu compliquée.’ Hij hertrouwt. Een anonieme brief: ‘son beaupère a été très mécontent d' avoir pour gendre un bigame.’ Het huwelijk werd ontbonden en Doublet zal veroordeeld worden. Hij blijft echter vol van die stille en lieve berusting van een ‘victime’ van Tristan Bernard: ‘On ne pense pas à tous les frais que nous avons, nous autres bigames. Deux mariages, vous savez, ça vaut un incendie.’
Maar als zijn jonge advocate hem bezoekt en hij haar het verhaal van zijn wedervaren zal vertellen, kan hij den drang van zijn teeder hart niet weerstaan. Hij doet haar in de cel een vurige liefdesverklaring:
‘Encore! Mais vous êtes déjà bigame!...’
En hij, tombant accablé: ‘c'est vrai je suis bigame...’ Met een kleine wending komt de zaak natuurlijk in orde.
Triplepatte - de graaf de Houdan - wordt ook op de zonderlingste wijze in gecompliceerde situatie's geduwd. Hij leeft gelukkig. Hij is tevreden en ironisch. Hij wil niet trouwen. Hij wil geen drukte aan zijn hoofd; hij wil geen maatschappelijke verplichtingen naloopen.
Niettemin verlooft hij zich met de dochter van een nouveau riche, Herbelier, genaamd de Witte Oliphant. Hoe en waarom weet hij zelf niet.
Hij is weer het ‘slachtoffer’ - le victime. En drie bedrijven met amusante scènes zijn noodig voor het drijven der Baronnes Pépin, die koppelt uit echte liefhebberij, Boucherot, de hoofdgeldschieter en mevrouw Herbelier, die snakt naar de negenparelige gravenkroon voor haar witte oliphantje.
In de vierde acte culmineert de dwaasheid, de Houdan wordt en negligé naar het plechtige huwelijk voor den maire gesleept. Maar dáár vindt hij van ook het verlossende woord - eindelijk het definitieve woord: ‘neen’. In het vijfde bedrijf komt alles dan weer ‘in orde’. En de klucht eindigt in een idylle, waarom ook niet. Men moet van alles de juiste maat weten te vinden om een gerecht smakelijk en digestief te bereiden.
Men kan een stuk als dit ‘Triplepatte’, naar ik zeide, niet beoordeelen als een kunstwerk, en vooral niet als een kunstwerk in den deftigen en degelijken zin die de Hollandsche ‘letterkundigen’ aan dit woord zijn gaan hechten. Het is dan ook niet zoo heel veel waard. Het weegt niet zwaar op den geest. Maar men zou iederen dag een schietgebedje willen wagen opdat de hemel onzen tooneelschrijvers zóó veel geest en zóóvee jeugdige, bruisende, dartele levenskracht wilde toezenden. En al is dit stuk niet opentop Bernard, het is met dezen schrijver als met Albert,